Menu

Premium

Lachen met de Bijbel (of niet)

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

In de beroemde roman De naam van de roos (1980) van Umberto Eco discussiëren de benedictijn Jorge van Burgos en de franciscaan William van Baskerville in het jaar 1327 over de vraag of Jezus gelachen heeft (pag. 139). Jorge is behoudend en wil niets van lachen weten: ‘Maar u weet dat Christus niet lachte.’ William is ruimdenkender: ‘Daar ben ik niet zeker van…’ De Bijbel lijkt Jorge gelijk te geven: op het eerste gezicht wordt er niet veel gelachen. Dat valt echter mee. Eerst kijken we als Jorge naar humor in de Bijbel, daarna met de ogen van William.

Humor en gelach in de Bijbel zijn meestal een teken van vijandigheid. Er wordt gelachen om iets of iemand. En door het gelach wordt de sociale status of reputatie in diskrediet gebracht. Bovendien is deze vijandige lach de enige soort die aan God zelf wordt toegeschreven. Als voorbeeld dient een passage uit Psalm 2 (de verzen 4-5). De psalmist spreekt over een opstand van de machtigen der aarde tegen God. God reageert spottend:

Die in de hemel troont lacht,
de Heer spot met hen.
Dan spreekt hij tot hen [de opstandigen] in woede,
en zijn toorn verbijstert hen.

Gods lach is geen teken van blijdschap, noch een reden voor de mens zich te verheugen op goddelijke genadegaven. Gods lachen is vreeswekkend. Gods lach laat de onmogelijkheid van de misdaad zien. Gods lach is superieur. In Psalm 59 richt de verdrukte zich tot God om zich te kunnen wreken op zijn vijanden. ‘U, Heer, zult om hen lachen / u drijft de spot met alle volken’ (vers 9).

Dwaasheid en blijdschap

De tweede manier waarop humor en gelach in de Bijbel voorkomen is als teken van de dwaasheid van de lacher. ‘Wat je zegt, ben je zelf’, zegt het jongetje op het schoolplein tegen zijn pesters. ‘Waar je om lacht, ben je zelf’, houdt het Oude Testament zijn lezers voor. Het bekendste verhaal van deze soort gaat over Abraham en Sara (Gen. 17 en 18). De engel belooft Abraham dat hij de stamvader zal worden van een menigte volken. ‘Ik zal je vruchtbaar maken.’ Sara luistert het gesprek van haar man met de drie vreemdelingen af en schiet in de lach bij de voorspelling van haar zwangerschap. God betrapt haar, maar Sara zegt: ‘Ik heb niet gelachen.’ Maar God zegt: ‘Ja, je hebt wel gelachen.’ God doet zijn belofte gestand. Een jaar later wordt Isaak geboren (21:2) ‘op de vastgestelde tijd’. Abraham en Sara worden door God op hun nummer gezet: Hij maakt immers openbaar wat Abraham en Sara eigenlijk in hun binnenste hadden willen verbergen.

Op sommige plekken wordt gelach ook wel geassocieerd met blijdschap en positieve gevoelens. Het bekendste voorbeeld komt ook weer uit de Psalmen (126:1-2):

Toen de Heer het lot van Sion keerde,
was het of wij droomden,
een lach vulde onze mond,
onze tong brak uit in gejuich.
Toen zeiden alle volken:
‘De Heer heeft voor hen iets groots verricht.’

En in het Nieuwe Testament houdt Jezus zijn leerlingen tijdens de Zaligsprekingen voor (Luc. 6:21): ‘Gelukkig jullie die honger hebben, want je zult verzadigd worden. Gelukkig wie nu huilt, want je zult lachen.’ Maar dan heb je het ook wel weer een beetje gehad met blij gelach en ontspannen vermaak in de Bijbel.

Het boek Prediker houdt zijn lezers voor dat het beter is een droevig maar wijs persoon te zijn dan een lachende domkop (7:3-6).

Je kunt beter droevig zijn dan vrolijk,
want bij een droevig gezicht maakt het hart het goed.
De gedachten van de wijze zijn graag in een huis vol rouw,
die van de dwaas in een huis vol plezier.
Je kunt beter luisteren naar de berisping van de wijzen
dan naar de lofzang van de dwazen,
want zoals de dorens knetteren onder de pot,
zo knettert het lachen van de dwaas.
Ook dat is enkel leegte.

Wees op je hoede en hou je lach binnen, lijkt het devies.

Sarcasme, ironie en naamgrapjes

Natuurlijk staat zowel het Oude als het Nieuwe Testament vol met subtielere vormen van humor. Sarcasme wordt vaak gebruikt. Als David wegvlucht naar Gat uit vrees voor Saul, vreest hij dat koning Akis hem zal doden. David doet dan ook alsof hij gek geworden is. Als Akis’ dienaren de brabbelende David voor de koning geleiden, roept deze uit: ‘Kom ik soms gekken tekort, dat jullie die kerel gebracht hebben?’ (1 Sam. 21:15-16) Niet echt vleiend, maar wel grappig.

Een van de leukste soort grapjes in de Bijbel, maar ook een van de meest verborgen soort, zijn naamgrapjes. Als Jakob en Esau worden geboren (het is een tweeling), komt Jakob net iets later ter wereld. Hij grijpt de hiel van zijn broer Esau vast (Gen. 25:26.) Daarom wordt hij ‘Jakob’ genoemd, yaäkov, dat ‘hij die de hiel vastpakt’ betekent (akeev is ‘hiel’). Als Jakob later zijn broer Esau de zegen van hun vader aftroggelt, zegt Esau: ‘Is het niet terecht dat hij Jakob heet, want hij heeft me tweemaal bedrogen’ (Gen. 27:36). Wie geen Hebreeuws kent, ontgaat het grapje. Jakob heet in het Hebreeuws yaäkov en het werkwoord voor ‘bedriegen’ is akav. Een woordspeling uit de mond van Esau.

Het Nieuwe Testament lijkt in eerste instantie ook niets met het woord ‘lachen’ te hebben. Maar William van Baskerville vervolgt in zijn discussie met de pessimistische Jorge:

Als Jezus de Farizeeërs uitnodigt om de eerste steen te werpen, als Hij vraagt van wie de beeldenaar is op de penning waarmee de schatting moet worden betaald, als Hij een woordspeling maakt en zegt ‘Tu es petrus’, geloof ik dat Hij geestige dingen zei, om de zondaars te beschamen, om de Zijnen een hart onder de riem te steken. Van geestigheid getuigt ook Zijn antwoord aan Kajafas ‘Gij hebt het gezegd’.

Wie oren heeft, hoort God zachtjes grinniken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken