Menu

Premium

Leren onderscheiden tussen doen en horen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jeremia 7,2-7(11), Romeinen 8,12-17 en Matteüs 7,15-21

De onderscheiding van geesten heeft in de Bijbel ook betrekking op het onderscheid tussen ware en valse profetie. In het evangelie voor deze dag is Jezus er duidelijk over (Matteüs 7,15). Voor Paulus is het Gods Geest die het verschil maakt (Romeinen 8,14vv.).

Wanneer spreekt een profeet uit naam van God en wanneer niet? Het heeft te maken met de Geest van God. Een profeet die openlijk ambitie tentoonspreidt en maar wat graag profeet wil zijn, staat direct onder verdenking. Een mens die door God geroepen wordt en een zending krijgt, geeft niet met bravoure (‘Laat mij maar even!’) maar altijd met terughoudendheid en schroom invulling aan die opdracht. Dat is een belangrijk kenmerk. Het is geen valse bescheidenheid waar men zó doorheen prikt, maar een diepgeworteld gevoel van: ‘Wie ben ik dat ik hiertoe geroepen word?’ Toen Jeremia door God geroepen werd, was zijn eerste reactie: ‘Nee, HEER, mijn God! Ik kan het woord niet voeren, ik ben te jong’ (Jeremia 1,6).

‘Des Heren tempel!’ geen garantie

In Jeremia 7-25 treffen we een verzameling profetieën aan uit de tijd van Jojakim en Zedekia. Hoofdstuk 7 staat bekend als de tempelprediking waarin Jeremia zowel het sociale onrecht als de afgodendienst bekritiseert. Niet zonder reden wordt hier gesteld dat het de Heer is die zich tot Jeremia richt (7,1). Voor de interpretatie van dit hoofdstuk wordt meestal een verband gelegd met Jeremia 26, waar het eveneens gaat over de verkondiging van Jeremia in de tempel. Uitgaande van Jeremia 26,1 wordt de tempelprediking van Jeremia gedateerd aan het begin van de regering van Jojakim (609-598 v.Chr.). In Jeremia 26 lezen we dat Jeremia’s profetie over de tempel hem niet in dank werd afgenomen. Het was de toehoorders onwelgevallig wat Jeremia in de tempelpoort naar voren bracht. Het scheelde niet veel of hij had zijn optreden met de dood moeten bekopen (Jeremia 26,8).

Met klem brengt Jeremia in hoofdstuk 7 naar voren dat de aanwezigheid van de tempel in Jeruzalem het volk geen garantie voor veiligheid biedt tegen Gods toorn, die weldra zal ontbranden. Het is ongepast wanneer het volk in de tempel voor de Heer verschijnt terwijl het gruweldaden pleegt. Die worden heel concreet benoemd (Jeremia 7,9). Waarachtige godsdienstigheid brengt geheel andere vruchten voort. Het is de output die uiteindelijk altijd de doorslag geeft. Jeremia stelt klip en klaar: het is valse hoop om te menen dat het tempelcomplex het volk in deze omstandigheden bescherming zal bieden tegen het oordeel Gods. Onder het uitroepen van een bezwerende formule – de ‘valse woorden’ in Jeremia 7,4, die driemaal worden gezegd – stelt men zijn hoop op het tempelcomplex. Om de ontnuchterende woorden kracht bij te zetten wordt verderop nog gerefereerd aan het tragische lot van het heiligdom van de Heer in Silo, veroorzaakt door de wandaden van het volk Israël (Jeremia 7,12). Slechts wanneer de inwoners van Juda zich zullen afkeren van hun goddeloze praktijken is er hoop op een onbedreigde toekomst in het land. De profetie van Jeremia in de tempelpoort bevat een duidelijk appèl.

De boom: herkenbaar aan…

De evangelielezing is genomen uit het slotgedeelte van de Bergrede (Matteüs 7,13-29). Dit tekstgedeelte heeft een chiastische structuur door de uitspraak over de twee wegen aan het begin (Matteüs 7,13-14) en over de twee huizen aan het einde (Matteüs 7,24-26). Ook de evangelielezing heeft een appellerend karakter: de hoorders worden opgeroepen om de visie van Jezus zoals Hij die in de Bergrede ontvouwd heeft, te onderschrijven. Meer dan dat: deze eerste toespraak van Jezus eindigt met een reeks waarschuwingen en vermaningen, zoals ook bij het slot van het Sinai-verbond.

De hier genoemde ‘valse profeten’ zijn degenen die de brede weg en de ruime poort (Matteüs 7,13) voorstaan. Zij worden als ‘vals’ gekwalificeerd omdat ze zich zo heel anders voordoen dan ze in werkelijkheid zijn: het zijn wolven in schaapskleren. Bij enkele oudtestamentische profeten zijn roofzuchtige wolven het beeld voor diegenen die als leiders het volk verloren laten lopen, door het van God en zijn Woord te vervreemden (o.a. Ezechiël 22,27vv.). Dat zijn zonder meer kwalijke praktijken. Het is niet uitgesloten dat hier verwezen wordt naar ontwrichtende krachten bínnen de gemeente van Matteüs zelf. Het gaat dan niet om buitenstaanders, maar om een interne aangelegenheid. Hoe moet er nu binnen de gemeente gereageerd worden op profetische figuren die een destructieve uitwerking op de gemeente hebben? De ontmaskering van deze misleidende figuren is van groot belang, want zij vormen een serieuze bedreiging.

…zijn vruchten

De centrale metafoor van de boom, die ‘omarmd’ wordt door de zegswijze ‘aan hun vruchten zul je ze herkennen’ (inclusio in Matteüs 7,16.20), heeft onmiskenbaar betrekking op de genoemde valse profeten. Bij een oordeel over de kwaliteit van hun profetie geeft ook hier de output uiteindelijk de doorslag. Een slechte boom brengt slechte vruchten voort en wordt uiteindelijk omgehakt en in het vuur geworpen, een duidelijke verwijzing naar het optreden en de prediking van Johannes de Doper (Matteüs 3,8.10).

In het slotvers (Matteüs 7,21) wordt nadrukkelijk gesteld dat het handelen naar Gods wil altijd van groter belang is dan het bezigen van de juiste geloofstaal (‘Heer, Heer!’ roepen). Over de joodse traditie wordt gezegd dat daarin de orthopraxie, het juiste handelen, hoger aangeslagen wordt dan de orthodoxie, het juiste spreken of belijden. Als het volk van Israël aan de voet van de Sinai de Tora voorgehouden werd, was de eenstemmige reactie (letterlijk): ‘Wij zullen het doen en daarnaar horen’ (Exodus 24,7). Let op de volgorde van een en ander! De eerste prioriteit ligt bij het praktiseren van Gods Woord. Je geeft pas écht gehoor aan het appèl van de Tora door haar in praktijk te brengen. Aan de vruchten herken je de boom.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Blijf in mijn liefde’

De zesde zondag na Pasen, de laatste voor Hemelvaartsdag: in de ‘oude bedeling’ (waar zijn al die mooie, veelzeggende Latijnse zondagsnamen toch gebleven?) heet deze zondag Rogate, bidt! Willem Barnard schreef ooit: ‘Na Pasen gaat het van jubelen, Jubilate, via zingen, Cantate, naar bidden, Rogate.’ Zo is het en niet andersom: van expressie naar impressie, van de uitbundige jubel om zijn daden naar het ingekeerde gebed om Gods nabijheid… juist wanneer afscheid nadert.

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

De Levende belichaamt onze verwondingen

Wie niet in de gelegenheid was om op de avond van de eerste dag van de week, nu acht dagen geleden, in de vesper het evangelie van die avond te horen (Johannes 20:19-23), zal het op de achtste dag, vandaag, nog wel willen betrekken bij de lezing van het evangelie. We weten niet of het hetzelfde moment was als een week eerder, dat Jezus in het midden van zijn leerlingen, inclusief Tomas, verscheen. Wel waren de deuren opnieuw gesloten. Misschien niet meer uit vrees voor de joden, maar omdat het hart van een van hen, Tomas, nog geopend moest worden.

Nieuwe boeken