< Terug

Kindermoment: Zie jij het ook?

Vierde zondag van de veertigdagentijd

Bij 1 Samuel 16:1-13 en Johannes 9:1-13.26-39

Op de vierde zondag van de veertigdagentijd horen we een evangelieverhaal dat op een aantal niveaus gaat over ziende worden, gaan zien. Jezus geneest de blinde man. De leerlingen gaan zien dat ziekte niets te maken heeft met straf. En de Joodse leiders zien dat deze man werkelijk is wie hij zegt te zijn en dat zijn geloof in Jezus oprecht is. Ze nemen hem dat niet in dank af. De modder die Jezus maakt is te zien op de projectplaat van deze week*.

Uit de Bijbel

In de lezingen van vorige week ging het om gezien worden te midden van vooroordelen en verwijten. Vandaag twee lezingen die letterlijk om gezien worden draaien. De vraag die uit de lezingen opkomt, is: wat zien wij eigenlijk? Wat nemen wij waar? God heeft gesproken (vers 4, het woord ‘dabar’ in het Hebreeuws is woord en daad ineen) en Samuël komt in beweging. Samuël gaat Betlehem binnen met een offerdier en de oudsten zien dit als een mogelijk slecht teken (letterlijk: is uw komst in vrede?). Eenmaal aan tafel krijgt Samuël de opdracht van God verder te kijken dan wat hij feitelijk waarneemt. Ga niet af op grootsheid of status, maar zie het onderliggende hart aan. Zo komt Samuël uiteindelijk bij David uit, de jongen die te min was om van het veld geplukt te worden en bij het offermaal aan te schuiven. God kijkt voorbij het uiterlijk. En ook Jezus houdt zich daar niet mee bezig. Jezus ziet op sabbat een blinde man, zoals Jezus ook Zacheüs in de boom opmerkte. Het lijkt er bij Johannes op alsof het er vooral om gaat dat Jezus hem gezien heeft. Vervolgens ontstaat het gesprek over wat de leerlingen in de blinde man gezien hebben. Zij hebben in zijn blindheid zonde gezien (Genesis 19:11) en komen dan met hun speculaties. Wiens schuld is dat bij iemand die al zijn hele leven blind is? Eigen schuld of schuld van de ouders? Wat volgt is een scheppingsdaad van Jezus. Uit nacht en dag, uit aarde en water, laat hij de man opnieuw geboren worden. Waar de leerlingen verharden in hun opvattingen en redeneringen, kijkt Jezus daar aan voorbij en ziet het verlangen naar licht in deze man. In het gesprek dat volgt (26-39) tussen de genezen man en de Joodse leiders wordt pas echt duidelijk hoe beperkt het zicht is. ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Jezus vandaan komt, terwijl hij mij de ogen heeft geopend.’ Met andere woorden: ziet u dan niet wat er gebeurd is? Juist daaraan waren de leiders al gaan twijfelen en hebben zijn ouders erbij gevraagd (vers 19-20) om zijn blindheid te bevestigen. Maar voor de blinde man staat als een paal boven water dat de leiders het niet willen zien. Als hij zelf zich bij Jezus meldt, wordt het hart van de man zichtbaar: ‘Ik geloof, Heer’ (vers 38).

In de kerk

De voorganger komt met een lijst of een schrijfblok naar voren.

Voorganger:

Wat is er al een werk verricht met opruimen! Eens kijken op mijn lijst wie deze week aan de beurt waren… Ah, het koor heeft de kerkzaal gedaan! De diakenen ruimden de zolder op en daar vonden ze dit flesje zand en die plaat van de woestijn. De organist heeft het orgel opgepoetst en die vond een bergschoen en die plaat van de berg. Vorige week heeft de koster dit flesje water en die plaat van de put gevonden. Ik ga een eens even vragen aan een koorlid hoe de schoonmaak gegaan is.

Goedemorgen …(naam). Jij bent lid van het koor. Wat is jouw favoriete lied? Hebben jullie tijdens het schoonmaken ook gezongen?

Koorlid: Nou, het was een vrolijke boel! We hebben goed gepoetst. Maar, wat ik zeggen wilde: onder één van de stoelen vonden we deze koffer/tas. We wisten niet zo goed wat we daar nou mee moesten doen.

V: Eens kijken wat erin zit. Een zakje met tuinaarde en ja hoor…..weer een plaat. En het is ook alweer zo’n vreemde plaat. Ik kan bijna niet zien wat er op staat en dat ligt niet aan mijn ogen en ook niet aan mijn bril. Er staan weer die twee kinderen op, hier in het hoekje. Zie dat ook?

K: Ja inderdaad.

V: Ik denk dat we het weer moeten meegeven naar de kinderdienst. Misschien dat zij kunnen ontdekken wat de tuinaarde en de plaat met elkaar te maken hebben.

Terug in de kerk

Een kind vertelt aan de voorganger dat het modder is op de plaat. Modder van water en zand. Het kind geeft de voorganger de goede foto. De foto wordt telkens opgehangen of neergezet in de kerk.*

Leestekst

God zei tegen Samuël: ‘Stop met treuren om koning Saul.
Saul is niet de koning die ik wil voor Israël.
Kom, neem olie mee om te zalven en ga
naar Isaï in Bethlehem. Eén van zijn zonen
heb ik als koning gekozen.
Je moet daar zeggen dat je voor het offermaal komt.

Ik zal je laten weten wie van Isaï’s zonen

je moet zalven tot koning’.

Samuël deed wat God hem had gezegd.

Hij ging naar Betlehem en vertelde

dat hij gekomen was voor het offermaal.

Hij nodigde ook Isaï en zijn zonen aan de maaltijd uit.

Meteen viel Samuëls oog op één van de zonen, Eliab.

‘Hij zal vast de koning zijn die God wil’, dacht hij.

Maar God zei: ‘Let niet alleen op het uiterlijk,

op de buitenkant. Het gaat mij om het hart’.

Isaï riep toen een andere zoon, Abinadab.

Maar ook hij was niet de koning die God wilde.

Toen kwam Isaï met nog een ander

van zijn zonen, Samma. Maar Samuël zei:

‘Ook hem heeft God niet gekozen.’

Zo stelde Isaï ook de andere zonen voor,

maar telkens zei Samuël:

‘Nee, ook hem heeft God niet gekozen’.

‘Zijn dit al uw zonen?’, vroeg Samuël tenslotte.

‘Er is nog de jongste’, zei Isaï,

‘maar die is niet hier.

Hij hoedt de schapen en de geiten.’

Samuël vroeg hem David,

de jongste zoon te halen.

Hij was een knappe jongen,

met rossig haar en mooie ogen.

‘Dit is de koning die ik gekozen heb’,

zei de Eeuwige, ‘hem moet je zalven’.

En zo deed Samuël. Hij zalfde David,

te midden van zijn broers.

Van toen af was David een man

naar Gods hart.

Naar 1 Samuël 16: 1-13

*In Bonnefooi (zie www.kinderdienst.nl) staat een projectbeschrijving en uitwerkingen van dit thema (verhalen, navertellingen, werkvormen) voor verschillende leeftijdsgroepen, voor in de kinderdienst. De platen horen hierbij en zijn apart te bestellen.

< Terug