Menu

Premium

Kindermoment bij Lucas 3:1-6

Voor de tweede zondag van advent

Nodig

Kom met water (groot genoeg om met je hand uit te scheppen)

Voorbereiding

  • Zet voor de dienst de opstelling klaar.
  • Zorg dat de kinderen op kussens of krukjes in een kring kunnen zitten. Als dit niet kan, zorg dan voor een tafeltje waar de kom met water op past en de kinderen omheen kunnen staan.
  • Zet de kom met water op de tafel of op de grond in het midden van de kring.

Tijdens de dienst

Nodig de kinderen naar voren rondom de kom met water. Beweeg je hand in het water, schep er wat uit met je hand en laat dat weer in de kom vallen. Terwijl je dit doet, kijk je verwonderd naar het water. Dan richt je je tot de kinderen.

Vraag hen: ‘Wat zou je met water of in het water allemaal kunnen doen?’

Inventariseer de antwoorden gewoon, er is geen goed of fout antwoord. Als de kinderen zelf niet zoveel antwoorden hebben, kun de kinderen op weg helpen door jezelf hardop af te vragen wat er zou kunnen. Bijvoorbeeld: je kunt in water zwemmen, je kunt je erdoor nat laten regenen, je kunt het drinken, ermee douchen, mee afwassen, je kunt er eten in koken, limonade van maken, waterballonnen van maken… De kinderen komen nu zelf vast met meer ideeën. Misschien zeggen ze wel ‘dopen’.

Ga dan vertellen:

(Terwijl je vertelt kun je je nog steeds wat met het water spelen en je aandacht wisselend van het water naar de kinderen richten).

Weet je dat dit ook het water is van de schepping? Toen God het droge land scheidde van het water werd er leven mogelijk op het land en in de zee.

Maar weet je dat in de Bijbel water ook heel vaak gevaar of zelfs dood betekent? In het water kun je namelijk ook koppie onder gaan. Je kunt verdrinken. Op zee kan het hard stormen en er leven grote haaien en walvissen in het water.

Toen God opnieuw wilde beginnen met de schepping, liet hij zoveel water op de aarde vallen dat alleen Noach en zijn familie en alle dieren die bij hen op de boot waren, overleefden. Zij mochten toen opnieuw aan het leven beginnen. Zij kregen een nieuwe kans.

Daarna gaf God zijn volk nog een keer een nieuwe kans door middel van het water. Toen de mensen van God gevangen gehouden werden in het land Egypte, en ze daar als slaaf moesten werken. Het volk wilde ontsnappen uit dat land, maar er was een zee die hen nog tegenhield op weg naar het vrije gebied. Toen maakte God een pad door de zee. Zo kon het volk door het water zonder te verdrinken. Toen waren ze bevrijd.

Dus[1], toen Johannes aan de mensen duidelijk wilde maken dat het tijd was om opnieuw te beginnen en dat God iemand zou sturen om de mensen opnieuw te bevrijden, ging hij de mensen dopen. Koppie onder in het water, zonder te verdrinken, en weer boven komen. Daarom gingen de mensen hem Johannes de Doper noemen.

Vraag aan de kinderen of ze zelf misschien gedoopt zijn[2], en of ze wel eens een doop hebben meegemaakt en hoe dat was?

Als de kinderen aangeven dat kinderen in jullie kerk bij de doop niet koppie ondergaan, kun je eventueel nog vertellen dat dit een symbool is van die doop en niemand meer echt koppie onder gaat. Maar dat in andere kerken, waar volwassenen gedoopt worden, mensen nog wel echt koppie onder gaan.

Geïnspireerd door

J.W. Berryman, Godly Play, Verhalenboek deel 2 ‘Gelijkenissen en Liturgische verhalen’ (Uitgeverij Averbode, 2018).

Angeliek Knol is predikant van de Protestantse Gemeente Best-Oirschot-De Beerzen.

Noten

[1] Stel met de kindernevendienstleiding af wat zij precies behandelen. Als je met het laatste stuk over Johannes het gras voor hun voeten wegmaait, dan kun je ook vanaf dit punt stoppen. Je kunt dan bijvoorbeeld afronden door te zeggen: ‘en over dit water waarmee je opnieuw kunt beginnen, daarover gaat …. jullie een verhaal vertellen’. Je kunt eventueel de vraag aan de kinderen of zij zelf gedoopt zijn, naar voren halen, na de inventarisatie over het water.

[2] Je kunt de vraag of ze zelf gedoopt zijn, weglaten als je denkt dat het gevoelig ligt of een kind uitsluit. Als je niet denkt dat het gevoelig ligt, kun je zelfs de vraag verleggen naar de volwassenen in de gemeente, ‘Zijn jullie ook gedoopt?’ Stel de vraag op zo’n manier dat mensen kunnen knikken, en niet hun hand op hoeven te steken. Op deze manier kunnen mensen zich betrokken voelen, maar toon je niet heel duidelijk onderscheid tussen degenen die niet en degenen die wel gedoopt zijn.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken