Menu

None

Kinderen, jongeren en de kerkdienst

Lezing drs. Bert-Karel Foppen (Katwijk aan Zee) tijdens Areopagus-studiedag ‘Inwijden in heilgeheimen’

‘Pappa, gaan we nog wel naar het pannenkoekenrestaurant? Ah, pap…’
‘Ja, pap, gaan we nog naar het pannenkoekenrestaurant, daar is zo’n leuke wc met een muziekje.’
‘En je krijgt er ook een heel mooi rietje…’zo voegt onze jongste zich met besliste stem in ons lieve triplet Hollandaise.
Tijdens onze zomervakantie in de Franse Bourgogne wordt de vraag naar de crêperie, vaak gesteld. Van voorgaande jaren weten ze zich dit restaurantje in hartje Autun nog goed te herinneren. Een klein, gezellig en op kinderen ingesteld etablissement. Inderdaad, de toilet is beschilderd met vlinders en er is leuke muziek…Ja, dan moet iedereen even naar het toilet. We gaan regelmatig naar deze crêperie. Het is een wat ongedwongen en, mede door de Nederlanders, vaak wat lawaaierige sfeer. De kinderen vinden het fantastisch.

‘Pappa, gaan we nog naar het pannenkoekenrestaurant. We gaan vrijdag toch naar de markt, nu dan kunnen we toch wel…het is onze laatste dag?’
‘Ik zal het nog wel even met mamma overleggen.’ Het is donderdagmorgen. ‘Marlieke, wat zullen we morgen doen, zullen we naar het pannenkoekenrestaurant gaan. Ik heb er eigenlijk niet zo’n zin in. Kunnen we niet gaan eten bij Le Chapitre.Le Chapitre…ja, dat is toch de haute cuisine. Nog net geen ster, maar wel door Michelin aanbevolen. Niet opgeprikt deftig, maar wel stijl en smaakvol.
Maar… zou het gaan met de kinderen? De sfeer in Le Chapitre is toch anders als in het pannenkoekenrestaurant. Geen kleverige placemat of een snel verwisseld papieren servet inclusief kleurpotloden, maar een mooi crèmekleurig ruwlinnen tafellaken met daarop gesteven witte servetten. Het bestek glanst je tegemoet. Wij kunnen dat wel leuk en mooi vinden, maar of je je kinderen daar nu blij mee maakt? Zullen ze het wel op waarde schatten? En wat denk je van al de andere mensen in het restaurant?’ We dubben…

Het is vrijdagmorgen.
‘Pappa, gaan we nog naar het pannenkoekenrestaurant?
Nee, deze keer niet. Echt niet.’
Teleurstelling. Boosheid.
‘We gaan naar een heel mooi sjiek restaurant. Pappa en mamma hebben daar vorig jaar al een keer gegeten, toen hebben opa en oma opgepast. We hebben daar toen heel lekker gegeten. Een soort koude soep. Ook nog een heel lekker toetje met chocolade.’
‘Maar is dat wel restaurant wel voor kinderen…?’
‘Niet speciaal voor kinderen alleen, maar dat geeft toch niet. Als je komt, krijg je eerst een boek…daaruit gaan we kiezen. Het eten smaakt heel lekker. Het is vaak niet zoveel, maar het ligt heel mooi op je bord. Mooi versierd. Eerst krijg je ook wat drinken en vaak een broodje. Dan een voorgerecht. Soep of iets anders kleins. Dan komt het hoofdgerecht. Vlees of vis, vaak met een klein beetje groenten, broccoli, of iets dergelijks. En tenslotte het toetje.’
‘Niet waar’ zegt Els Anne. ‘Dat is geen toetje, dat heet dessert.’
O ja, natuurlijk, dessert.

Yes…we gaan naar een echt restaurant. Een prinsessenrestaurant. De oudste dochter is overtuigd. ‘Kom’, zo roept ze onze andere dochtertjes mee, ‘we gaan naar een echt restaurant! Met een dessert’. Ze vliegen naar hun slaapkamer. Na een poosje komen ze weer tevoorschijn; de haren gekamd, staarten en vlechten in. De lipgloss is zo scheutig gebruikt dat alle gezichten helemaal glimmen. Alle kettingen, ringetjes en armbanden zijn in gebruik.
‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Nou, we hebben ons mooi gemaakt. We gaan toch naar een echt, sjiek restaurant?

We gaan naar Autun. Na een stadswandeling een marktbezoek en zo nog het een en ander komen we bij Le Chapitre. We worden keurig naar onze tafel gebracht. Prachtig gedekt. De kinderen krijgen een vriendelijke knipoog, maar worden echt met alle égards behandeld. We ontvangen de kaart en zoeken gerechten uit. De kinderen eten hetzelfde als wij, zij het in een iets kleinere hoeveelheid. Een heerlijke paté met een fijne mosterddressing is het voorgerecht. Nee, ze lusten niet alles, dat geeft ook niet. Dan het hoofdgerecht. Canard…Eend. Op een bedje van huisgemaakte aardappelpuree. Tussendoor wordt gevraagd- ook aan de kinderen- of alles smaakt. Het is echt mooi hier, zegt Els Anne, ze geniet zichtbaar van de entourage. Ik ga dit aan de juf vertellen…zegt Naomi. Ik ben de enige die bij dit heerlijke eten behalve water ook een goed glas wijn drink. Is dat lekkere wijn pappa…Het is een smaakvolle bourgogne. Het is heerlijk…zo zeg ik. Dat zal ook wel van mijn gezicht af te lezen zijn geweest. Ik ga later ook wijn drinken, zegt Hannah…maar daar ben ik nu nog te klein voor he? Vlak voor het dessert is er hoge nood. Waar is het toilet? We leggen uit waar het is. Ze komen vrolijk terug. Het is heel mooi. Er is voor iedereen een handdoekje. Dan het dessert. Dat valt toch niet helemaal in de smaak. Het kiwi-ijs blijft liggen. Van het bolletje aardbeienijs wordt genoten. Ik neem nog een espresso. Voor de kinderen bestellen we sirop a l’eau. Tijdens de terugreis is het tamelijk rustig. Ik vond het heel mooi zegt Els Anne. We gaan toch nog wel een keer naar dit restaurant of is dat te duur…? Het is even stil. Dan komt toch ook het pannenkoekenrestaurant nog even ter sprake. We kunnen bij het pannenkoekenrestaurant toch ook nog wel een keertje alleen koffie drinken. Dan mag je toch ook naar de WC met het muziekje? Ja hoor, natuurlijk kan dat….

Een aardig verhaal…Een leuke binnenkomer? Nu dat hoop ik. Wat mij betreft is het nog wel iets meer. Het heeft iets van een gelijkenis als het gaat over de thematiek van deze dag.
Nee, ik ga niet allerlei specifieke toepassingen geven. Collega van Dusseldorp heeft in zijn dissertatie ‘Preken tussen de Verhalen’ genoegzaam aangetoond dat een verhaal eigen kracht heeft. Het bij dit verhaal laten vind ik echter te weinig. Dan wordt het wellicht te zweverig. Ik citeer van Dusseldorp: ‘Wanneer preken alleen uit verhalen bestaan, bestaat het risico dat de hoorder onvoldoende wordt aangesproken in zijn rationaliteit en cogniviteit.’ (Kees van Dusseldorp, Preken tussen de verhalen,263) Daarom toch ook nog een paar stellingen met enige toelichting. Om u aan te spreken in uw rationaliteit en cogniviteit.

1) Inwijding is echt nodig: Kinderen zijn kinderen van God, kinderen moeten kinderen van God worden

Areopagus is een centrum voor missionaire en contextuele verkondiging. Past deze dag -inwijding van kinderen, jongeren wel dan in dat kader? Heeft contextuele en missionaire verkondiging niet juist betrekking op hen die zogezegd ‘buiten’ staan, de rand- en onkerkelijke zoeker? De mooie uitnodiging voor deze dag geeft weliswaar een bevestigend antwoord op deze vraag, maar zegt -direct- meer. Ik citeer: ‘Zij die buiten staan, bevinden zich niet altijd buiten de muren van het kerkgebouw. Ook binnen zitten nieuwkomers, jongeren/kinderen die ingewijd mogen, moeten worden.’ De scherpe lezer krijgt misschien wat bedenkingen. Worden buitenstaanders en nieuwkomers hier niet teveel door elkaar gehusseld. Onze kinderen zijn toch geen buitenstaanders. Zij behoren toch wezenlijk wel tot de gemeente. Het zijn de schapen van Gods weiden, ‘lidmaten van de gemeente die daarom ook gedoopt behoren te zijn’? Ja, allemaal, helemaal waar, maar daarmee is blijkbaar niet alles gezegd. Ook nieuwkomers, kinderen door God geschapen, ook schapen van Gods weiden mogen, ja sterker nog moeten ‘ingewijd’ worden. Het grote geheim dat God zelf -uit liefde voor hen- kind geworden is. Ja dat moet het geheim worden waar zij gaandeweg in gaan geloven, waar zij steeds meer van gaan leven, dat moet toch ook hun vaste fundament, hun enige troost worden. Inwijding is echt nodig…Misschien nog wel veel meer dan wij vaak denken. Ik vermoed dat deze urgentie nu gelukkig weer meer wordt gezien dan pakweg, 10-20 jaar geleden. De noodzaak van inwijding kan ik niet humoristischer en scherper onder woorden brengen dan professor Van Ruler ooit een deed in een artikel over de bemiddeling van de prediking. (In zijn boek ‘Reformatorische opmerkingen in de ontmoeting met Rome, 168,169) Een wat lang citaat:

Elk nieuw mens is-althans tot op aanzienlijke hoogte – een nieuwe realiteit, een eigen instantie. Hij moet in dezelfde mate geheel opnieuw, van voren af aan deel gaan krijgen aan het heil. De geboorte valt niet samen met de wedergeboorte. Het werk van de Geest reikt kennelijk niet tot in het mannelijke zaad en de vrouwelijke eicel of tot in hun vereniging. Zoals het evangelie tot de voorvaderen kwam, toen ze nog heidenen waren, zo komt het nog tot elk nieuw mens, hoewel de voorvaderen zich bekeerden. Dan maakt het echter een enorm verschil, hoe men als kind, in de ontwakende kinderjaren het heil op zich af voelt komen, alleen in de vorm van de catechismus en de sacramentele liturgie (N.B. Van Ruler schrijft dit met het oog op de Rooms Katholieke kerk van zijn dagen – of ook en vooral in de prediking. Dat schept zo zegt Van Ruler, een verschillend menstype…). De prediking als vorm van de heilsbemiddeling geeft dat klaar bewuste in het mens-zijn, zoals dat zo kenmerkend is voor de reformatorische christen. Het heil komt recht op mij af. In volle ernst. Persoonlijk. Het eist me helemaal op. Ik moet tegenover God mijn mannetje staan. In mij voltrekt zich een goddelijke beslissing, welke voor de eeuwigheid geldt.

Inwijding, deel krijgen aan het heil, is nodig. Laten we eerlijk zijn. Dit groeiende inzicht gaat gepaard met een groeiende verlegenheid. Het is toch niet voor niets dat deze dag er is, dat u hier bent? De meesten van u hebben zich naar mijn inschatting niet opgegeven met het idee: kom wat aardig, het wordt vast een interessante uitwisseling. Laat ik voor mijzelf spreken. Ik ben hier met een besef van urgentie, ook van onzekerheid. Ik zie de noodzaak van inwijding scherp, maar het lukt vaak zo moeilijk, dat inwijden. ‘Dominee, ik krijg mijn jongens niet meer mee naar de kerk, wat moet ik er toch mee aan?’, zo hoor ik die vader zeggen. En deze opmerking kan ik gemakkelijk aanvullen met tientallen andere… Ik overdrijf niet wanneer ik stel dat ik haast elke week direct/indirect wel de vraag krijg van vaders en moeders, van opa’s en oma’s: Geef me/ons gereedschap. Geef ons goede handvatten/structuren met het oog op het inwijdingsproces. Nee, ik wil niet te snel zeggen dat werkelijk christelijk opvoeden, ‘inwijden’, vandaag moeilijker is dan pakweg 20,30 of 40 jaar geleden. Het inwijdingsproces stuit altijd op natuurlijke weerstanden. En die weerstanden zijn nooit klein geweest en zullen ook altijd taai blijven. En toch…Ik denk aan die oude, wijze vrouw die ik maandag hoop te begraven: 88 jaar is ze geworden. Een vrouw die zich niet in haar ouderdom en het verleden opsloot, maar volledig met haar kinderen, klein en achterkleinkinderen -inclusief hun leefwereld- meeleefde. Een vrouw met een groot vertrouwen dat God in wisselende tijden dezelfde blijft en machtig is. Ik hoor haar nog zeggen: ik ben zo blij dat ik mijn kinderen vandaag meer niet hoef op te voeden. Dat lijkt me zo moeilijk dominee. De wereld is zo anders geworden. Nog zoveel meer en harder tegen God.

Referentiepunten
Herkenbaar toch? Zoals velen van u zijn ingewijd: zondag twee keer naar de kerk, je psalmversje op maandagmorgen, de club van de kerk, de jeugdvereniging…zo gaat het ‘gewoonweg’ niet meer in 2012. Veel structuren waardoor en waarlangs de Geest van God veelal en veelvuldig werkte, functioneren vaak niet zo meer. Om maar één ding te noemen: Geloven op gezag (noem het van mijn part historisch geloof): je deed het, zij het soms morrend, vroeger wel tot je 18e. Dat is vandaag de dag anders. Ja, maar toen was er wel veel vorm, dominee… O ja, dat is waar, maar die vormen droegen je wel door de puberteit… Niet onbelangrijk. Vandaag de dag zie je een puber die niet meer wil, die twijfelt vaak langzamerhand vertrekken. En veel van de referentiepunten die vroeger -in dit soort situaties nog een toeleidende, of, zo u wilt, een terugleidende, weg waren tot het christelijk geloof en de kerk, bestaan niet meer, of zijn verworden tot chaotische rotondes waar je dus alle kanten mee op kan. En zo verdwijnen mensen, zo haken jongeren af. Ze kiezen op de rotonde een andere weg. Ik proef bij mijzelf als vader, als dominee, vaak een grote verlegenheid. Moeten we niet harder zoeken naar nieuwe structuren van inwijding? Structuren die meer up to date zijn? O ja zeker. Harder zoeken, meer delen. We kunnen daarin veel van elkaar leren. Maar zoek niet met de gedachte dat je met een paar nieuwe structuren de boel wel weer recht trekt. Als ware het trucjes. Je redt het niet met een beetje meer entertainment, met een beetje meer beeld en zapcultuur op catechisatie en/of in de kerkdienst. Naar mijn inschatting gebeurt dat nog teveel en te snel. In paniek wordt er dan maar wat gedaan, om ‘ze erbij te houden’. Ook maar een beetje flitsend…

Valkuil
Zelf trapte ik enkele jaren geleden bijna in die valkuil. Misschien moet ik toch ook maar wat met powerpoint enzo, op catechisatie. Want ja, dat bord met die stift. Ik zag er tegenop. Ben niet zo’n technische man, maar goed, daar moet je je overheen zetten. Toen ik wat ideeën opperde in de groep zag ik geen enthousiaste gezichten. Na de catechisatie zei een meisje, zo op het uiterlijk af niet eens de meest betrokken catechisante: Dominee, bespaar u de moeite. Ik zit de hele dag op school al naar zo’n scherm te kijken, daar zit ik eigenlijk niet op te wachten. Eens een keer een filmpje is best leuk, maar vertel me verder maar gewoon maar wie God is…Ik bedoel maar. Dus in plaats van powerpoint, ben ik weer meer aan het vertellen. Vertellen wie God is. In een beeld gezegd: Je kunt schoenen waar de zolen van versleten zijn wel verruilen voor nieuwe slippertjes en dat misschien loopt misschien wel even lekker, maar kom je geeft het nu echt stevigheid? Slijten die slippertjes ook niet erg snel. Beter is het de schoenen te verzolen, of een paar andere schoenen aan te schaffen.
Ik denk als het gaat om structuren van inwijding veel van de huidige structuren nog niet eens hoeven te veranderen. Wel eerder beginnen…Jonger. Kinderen van twaalf zijn immers geen kinderen meer. Dat wordt in de kerk tot nu toe nog te weinig gezien(uitwerken catechese). A.A. van Ruler: ‘De kern van deze wijsheid ligt in de het fundamentele inzicht dat er gelijk voor alle vormen van menselijk leven, zo ook voor het godsdienstige samenkomen van mensen enige oerelementen zijn gegeven, waar men perse weer bij uitkomt. Men kan de ingrediënten wat verschikken. Men kan ze zelfs nieuw modelleren. Maar men kan nauwelijks verachten dat met echt nieuwe ingrediënten kan creëren. De liturgie staat, wat haar bestanddelen betreft wel zo ongeveer vast. De toespraak, de prediking is een van die bestanddelen.‘ (A.A. van Ruler, Reformatorische opmerkingen in gesprek met Rome, 158,159)

2) De kerkdienst is een onmisbaar heilig moment van inwijding
Natuurlijk denken we in dit verband ook na over de kerkdienst. De structuur van de kerkdienst. Kan dat zo nog wel? is de kerkdienst nog wel geschikt als structuur van inwijding voor kinderen en jongeren…? En de preek? Kun je niet veel beter met kinderen een half uur Elly & Rikkert luisteren, een Bijbelverhaal vertellen en een knutsel maken? Nu, dat moeten we zeker doen. Dat doen we misschien wel nog wel veel te weinig. Maar of het tijdens de kerkdienst moet? Dat denk ik niet. Door dit soort zaken wordt er gewerkt aan een verstaanskader, aan zo u wilt een geestelijk ontvangststation. Ik denk in dit verband aan dat wat me een half jaar geleden overkwam. Ik preekte over de Samaritaanse vrouw, over levend water…over stromen van levend water die vanuit haar binnenste zouden vloeien. Mijn dochtertje van vijf begon -zo vertelde mijn vrouw- zo maar als vanzelf te neuriën. Een rivier vol van blijdschap, een fontein vol vrede, in mijn hart…Nee, ik citeerde dat lied niet. Maar dat lied droeg wel bij aan haar verstaan van de boodschap van de preek. Ze vond het fijn in de kerk, alhoewel ze ook gedurig heeft zitten draaien en mijn vrouw het derhalve iets minder fijn vond…

Geschikt
Ik neem het vanmorgen op voor de kerkdienst en de preek. Ja, de kerkdienst is nog steeds zeer geschikt als structuur van inwijding. Ik geloof om meerdere redenen nog steeds dat het Gods bedoeling is dat we op zondag samenkomen als gemeente. Het liefst ook allemaal. Niet teveel op leeftijd gesplitst. O ja, die gescheiden structuren zijn er ook. Prima voor door de week. De ouderenmorgen, de inloop voor tieners, de club voor kinderen. Maar de gemeente is een gezin en Vader wil zijn kinderen toch ook wel een keer allemaal bij elkaar zien en spreken. Dan zit dat draaierige kind van 9 ineens naast die oude vrouw, maar zou die vrouw niet blij zijn met zo’n kind? Ja, ze is wel wat onrustig, maar dat ene lied zingt ze toch maar mee, wat kan dat je goed doen. En ja, dat meisje ziet natuurlijk best dat die mevrouw erg geraakt wordt door de preek. Nee, ze snapt misschien niet precies waardoor, maar toch… Ik onderschrijf van harte de stelling van Hanneke Schaap deze week in Visie dat -uitzonderingen daargelaten- kinderen van zeven jaar de hele dienst zouden moeten kunnen bijwonen. Ja, nu denk ik even aan het verhaal van het begin. Met zijn allen eten. Ook nog hetzelfde. Dat moet kunnen. Laten we het kind niet onderschatten.

Uitgangspunt
Twee weken terug schreef Klaas Willem de Jong in het Christelijk Weekblad. ‘Kinderen kunnen veel meer meemaken dan volwassenen denken, het gaat alleen niet vanzelf. Het is een zaak van gewennen en leren. Maar als er ergens onderlinge liefde moet zijn die dat leerproces draagt, dan is het toch wel in de gemeente. Laten voorgangers zich meer richten op kinderen, ik probeer mijn dochter van negen vaak als uitgangspunt te nemen. En dat niet alleen met één voorbeeld vooraf, maar de hele tijd… Niet alleen in de preek, maar ook in de gebeden. Nee, ik zeg niet dat dat altijd lukt, maar toch… Of de volwassenen dan aan hun trekken komen? Ik dacht het wel. Zou een kind van 7, acht jaar niet begrijpen als je zegt/bidt: ‘Heere God, we danken u dat we hier mogen zijn, in het huis van U. We zijn druk geweest met ons werk, met school, met werken en spelen. Misschien ook wel te druk. We maken vaak zo weinig tijd voor U. Vergeef ons dat. Wilt u vanmorgen tot ons spreken. Geef dat wij veel van u gaan houden.’

Verschuilen
Is dat nu kinderachtig? Nee toch… Voorgangers (ja, ik kijk ook naar mijzelf), we durven het vaak niet. We verschuilen ons achter veilige grote-mensen taal. Kinderen komen er dan met de moraal af. Een voorbeeldje wat wel of niet mag. We moeten de moed hebben om meer existentieel te preken. Waarom doen we dat niet? Kunnen we dat niet? Willen we dat niet? Wie dat doet staat als vanzelf dichter bij kinderen, die vaak zeer existentieel leven. Ik neem het op voor de preek. Juist ook met het oog op kinderen. Ik weet wel, God bemiddelt het heil op meerdere manieren en daarin doet ook de zondagschooljuf mee, en oma, en de clubmeester. En toch…toch geloof ik in de bijzondere kracht van de preek. Juist omdat de preek niet in de eerste plaats namens de gemeente gebeurt, maar namens God. Jezus Christus, Hij die zo van kinderen houdt, stelt zich present. Preken moeten derhalve niet zozeer woorden over God zijn, maar woorden van God, van de God Die van kinderen houdt, Die nota bene zelf kind geworden is!

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken