Menu

Premium

Leiding, voorzienigheid

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Geloofstaal & cultuurtaal

‘Leiding’, ‘voorzienigheid’ van God, is een notie die nooit en nergens los verkrijgbaar is. Wanneer dit wel gebeurt, gaat men de wil, de weg van God aflezen aan de feiten zoals die zich voor onze ogen aftekenen. Dan is God een ander woord voor lot. Deze vereenzelviging werd beleden in een levensovertuiging die in de eeuwen rondom het begin van onze jaartelling door miljoenen mensen werd aangehangen: de Stoa. Deze overtuiging, als zou Gods wil en wereldbestuur afleesbaar zijn op het instrumentenbord van natuur en geschiedenis, heeft ook de taal en de beleving van het christelijk geloof diepgaand beïnvloed. Bekend, zelfs berucht is de gangbare uitleg aan de woorden van Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus gegeven. Ten antwoord op de vraag: ‘Wat verstaat gij onder de voorzienigheid van God?’ geeft dit troost- en leerboek ten antwoord: ‘De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, waardoor Hij hemel en aarde, benevens alle schepselen als met Zijn hand nog onderhoudt en zo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij toeval, maar van Zijn vaderlijke hand ons toekomen’. Het verband en ook de toonzetting van deze woorden zijn als ‘opsteker’, als troost bedoeld. Voor velen is deze kwestie een ‘afknapper’ geworden: hun geloof is erop, erdoor gebroken. Een voorbeeld, ietwat extreem, maar in deze bittere woede toch heel herkenbaar. Maarten ‘t Hart schreef onder meer Een vlucht regenwulpen, een boek dat in 1978 verscheen en binnen twee jaar een vijfentwintigste druk beleefde. Denkend aan zijn moeder, na een lange lijdensweg gestorven aan keelkanker, weet hij het vast en zeker: ‘Dat het christendom bedrog is, ja dat het hele leven een laaghartige leugen is en dat ergens ver weg in het heelal god satanisch lacht om mijn verdriet, de god van Zondag 10 die met vaderlijke hand mijn moeder een krankheid heeft doen toekomen.’ Een cruciale vraag: is deze duiding van de bijbelwoorden, deze beeldvorming vande Here God terecht, terzake? Een soortgelijke vraag geldt bepaalde liederen, die verstaan kunnen worden in de geest van de Stoa (bijv.: Wat God doet, dat is welgedaan; Wie maar de goede God laat zorgen). Ook hier is waakzaamheid geboden om niet uit de toon van de Schriften te vallen.

Woorden

Het Oude Testament heeft een krans van woorden om aan te geven dat en hoe God alles en allen leidt. Vooral werkwoorden die het voorgaan op de weg aanduiden, vaak ook op de wijze van een herder. Veelzeggend is dat equivalenten van de gangbare Griekse woorden pronoëein (‘van te voren zien, zorgen voor’) en pronoia nauwelijks of niet voorkomen. Dat geldt ook voor de terminologie die in het Nieuwe Testament wordt gebruikt. Kennelijk is het uitermate moeilijk om in algemeen herkenbare termen het bijzondere van deze God, in zijn zorg voor alles wat is en leeft, te benoemen.

Betekenis in context

Oude Testament

De God van wie de Schrift getuigt, heeft een naam, is niet een onpersoonlijke kracht die de processen in de micro- én macrokosmos bestuurt en aldus van de mensen gehoorzaamheid en vertrouwen in de zin van instemming en berusting vraagt. Deze unieke God is ten volle, van harte betrokken bij zijn schepselen, zijn schepping. Het slot van Psalm 138, belijdenis en gebed ineen, is in dit opzicht veelzeggend: ‘De Here zal het voor mij voleindigen. O Here, uw goedertierenheid is tot in eeuwigheid. Laat niet varen de werken uwer handen’ (vs. 8).

De weg van het geloof oriënteert zich op het bijzondere. Van daaruit valt ook licht op het algemene. Dat geldt ook voor het gebeuren van de leiding van God. Deze strekt zich over alles, allen uit. Niet op de wijze van een natuurwet die algemeen inzichtelijk is of noodzakelijk opgevolgd dient te worden. Hij is de God die onthuld heeft wie Hij is, wat Hij wil. Vanuit dit hart wordt, met vallen en opstaan, beleden dat niets, niemand is overgeleverd aan machten waarover Hij geen zeggenschap zou hebben. Om dit veld enigszins in kaart te brengen, onderscheiden we een aantal segmenten.

God als Schepper

De Schepper, die ook de verlosser, de voleinder is, laat zijn schepping niet in de steek, maar bewaart, begeleidt, regeert haar door zijn trouwe zorg. Na de zondvloed belooft Hij: ‘Ik zal de aardbodem niet meer vervloeken om de mens (.) en Ik zal al wat leeft niet weer slaan, zoals Ik gedaan heb. Voortaan zullen, zolang de aarde bestaat, zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht, niet ophouden’ (Gen. 8:21-22). Hij is de God die mensen doet belijden: ‘Gij, die de bergen vastzet door uw kracht, met sterkte omgord; die het bruisen der zeeën doet bedaren, het bruisen van haar golven en het rumoer der natiën’ (Ps. 65:7-8). ‘Aller ogen wachten op U, en Gij geeft hun te zijner tijd hun spijze; Gij doet uw hand open en verzadigt met welbehagen al wat leeft (Ps.145:^-16; zie ook Ps. 8; 104; 147:8v.; Hos. 2:7; Job 9:510). Het betekent ook dat het geschapene de orde volgt, door God daarin gelegd ( Ps. 19:7; Job 38:33; Spr. 8:29).

Gods leiding in de geschiedenis

Deze weergaloze God leidt ook de geschiedenis. Het geldt zowel voor de volkeren, als voor zijn volk Israël en voor de afzonderlijke mens. Het midden is, evenals bij een drieluik in de schilderkunst, het hart. God leidt zijn volk.

Mozes zegt op zijn gezag: ‘gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb’ (Ex.194). Men denke in dit verband ook aan het beeld van de wijnstok (Ps. 80), van de wijngaard (Jes. 5), van een kind (Hos.11) en vele andere plaatsen waarin de zorg, de leiding van God voor zijn volk wordt beleden. Hij heeft en houdt ook de regie als het om de geschiedenis van de volkeren gaat (1 Kon. 19:15; Jes. 10:5-19; 49:1-6; Jer. 27:5-11; Am. 9:7). Ook het leven, de levensgang van een kleine, kwetsbare, kostbare mens is voorwerp van zijn zorgende trouw: ‘O Here, mijn erfdeel en mijn beker, Gij zelf bestendigt wat het lot mij toewees’ (Ps. 16:5; zie ook Ps. 73:23-24). Ingrijpend en verstrekkend is Psalm 139, met onder meer deze woorden: ‘Gij omgeeft mij van achteren en van voren en Gij legt uw hand op mij’ (vs 5); ‘uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond’ (vs.16).

God en het kwade

Zelfs het kwade is opgenomen in Gods heilzaam bestel. Niets, niemand kan Hem verhinderen om zijn doel te bereiken. Men denke aan de Farao (Ex. 4:21) en aan Kores, dienstbaar aan God en aan zijn volk: ‘Ik gordde u, hoewel gij Mij niet kendet, opdat men wete waar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de Here, en er is geen ander, die het licht formeer en de duisternis schep, die het heil bewerk en het onheil schep; Ik, de Here, doe dit alles’ (Jes. 45:5-7). Deze woorden kunnen niet losgemaakt worden uit hun verband. Ze zijn niet bedoeld om een verklaring te geven van de dingen die gebeuren, maar willen heenwijzen naar Hem, die in de storm van de gebeurtenissen zijn naam eer aan doet: de betrouwbare bondgenoot. Een soortgelijke klank en kracht hebben de woorden van Amos (met name 3:5-6). Het is duidelijk dat het leven in dit vertrouwen een immense worsteling is (denk aan vele Psalmen, aan Job en Prediker).

God zal voorzien

Nog twee markante plaatsen uit het eerste bijbelboek. In Genesis 22:8 antwoordt Abraham op de vraag van Isaäk naar het lam voor het brandoffer: ‘God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon’. Zo gingen die beiden tezamen, niet op de weg van de voorzienigheid-in-het-algemeen, maar in vertrouwen op God die ongekende dingen laat zien. Het werkwoord ‘zien’ speelt een voorname rol in deze hoofdstukken, in allerlei variaties. Aan het slot, in Genesis 50, vragen de broers aan Jozef vergeving voor het kwaad dat zij hem hebben aangedaan. Zij zijn bereid voortaan de plaats van slaven in te nemen. ‘Maar Jozef zeide tot hen: Vreest niet, want ben ik in Gods plaats? Gij hebt wel kwaad tegen mij gedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, ten einde te doen, zoals heden het geval is: een groot volk in het leven te behouden. Vreest dus niet, ik zal u onderhouden, en ook uw kinderen. Zo troostte hij hen en sprak tot hun hart’ (vss. 19-21).

Nieuwe Testament

Ook deze verzameling boeken wordt niet gekarakteriseerd door een God-in-het-alge-meen, eventueel te vereenzelvigen met het lot dat het al, in groot en kleiner verband, doortrekt, maar door de God van Abraham, Isaäk en Jakob, de Vader van Jezus Christus. Het woordje pronoia komt weliswaar enkele keren voor, maar heeft dan een andere inhoud en uitstraling dan in de Stoa.

Koninkrijk Gods en vaderzorg

Het Nieuwe Testament bouwt ook in dezen duidelijk voort op het Oude Testament. De levende God is de ‘Heer van de hemel en van de aarde’ (Mat. 11:25), wiens zorg zich uitstrekt tot alles wat is en leeft. ‘Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Mat. 5:45). Met een verwijzing naar de vogels en de bloemen wordt ons, mensen, ingescherpt dat de zorg van God ons des te meer geldt (een gangbare stijlfiguur om iets nadrukkelijk te verwoorden): ‘Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding?’ (Mat. 6:25). Het mondt uit in wat ons als eerste een zorg dient te zijn. De hemelse Vader weet immers dat wij al deze dingen, waarnaar ook de zorg van de heidenen uitgaat, behoeven. ‘Maar zoekt eerst zijn Koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden’ (Mat. 6:33).

Koninkrijk Gods en geschiedenis

Dit Koninkrijk, de regels die daar gelden, is niet los te denken van Jezus Christus, die sprékend God is, de Koning die de weg van het kruis is gegaan en zo het heil genadig deelt. Wanneer de geschiedenis van de volkeren ter sprake komt, is hij het hart van Gods zorg voor allen. Daarom komen ‘wijzen uit het Oosten’ naar Jeruzalem om de Koning der Joden, geboren te Betlehem, hulde te bewijzen’ (Mat. 2:2). Deze Ene, aan wie alle macht gegeven is, heeft het heil van allen op het oog: ‘Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen…’ (Mat. 28:18-20).

Gods heilsplan

Hoezeer de breedte van de geschiedenis der volkeren verankerd is in deze Ene, die voor allen gekomen is en allen tot erkentenis van de waarheid wil brengen, blijkt ook uit de prediking van Paulus, staande voor de Areopagus in Athene (Hand. 17:24-27). De apostel komt zijn Griekse hoorders zeer ver tegemoet, om zo juist duidelijk te maken wat het heil in Christus is. Deze weg van de geschiedenis is nog niet ten einde, gaat ook door veel verdrukking en verbijstering heen. Toch staan alles en allen onder de heerschappij van de drieënige God, de Vader, de Zoon en de Geest. Men denke aan het laatste bijbelboek, dat een troostboek bij uitstek is. ‘Jezus Christus (is) de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde’ (1:5). Alleen Hij is waardig om ‘de boekrol te openen en haar zegels te verbreken’ (5:2). Dit hoopvolle perspectief licht ook op in het indrukwekkende hoofdstuk 8 van de brief aan de Romeinen. Niets, niemand kan ons scheiden van de liefde van God, verankerd in Jezus Christus, onze Heer. Even verder zingt de apostel over de wegen Gods: ‘O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen’ (11:33). ‘uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen’ (11:36). Ten slotte zal God zijn ‘alles in allen’ (1 Kor. 15:28).

Kern

‘Voorzienigheid’ is een bijwoord bij het hoofdwoord God. Wanneer deze plaatsbepaling niet helder is, zijn de gevolgen ernstig, rampzalig zelfs. Voorzienigheid is niet alleen een bijwoord, maar ook een leenwoord, vooral ontleend aan de Stoa. Dan komen we in het gezelschap van Maarten ‘t Hart. We hebben helaas heel wat van de Stoa in ons bloed, ook in ons geloofsbloed. Tussen God en het lot staat op z’n minst een kruis. De levende God doet ons opstaan tegen het lot. Zijn leiding gaat door het lijden van zijn eigen Zoon heen.

‘God zal Zichzelf een brandoffer voorzien’, lazen we in Genesis 22. Later zien we, wonder boven wonder, wat dit ‘Zichzelf’ ten diepste betekent. Dan worden de omtrekken van het kruis zichtbaar. Daarvan zei Luther: ‘Hier, hier leert men de echte kunst van de voorzienigheid en nergens anders’. We geloven niet in een God uit de hoogte of uit de verte, maar in Hem, de Vader van Jezus Christus, die de bondgenoot van mensen is, die een verbond tegen het lot sluit en dat met zijn eigen bloed bezegelt.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: God, gezalfde, heidenen, Koninkrijk van God, schepping, zorg.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken