Menu

Premium

Leren van luisteren

Preken vanuit een literaire invalshoek over Ester 2:5-17

‘Elk boek is een gevaar zegt Andreas Bumier. Elk boek is een gevaar dat de ziel in wil, dat niet de buitenwereld nog eens in woorden overdoet, noch een abstracte idee brengt. Wie de ziel in wil, moet door het niets heen, dat betekent door de angst. Ester is zo’n gevaarlijk boek, het wil de ziel in. Het laat ons namelijk niet ongemoeid, al het lang voor je door hebt waar de pijn zit. Bij het eerste lezen stond het boek Ester mij erg tegen. Groteske taferelen, onverholen minachting van mannen jegens vrouwen, de ongein van duizend-en-een-nacht; een Joodse satire? Vreemd soort humor. Poerim is niet mijn feestje. De hele christelijke traditie heeft er nooit iets mee gekund. Ester is een boek zo aan de rand van het Oude Testament, dat je je afvraagt: zegt dit iets over God? Dit is het enige bijbelboek waarin de naam van God in het geheel niet voorkomt! Hoe zoiets je ziel binnenkomen? Ester, doe maar niet.

Toen riep het zinnetje van Andreas Bumier mij terug. Een Joodse vrouw trouwens, al heeft ze dat laat ontdekt van zichzelf. Elk boek is een gevaar dat de ziel in wil. Wie de ziel in wil, moet door het niets heen, dat betekent door de angst.

Door welke angst, door welk ‘niets’ moeten we heen als we het bijbelboek Ester lezen? Het ligt al in de naam opgesloten. ‘Ester’ is op de klank af Perzisch, afgeleid van ‘Isjtar’, godin van love en lekker – dat klinkt prettig onopvallend in de stad Susa, waar Ester en haar neef Mordechai als Joodse ballingen verblijven. Maar Hebreeuws gehoord betekent ‘Ester’: ‘Ik ben verborgen.’ Dat is zij, verborgen achter een schuilnaam, want zij heet eigenlijk Hadassa. Mordechai heeft haar opgelegd te zwijgen over haar volk en afkomst. Waarom? Het verhaal zwijgt erover, het laat een regel wit. Wat gebeurt daar?

Er is een Joodse duiding van de naam ‘Ester’, ‘Ik ben verborgen.’ Rabbijnen herkennen er een zinnetje uit Deuteronomium (31:18) in. Dat de Heer zelf zegt: ‘Ik zal mijn gelaat voor hen verbergen.’ Als Israël ontrouw wordt en zich afgeeft met vreemde góden, dan laat de Eeuwige hen aan hun lot over, dan komt de ellende van de ballingschap over hen (Deut. 31:16-18). Ester speelt in tijden van ballingschap, wanneer God zich verbergt. In ballingschap is alles onzeker. Ook geloof. Dit gaat door het niets heen. God zegt niets en wordt niet ter sprake gebracht. Religie, wat er nog van over is: nietszeggend. Wat moet je dan? Je kijkt elkaar aan, zwijgend. Gebruik je verstand. Probeer overeind te blijven. Hadassa, je vraagt: ‘En jij, wie zeg jij dat ik ben?’ En ik beken: ‘Jij bent Ester. Je bent zo verborgen als God.’ Dit is mijn angst: dat God nergens meer is en dat ik met mijn geloof dan ook nergens meer ben. Door dat ‘niets’ moeten we heen.

Hier houdt het verhaal de adem in. Als de meisjes worden geronseld voor de harem van de koning, staat er: ‘Toen (…) werd ook Ester naar het koninklijk paleis overgebracht.’ Dat klinkt tamelijk onvrijwillig. Maar de Naardense Bijbel vertaalt (vs. 8): ‘En het geschiedt (…) dat Ester zich in het huis van de koning laat opnemen (…)’ Wérd zij nu genomen of neemt zij zélf initiatief? Wat brengt haar in de gouden kooi? Een ongelukkig lot of een eigenzinnige actie?

Hier komt het op scherp lezen aan. Ester wint de genegenheid van Hegaj, de vrouwenbewaarder. Alle andere meisjes doen hun eigen zin als ze aan de beurt zijn voor hun one-night-stand met de koning, maar Ester volgt de adviezen van Hegaj op. Zij doet aan slim netwerken. Intussen drentelt Mordechai in de voorhof, bezorgd om haar sjaloom. Het zijn trekjes in het verhaal die andere bijbelverhalen erbij roepen. Jozef in de gevangenis, ook zo’n netwerker; en Mirjam, de zus die waakt over haar broertje in zijn biezen mandje, Mozes, ook een adoptiekind. Messiaanse toespelingen, tussen de regels door.

Dit handelen van Ester is wijs. Al is God verborgen en al houdt zij haar ware naam verborgen, in haar leeft wijsheid – en wijsheid is bijbels: dat het in je ziel trilt van ontzag voor de Naam, besef dat je staat voor het gelaat van de Ene. En dan nuchter leven bij de dag, doen waar je kunde en hartstocht voor gekregen hebt, vastbesloten je slechts voor de Ene te verantwoorden, al moet het in een godvergeten land.

Van wijsheid gaat een wonderlijke werking uit. Sleutelwoorden zijn: genegenheid en bewondering. Ester wint de genegenheid, de loyaliteit van Hegaj en zij oogst de bewondering van allen die haar zien. Er gaat gratie van haar uit. Als de koning haar ziet, wordt zijn ziel ingenomen – veroverd – door beide: bewondering en genegenheid (vs. 17). Waar wijsheid werkt, ontstaat echte menselijkheid. Koning Ahasveros, tot dan toe slechts marionet van zijn raadsheren, die een fiere vrouw- Wasti – verspeeld heeft, krijgt een menselijk gezicht: ‘De koning krijgt Ester boven alle vrouwen lief (…)’ (vs. 16, Naardense Bijbel). Zo werkt de wijsheid, in het verborgene – zij wekt liefde.

Wérd Ester nu genomen of het zij zich nemen en nam zij zo haar lot in handen? Je krijgt het gevoel dat het strategie is, Messiaans. Ester – ‘Ik ben verborgen.’- een infiltrante aan het heidense , op jacht naar de kroon…

Zou zó de Eeuwige – zijn naam is verborgen – infiltreren in onze wereld, in onze levens? Hij wil uw ziel in en Hij zal netwerken, Hij zal u inspinnen, versieren, tot u van hem gaat houden…

Ester komt tussen de regels door over als een zusje van Mozes. Dat wil zeggen: er is bevrijding in de maak. Hóe is niet duidelijk. Wannéér is niet duidelijk. Maar in het verborgene wordt geluisterd naar het zuchten van mensenkinderen. En er zijn mensen die wijs handelen, die liefde wekken, sporen van menselijkheid in een groteske wereld. Dit gaat door het niets heen. Ook al hoor je zijn stem niet en niemand brengt hem ter sprake, vergeet niet dat jij voor zijn aangezicht staat. – Amen.

De tekst in beweging

Uitgangspunten

Het manuscript voor deze preek is ‘schrijvenderwijs’ tot stand gekomen. De opdracht was over Ester te preken met nadruk op close reading van de bijbeltekst en met oog voor de literaire structuur van het boek. Waarom staat het er zoals het er staat? Deze vraag sluit aan bij mijn benadering van het homiletisch proces. Een preek schrijven zie ik als een soort componeren met taal. Nijhoff zegt van gedichten dat zij ‘met woorden worden gemaakt, niet met gedachten.’

M. Nijhoff, Verzameld Werk II (‘Kritisch, verhalend en nagelaten proza’), 1982, tweede dr., 1170v.

Dat geldt ook voor preken. Hóe het gezegd wordt is van grote betekenis voor de overdracht van wét gezegd wil worden. Het gaat erom passende taal te verzamelen en deze taal zo te schikken dat het bijbelwoord van kracht worden in de levens van de hoorders. Speuren naar zeggingskracht in de woorden en hun zinsverband zoals een dichter doet, is de opgave waarvoor predikanten staan in het schrijven en houden van preken. Deze benadering bedoelt niet een klassiek-retorische aanpak of een narratieve opzet uit te sluiten. De drie preken in dit artikel zijn wat hun talige vormgeving betreft goede voorbeelden van een poëtische, vertellende en betogende preekstijl.

Het voorbereidingsproces van de preek begint met het verzamelen van talige bouwstenen uit de drie gezichtspunten die in het homiletisch proces in het geding zijn: Schrift, gemeente en samenleving.

Zie voor deze praktisch-theologische drieslag M. den Duik, ‘Preekvoorbereiding op de driesprong’, in: Praktische Theologie 1997 4, 87-101.

De factor ‘Schrift’ begint voor mij met het hardop lezen van de bijbeltekst in verschillende Nederlandse vertalingen. Daarbij liep ik meteen tegen de vraag op hoe Ester moet worden voorgedragen. De beelden van hoofdstuk 1 zijn dermate grotesk dat de neiging groot is ironische spot in de stem te laten doorklinken, wat ogenblikkelijk vervreemding en gêne bij voorlezer en hoorders veroorzaakt. Aan de andere kant suggereert een ‘joumaalstem’ dat hier allerlei feitelijkheden worden meegedeeld, waarbij het maar zeer de vraag is of dat de intentie van de tekst is. Kortom: het voorlezen alleen al vereist een literaire plaatsbepaling. Tot welk genre behoort het bijbelgedeelte? In welke communicatieve context moet het gehoord worden? Is het bijbelboek Ester bijvoorbeeld een ‘historische roman’ of een ‘satire’? Een bruikbare literaire analyse van Ester is uitgewerkt door Jopie Siebert-Hommes in De bijbel literair.

Jopie Siebert-Hommes, ‘Ester’, in: Jan Fokkelman en Wim Weren (red.), De bijbel literair. Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hm onderlinge relaties, Zoetermeer/Kapellen 2003, 407-412.

J.A. Loader, Esther. De prediking van het Oude Testament, Nijkerk 1980.

Het commentaar van J.A. Loader in de serie De prediking van het Oude Testament’ geeft aandacht aan de literaire functie van elke perikoop in het geheel van het boek. Deze studies laten zien dat in Ester bewust wordt gewerkt met dubbelzinnigheden, zinspelingen op andere teksten in tora en profeten (intertekstualiteit) en het motief van de omkering. Het effect daarvan is tweeërlei. Enerzijds geldt: humor is het wapen van de machtelozen. Door middel van de ‘satire’ wordt een houding van verzet getekend die verstaanbaar is tegen de achtergrond van het ontstaan van het boek Ester ten tijde van de hellenistische overheersing van de Joodse gemeenschap in de tweede eeuw voor Christus. Anderzijds geeft deze talige vorm uitdrukking aan een theologie van de verborgen God, zoals in de ballingschap en in de late wijsheid wordt gearticuleerd.

In de regel sluit de stijl van de preek aan bij de taalvorm van het bijbelgedeelte. In dit geval het dus met twee intenties. Ik heb voor het theologische effect gekozen, omdat satire voor mijn besef in de preek een moeilijk hanteerbare stijlvorm is. Wrange humor, wil zij communicatief slagen, veronderstelt een maximum aan verstandhouding en vertrouwen tussen voorganger en gemeente. Een niet begrepen ironie of satire doet de communicatie juist teniet. Een preek als (kritisch) cabaret lijkt mij niet per definitie onmogelijk, maar wie dat waagt, moet zich wel bewust zijn wat zijn woorden kunnen uitrichten.

Het voorstel van de organisatie was de schriftlezing te beperken tot een tiental verzen. Aansluitend bij het oecumenisch leesrooster, dat Ester 1 en 2 opgaf als eerste lezing in een reeks van vijf diensten, heb ik de perikoop afgebakend op Ester 2:5-17. Op zich bevatten de hoofdstukken 1 en 2 weinig ‘verkondigmgsinhoud’. een op zichzelf staande preek te kunnen ontwerpen, heb ik gezocht naar het spannendste punt in de dramatische ontwikkeling van het verhaal tot dusver. Door vergelijking van vertalingen vond ik in 2:8 een intrigerende ambivalentie: is de intrede van Ester in het paleis van Ahasveros een passief of een actief moment? In de exegetische literatuur kwam ik op het spoor dat Ester te lezen is in verband met de wijsheidstraditie die ook in het Jozef-verhaal en in Daniël naar voren komt. Het boek bevat ook meerdere toespelingen op (Messiaanse) motieven in het Mozes- en David-verhaal. Voor het verzwijgen van Esters Joodse identiteit wordt geen reden gegeven. Dat heeft in de rabbijnse exegese voeding gegeven aan verschillende associaties. Het meest saillant vind ik de verbinding tussen de naam ‘Ester’ en de verborgenheid van God in de ballingschap. In het wijdere verband van de Schrift klinkt hier het Messiasgeheim van het evangelie mee.

De factor ‘gemeente’ bracht mij bij de traditionele christelijke afweer tegen dit Joodse bijbelboek die vooral te maken heeft met het tekort aan openbaring dat erin gevoeld wordt. Met een term van Buttrick: hier ligt een ‘congregational block’.

David Buttrick, Homiletic. Moves and Structures, 1987, 30, 337w. en 379.

Andere weerstanden die Ester oproept, hebben te maken met de machtsongelijkheid tussen mannen en vrouwen en de gewelddadige vergelding waarmee het verhaal eindigt. Toch raakt Ester ook voor christenen aan een actueel thema: het stelt de fundamentele vraag naar de verborgenheid van God. In pastorale gesprekken komt regelmatig naar voren dat deze verborgenheid voor velen aan hun geloof knaagt. Wie durft God ter sprake te brengen? Wie weet zich door God aangesproken? De verborgenheid van de Naam in Ester resoneert met de hedendaagse sprakeloosheid rond ‘God’. Dit zwijgen over ‘God’ is echter niet alleen nood, maar ook gezien worden als mystieke deugd. Hilde Burger heeft dit aspect van Gods ‘zelfverberging’ in Ester beschreven in haar boek Donkere majesteit.

Hilde Burger, Donkere majesteit. Bijbelverhalen tegendraads gelezen, Baam 1992, 96-99.

Een sleutelzin uit haar betoog luidt: ‘Hun handelingen (die van Ester en Mordechai, CB) vormen de presentie van de versluierde aanwezigheid van God. Esters verhaal is een indringend voorbeeld van a-religieus spreken over God.’

Hilde Burger, a.w., 98.

En (naar woorden van Bonhoeffer): ‘Ook door Ester is bewaarheid dat de God die haar in de wereld doet leven zonder de werkhypothese God, de God is voor wiens aanschijn zij staat.’

Hilde Burger, a.w., 99.

Met behulp van deze bewoordingen heb ik het slot van de preek gebouwd.

De factor ‘samenleving’ heb ik, aansluitend bij de ‘literaire’ opdracht, gezocht in wat ik maar noem een ‘flankerende tekst’ uit de literatuur. Door associatie kwam ik uit bij Andreas Bumier en haar zin ‘Elk boek is een gevaar dat de ziel in wil.’

Vgl. Andreas Bumier, Andreas Bumier 1968-2002. Een gevaar dat de ziel in wil. Met een inleiding van Chris Rutenfrans, Amsterdam 2003.

Deze openingsregel uit haar debuut Een tevreden lach

Andreas Bumier, Een tevreden lach, 1965.

uit 1965 gaf mij een hermeneutische sleutel voor de preek: de vraag is op welke wijze het boek Ester – of liever: Degene om wie het in dit boek draait – de ziel binnenkomt. Mijn antwoord luidt: als de Verborgene, via wegen van strategie en infiltratie, in wijsheid (gezond verstand) en liefde (waar de menselijkheid wakker wordt). Van daaruit heb ik gewerkt aan een preek die de presentie niet expliciet proclameert, maar zoveel als mogelijk suggereert en evoceert.

Schikken

Tussen het verzamelen van het taalmateriaal en het daadwerkelijk schrijven van de preek ligt een fase van overwegen van motieven en zinnen, het ordenen van gedachten, het schetsen van een ruwe opzet, en niet het minst het stille gesprek met de Verborgene. De volgende schikking stuurde het schrijfproces van de preek:

  • ergernis of weerstand bij het lezen → het moet door een angst heen;

  • de duiding van de naam ‘Ester’ → de angst dat het met God en ons geloof niets is;

  • de dubbelzinnigheid van wat met Ester gebeurt: lot of keuze;

  • de diepere laag van de wijsheid – handelen vanuit vreze voor de Naam;

  • werking van de wijsheid in genegenheid of bewondering;

  • Esters handelen als gelijkenis van Gods omgang met mensen;

  • antwoord op onze angst: vergeet niet dat jij voor zijn aangezicht staat.

In de loop van het schrijfproces werd mij duidelijk dat er een impliciete gelijkenis in de preek schuilt, in drie lagen als een drieregelig parallellisme op het niveau van de compositie: 1. Het boek wil de ziel in; 2. Ester wil het in om de koning te winnen; 3. Zo zoekt God de mens die voor zijn aangezicht staat.

Terugblik

Achteraf vind ik dat deze preek als inleiding voor een reeks wel erg compact is geworden. Toch meer een ‘domineespreek’ dan geschikt voor de gemeente. De inzet met het Bumier-citaat bleek een hoog literair gehalte te hebben. Het is beter als zo’n citaat ook schriftelijk met de hoorders gecommuniceerd wordt (bijvoorbeeld via een zondagsbrief of liturgieblad). Het ook anders. Bij een latere gelegenheid, een doopdienst, heb ik van de literaire opening afgezien, maar heb ik ingezet met het thema ‘verbinding met God’. De doop maakt een verbinding tussen kinderen en God zichtbaar, waarvan we ons later vaak afvragen of die verbinding er (nog) wel is. Waarmee het motief van de verborgenheid van God in de pastorale context van een doopdienst is geïntroduceerd.

De beperking tot tien minuten (ongeveer 1000 woorden) vind ik op zich geen belemmering, al bleek bij het uitspreken dat zo’n geconcentreerde tekst tot een vertraagde en daardoor indringende voordracht leidt. De passage rond de verwijzing naar het Messiasgeheim (‘En jij, wie zeg jij dat ik ben?’) vind ik achteraf te weinig helder. Daar waren meer woorden nodig geweest.

Deze preek ging niet alleen over een mystieke geloofsbeleving maar was het ook, in actu. Dat hier mijn persoonlijke voorkeur ligt, zal duidelijk zijn. De dichterlijke wijze van een preek schrijven en houden beoogt vooral de hoorders in te wijden in omgang met God in de hoop dat zij geholpen worden geloof en leven te integreren.

Preken vanuit een persoonlijke context over Ester 4:6-17

Ze heet Tina Karol en deed dit jaar voor Oekraïne mee aan het Eurovisie Songfestival. Daar haalde ze met het liedje Show me your love een niet onverdienstelijke zevende plaats. Minder bekend is het dat haar echte naam Tanya Liberman is en dat ze een Joodse achtergrond heeft. Op aandringen van de producers heeft ze haar naam veranderd. In een interview vertelt ze dat ze, eerlijk gezegd, blij is met die naamsverandering. Ze zegt dat ze zich vaak gediscrimineerd voelde op school vanwege haar Joodse achternaam.

Voor Tanya Liberman/Tina Karol is het handiger, strategischer om haar ware identiteit te verhullen. Net als voor Hadassa/Ester in het paleis van Ahasveros. Een Joodse naam is in een land als Oekraïne geen visitekaartje als je een publieke rol wilt spelen. Er is veel negatieve beeldvorming. Antisemitische clichés worden schaamteloos rondgestrooid: Joden zijn rijk, ze trekken de macht naar zich toe, ze verraden de Oekraïens-nationale zaak et cetera. In de stad waar ik voor mijn werk regelmatig verblijf, Lviv, zijn alle gedenktekens bij voormalige synagoges beklad. Het ergste is dat geen mens er aanstoot aan neemt.

Het verhaal van Ester is een verhaal van alle tijden en plaatsen. Een geschiedenis die zich op alle tijden en plaatsen herhalen – en heeft herhaald. De haat, de dreiging, de discriminatie, de vervolging. De angst, de aanpassing, het net dat zich sluit, uitredding ternauwernood. Ja, in dit verhaal wel, maar voor velen op vele momenten in de geschiedenis niet.

De verteller schrijft zijn verhaal rond 150 voor Christus, ten tijde van de Syrische despoot Antiochius IV. Joden werden vanwege hun trouw aan de tora bloedig vervolgd. Het was trouw aan de koning – of je kop eraf.

Wat de verteller doet, is: hij projecteert de Jodenhaat terug naar veel langer geleden, in de Perzische tijd met een andere koning. Nu hij een verhaal vertellen dat in gruwelijke dreiging niet onderdoet, maar – op wonderbaarlijke wijze kent dit verhaal een goede afloop. Het kent zelfs een zodanig goede afloop dat niemand het ooit vergeten mag. Het lot (‘Poerim’), het lot ten dode was geworpen, maar werd gekeerd, omgewenteld, afgewenteld. Dat moet elk jaar gespeeld, gevierd, herinnerd worden. Grotesk en dronken van vreugde. Ook in de donkerste tijden. Herinner je dit: er waren enkelingen, die met al hun vermogens, vanuit hun persoonlijke positie deden wat ze konden – op hoop van zegen. Zij stelden zich teweer met-lijf-en-ziel. Een enkeling redding brengen. Kijk naar die ene, die, evenmin als jij of ik, voor een heldenrol geschapen was: die jonge vrouw Ester.

Ester. – We leren haar kennen als een mooi, aangepast, volgzaam meisje. Een meisje dat weet hoe ze vertrouwen moet winnen, dat situaties goed inschatten, dat beslist niet dom is. Dat gevoel heeft voor goede smaak en verhoudingen: ze gaat niet als een kermispop naar de koning toe. Dat weet wat te zeggen en wat te zwijgen. Ze leeft met een geheim. Twee keer horen we: ‘Haar geboortegrond en haar volk vermeldde ze niet, zoals Mordechai het haar geboden had’ (2:10,20). Dit meisje staat straks als een koningin op voor haar volk. Dit meisje dat altijd alleen maar naar anderen – mannen en machthebbers – luisterde. Ze komt tot een eigenheid die haar weerga niet kent.

Voor mij is de grote vraag: waar haalt Ester de spirituele kracht vandaan? Hoe komt ze ertoe te doen wat ze doet? Welke rol spelen anderen daarin? Waar halen wij onze kracht vandaan als we staan voor onmogelijke keuzes? Er zijn momenten in het leven waarop het erop aankomt. Wat is het goede? Hoe kies je? Om te weten wat in zulke situaties het goede is, je niet meer teruggrijpen op regels, wetten, voorschriften, gedragscodes. Er is zelfs geen goddelijke stem die zegt hoe het moet. Je bent op jezelf teruggeworpen. Het gaan om een keuze op de grensvlakken van het leven, om de waardigheid van jou als mens. Het gaan om de vraag of je dit leven, dat geen leven meer is, mag beëindigen. Wat is het goede? Het gaan om je diepste identiteit. Coming out als homoseksueel, maar je bent getrouwd, en misschien ook nog wel predikant. Ik wil geen pijn veroorzaken maar ik wil ook niet meer liegen. Wat roep ik over me af? Wet botst op wet, gebod op gebod. Wij zien Ester op zo’n ongelooflijk dramatisch moment. De grond kolkt onder haar voeten. Wat is nu het goede?

We zijn getuige van een dialoog tussen Ester en Mordechai. De Perzische bediende Hatach is boodschapper, go between. Mordechai, waarom die provocatie in rouwkleren bij het paleis? Hij antwoordt met een korte, heldere, harde boodschap. Uitroeiing van ons volk bij wet. Hij spaart Ester niet en legt haar direct het gebod op naar de koning te gaan en om genade te smeken voor haar volk. Ester reageert met een risicoanalyse. Het is tegen de wet om ongeroepen naar de koning te gaan. De dat ik het er levend afbreng is uiterst gering. Zoveel animo heeft de koning de laatste tijd niet. Ze redeneert en redeneert. Ze zit als een kat in het nauw. Wat ze nog niet eens zegt, is: maar de koning weet niet eens dat ik Joods ben! Mordechai spaart haar wederom niet. Hij voert de druk op. Hij zet haar zo onder morele druk dat ze geen kant meer op . Zou jij zwijgende blijven zwijgen terwijl ik het schreeuwende uitschreeuw voor mijn volk? (4:1) Wie zwijgt in de bijbel onttrekt zich aan z’n verantwoordelijkheid, wil niet weten, wil niet zien. Een God die zwijgt, die houdt zich ver (Ps. 35:22). Een God die zijn stem laat horen, die staat voor de redding gereed. Ester, wat doe jij? Denk niet dat jij je huid zult redden achter de veilige muren van het paleis. Sterker nog (of bluft Mordechai nu?): voor je volk zal er redding zijn maar voor jou dan zeker niet. Zijn sterkste troef bewaart hij voor het laatst. ‘Wie weet of jij niet voor een tijd als deze het koningschap hebt bereikt.’ Die hamert . Hoe het met Ester zit weet ik niet, maar mij treft dit argument van Mordechai het meest.

Je kunt naar je biografie kijken als iets dat van toevalligheden aan elkaar is geknoopt. Wat de zin en bedoeling ervan is, zal me een raadsel zijn. Nu zit ik hier en morgen misschien daar. Het had ook allemaal anders kunnen lopen. De gelovige Jood Mordechai kijkt met andere blik: jouw tijden zijn in Gods hand. Jij zit nu hier, en dat is niet toevallig dat jij op deze plek zit, en dat er nu dit op je afkomt. Hier heeft de Eeuwige je nodig. Je kunt het er Spaans benauwd van krijgen, je kunt er ook ineens met ontspanning bij ademhalen. Het is mij toevertrouwd. Er wordt geloof in mij uitgesproken. Ik ken mezelf en weet dat ik veel taken nooit op me had genomen als er niet anderen waren geweest die zeiden: dat kun je. Ik ben ze er dankbaar voor. Ik zie hoe bij Ester de weerstand van haar angst vervliegt.

Ik hoor een dialoog tussen twee mensen die elkaar om het hardst toeroepen: laat me niet in de steek! Mordechai niet zonder Ester, Ester niet zonder Mordechai. Ne me quitte pas. Op dit moeilijkste moment van m’n leven, laat me niet alleen. Als Ester in actie komt, zegt ze tegen Mordechai: ‘Ga heen, vast met mij.’ Ga heen! Zo sprak God eens tot Abraham en zijn leven nam een keer. De naam van God is afwezig in dit boekje, maar Ester spreekt met een goddelijk gezag. Ga heen! Nu gaat het gebeuren. Maar ik het niet zonder jou. Vast met mij. Jij, en heel het volk, en mijn Perzische vriendinnen in het paleis. Jullie moeten met lijf en ziel bij mij betrokken zijn zoals ik bij jullie. Met elkaar dalen we drie dagen af – tot ik de kracht gekregen heb om als een koninklijk mens op te staan. Als het er echt om spant, zijn er geen adviseurs en raadgevers nodig, maar solidaire mensen die bij je waken en met je bidden. Show me your love. Als jij naast me staat, ik het aan.

En Mordechai die tot nu toe niet anders deed dan handelen en aansturen? Die de verlossing bij wijze van spreken al in een actieplan had vervat? Mordechai maakt de oversteek – en doet naar al wat Ester hem had opgedragen (4:17).

De tekst in beweging

Een homiletische opdracht

Dit overkomt je niet vaak: een preek te maken vanuit een specifieke homiletische opdracht. Mij was gevraagd om in de preek het accent te leggen op ‘aandacht voor de mens als persoon in de samenleving’ en minder op de specifiek literaire of inhoudelijk-theologische aspecten van de bijbeltekst. De opdracht heb ik voor mezelf vertaald in: aandacht voor context, situatie en actualisatie. Hoe beweeg ik me heen en weer tussen de drie contexten die in het geding zijn: die van de tekst en zijn oorspronkelijke hoorders, die van de personages in het verhaal, en die van ons als hoorders vandaag?

Wat is, wat zijn de context(en) van de hoorders vandaag? Er was bij mij een eerste spontane associatie. Die had met mezelf te maken, zij het met een wat bijzondere situatie waarin ik me tegenwoordig beweeg. Als uitgezonden medewerker/gastdocent verblijf ik geregeld in Oekraïne en daar maak ik mee hoe antisemitisme als een onderlaag in de samenleving zeer aanwezig is. Er kwamen direct beelden en verhalen naar boven. Omdat dit niet de primaire context van de (veronderstelde) hoorders is, en ook alleen maar in indirecte zin die van mijzelf, heb ik deze associaties voorlopig ‘geparkeerd’.

Buiten en binnen

Mijn werkwijze was om vanuit de buitenste cirkel naar binnen te werken. Eerst ben ik me gaan oriënteren op het bijbelboek als geheel, op de narratieve structuur, op de dragende motieven en stijlfiguren, op de tijd van ontstaan, op de gehistoriseerde context van het Ester-verhaal zelf (Jodenhaat teruggeprojecteerd in de geschiedenis) en op de liturgische rol die het boek vervult in de Joodse geloofsgemeenschap.

Zie daarvoor Kristin de Troyer, Ester. Belichting van het bijbelboek, ’s-Hertogenbosch/ Leuven 2004.

Ik wilde me goed rekenschap geven van die oorspronkelijke contexten, voordat de vraag gesteld kon worden hoe wij vanuit onze context(en) in gesprek komen met, dan wel uitgedaagd werden door dit bijbelverhaal.

Ik herinner me dat er in dit verkennende stadium een gevoel van eerbiedige afstand en vreemdheid overheerste. Ondanks mijn fascinatie voor dit spannende vrouwenverhaal (Ester staat hoog op de feministische ranglijst) maakte de vraag naar raakvlakken tussen de contexten van toen en nu mij behoorlijk verlegen. In een mail aan de twee andere predikers op de najaarsconferentie schreef ik indertijd: ‘Is het verhaal van Ester niet een zo Joods verhaal dat we er eigenlijk “van af moeten blijven”? (…) en mag je dit verhaal – een midrasj van verlossing van het Joodse volk – ook op andere situaties betrekken? Of ben je dan bezig het te “ont-joodsen”?’

Toen de ernst en complexiteit van die vraag tot me doordrong, was ik ineens niet zo blij meer met de mij opgedragen invalshoek van contextualisatie.

Intussen was er al lezend en aandachtig luisterend naar de tekst ook een ander proces op gang gekomen. Dat proces heb ik laten gaan zonder het al te zeer te laten verstoren door analytische reflectie en tegenspraak. Dit was het esthetische genieten van de tekst. Enkele passages in het verhaal troffen mij meer dan gewoon. In het bijzonder was dat de dialoog tussen Mordechai en Ester in hoofdstuk 4, heftig, beklemmend en op het scherpst van de snede. Aan het slot hiervan komt Ester tot haar beslissende keuze. Het prikkelende zinnetje: ‘Wie weet ben je koningin geworden met het oog op een tijd als deze’ (4:14) bleef in mij rondzingen. Dit zinnetje deed iets met me, ontroerde me op een onverklaarbare manier. Ik herinner me dat het gepaard ging met een lichamelijke sensatie, zo ergens onder het middenrif. Vaak, realiseer ik me, ligt in zo’n persoonlijk appellerend moment het begin van een preek verscholen. Het is zoiets als het geheime midden, het conceptie-moment.

Ik ben maar op mijn intuïtie verdergegaan en ben gaan inzoomen op deze dialoog. Het zal niet toevallig zijn dat mijn subjectieve ervaring als lezeres samenviel met wat narratief gezien het kruispunt van het verhaal is. In deze aangrijpende scène wordt van twee kanten een beslissende oversteek (cross over) gemaakt. Niet alleen door Ester, ook door Mordechai.

Twee niveaus, twee bruggen

Voortgaande inspiratie ontleende ik aan een artikel van Jopie Siebert-Hommes over de spiritualiteit van het boek Ester.

Jopie Siebert-Hommes, ‘Ester. Betrokkenheid’, in: F. Maas e.a. (red.), De bijbel spiritueel. Bronnen van geestelijk leven in de bijbelse geschriften, Zoetermeer/Kapellen 2004,239-

Zij analyseert de spirituele transformatie van het personage Ester (van weesmeisje tot koningin) en vat die samen in het grondwoord ‘betrokkenheid’. Ester komt op het moment suprème tot een keuze om zich te verbinden met haar eigen identiteit, met haar volk, en met de Bron van leven. Die spirituele verbinding komt niet uit de lucht vallen. De grond die haar doet opbloeien, is de wederzijdse betrokkenheid van mensen bij elkaar. In de dialoog met de ander ontstaat zicht op het goede.

Deze treffende beschrijving van de grondlijnen van spiritualiteit in het boek Ester opende voor mij het zicht op een andere laag, een andere mogelijkheid tot verbinding tussen contexten. Noem het een meer persoonlijk-existentiële: hoe komen wij tot onze spirituele kracht, als het erop aankomt? Al is onze situatie niet de Joodse (antisemitische) setting als die van het boek Ester, welke zijn voor ons, hoorders van de christelijke geloofsgemeenschap vandaag, situaties waarin het erop aankomt? Wat heeft het Ester-verhaal ons vanuit deze diepere grondlaag te zeggen?

Zo kwam ik feitelijk tot het onderscheiden van twee niveaus om contexten met elkaar in gesprek te brengen. Het eerste niveau deed recht aan de specifieke Joodse setting en maakte het mogelijk om situaties van antisemitisme toen en nu aan elkaar te spiegelen. Het tweede niveau gaf ruimte aan de meer persoonlijk-existentiële dimensie. Met het oog op de (veronderstelde) hoorders en hun situatie(s) koos ik ervoor de focus te leggen bij dit tweede niveau. De contextualisatie op het eerste niveau heeft vooral een plaats gekregen aan het begin van de preek. De beide niveaus blijven overigens op elkaar betrokken. De spiritualiteit van Ester is niet los verkrijgbaar, en de realiteit van antisemitisme gaat de christeüjke geloofsgemeenschap in de hoogste mate aan. Dat hoeft verder geen betoog.

Exegetische bouwstenen

Wat trok in de exegese nog meer mijn aandacht, op zo’n manier dat het meehielp de preek te maken? In de eerste plaats waren dat de stijlfiguren van contrast, omkering en ironie die in dit bijbelboek een dragende functie hebben. Het feest draagt die mooie naam ‘Poerim’, het lot is gewend. De volgende contrasten trokken vooral mijn aandacht: het contrast tussen het schreeuwen van Mordechai (4:1) en het mogelijke zwijgen van Ester (4:14); het contrast tussen de eerste contouren van het koningschap van Ester (4:14w) en dat van Ahasveros; het contrast tussen de intense verbondenheid van Ester en Mordechai aan de ene kant, en straks echtgenote Zeresj en de vrienden/raadgevers die Haman laten vallen als een blok (6:13). Wat verder mijn aandacht trok, waren de sterke woorden die in de grondtekst worden gebruikt: hevig geschokt, doodsbenauwd (4:4), uitroeien, laten verdwijnen (4:7), vernietigen (4:8), pleiten (4:8), om genade smeken (4:8), ten onder gaan (4:18). Samen met de krachtige ritmiek van de dialoog tussen Mordechai en Ester geven deze woorden expressie aan het opvoeren van de druk. Voorts viel mij op dat de figuren aan de zijlijn, de eunuch Hatach en de dienstmeisjes, een heel belangrijke rol toebedeeld krijgen in het verhaal. Met Esters aanvaarding van haar koningschap komt er blijkbaar een alternatieve machtsdynamiek op gang. Ten slotte, ook dit weer in de lijn van Esters koninklijke identiteit (en Karl Barths christologie van de ‘königlichen Mensch’

Karl Barth, Kirchliche Dogmatik III/l, Zürich 1945, 258-377.

), ontwaarde ik betekenisvolle Messiaanse analogieën in het verhaal. De koninklijke kleren worden aangedaan op de derde dag (5:1). Mordechai gaat op weg en doet wat Ester hem had opgedragen (4:17), zoals de leerlingen op weg gaan en doen wat Jezus hun had opgedragen om de koninklijke intocht voor te bereiden (Mat. 21:6) en om het pesachmaal voor te bereiden (Mat. 26:19). Al deze aspecten vond ik dermate belangrijk dat ik ze wilde laten terugkomen in de preek.

Ruimte voor identificatie

Wat wilde ik bij de hoorders bereiken? Ik wilde hen uitnodigen zich te identificeren met Ester, en in hun eigen leven na te gaan op welke manier zij tot spirituele vrijheid en verbondenheid (kunnen) komen. Ester als een rolmodel voor een koninklijke leefstijl. Tegelijk wilde ik ruimte bieden aan mogelijk andere identificaties: soms kunnen we in bepaalde situaties ook de ondersteunende rol vervullen van Hatach of de dienstmeisjes, en soms zijn we misschien meer als Mordechai die van ophouden moet weten en het ongrijpbare gebeuren van de verlossing een moet geven. Vrij bewust heb ik afgekoerst op een openheid voor pluraliteit en meerduidigheid in het verstaan. Over het slot van de preek (de wending naar Mordechai) was en blijf ik onzeker, maar de reden ervoor is in elk geval te vinden in die plurale benadering van tekst en hoorders.

Mijn eigen identificatie ligt in hoofdzaak bij Ester. Eigen voorkeuren en beleving schemeren door in hoe ik over haar vertel. Dit komt tot een concentratie in het inbrengen van mijn biografische ik rondom het appèl: ‘Wie weet of jij niet voor een tijd als deze het koningschap hebt bereikt.’ Die zinnen kwamen bij het schrijven van de preek ook het meest vloeiend tot stand. Ik weet nog dat het door me heen ging: wordt dit niet te persoonlijk?

Met de allereerste associatie (Oekraïne, antisemitisme, Tina Karol/Tanya Liberman) heb ik het uiteindelijk ook maar gewaagd. Deze actualiteit mocht het eerste woord hebben. Het probleem ligt direct op tafel. Zo beginnen, is mijn ervaring, zorgt ervoor dat een prediker niet wegvlucht in vaagheden maar gedwongen wordt de tekst telkens in de grootst mogelijke concreetheid uit te leggen. Het verhaal van Tina Karol bleek tot mijn verrassing een spiegelverhaal dat in een notendop het thema van de preek neerzet.

Ten slotte: een preek van 10 minuten is te kort voor mijn natuurlijke stijl en ritme van (s)preken. De opdracht van de contextuele invalshoek hielp om tot beperking te komen. Het probleem van ruimtegebrek heb ik verder opgelost door de zinnetjes kort te maken. Met betrekking tot de dialoog verhoogt dat de levendigheid. Maar in de meer beschouwelijke passages had ik graag wat meer ruimte voor woorden gehad. Het is nu op de rand van staccato en dat streelt mijn eigen oren niet. Ik ben benieuwd of de hoorders die ervaring met mij delen.

Preken vanuit geloofsvragen en belijden over Ester 9:1-6, 16

Het is november 1914. De Eerste Wereldoorlog is drie maanden op gang, maar de fronten zijn dan al betrokken en zullen de jaren erna nauwelijks verschuiven. Sir Winston Churchill is op bezoek bij de Engelse troepen die gelegerd zijn rondom het Belgische leper. Hij schrijft een brief aan zijn vrouw waarin hij zijn indrukken en ervaringen weergeeft. Daarin de volgende hartenkreet: ‘Ik vraag me af wat er zou gebeuren wanneer de soldaten van alle partijen tegelijk de wapens zouden neerleggen en tegen hun superieuren zouden zeggen: “U lost dit conflict maar op een andere manier op.”’

Die laatste zin komt bij de hedendaagse lezer boven wanneer deze Ester 9 leest, een hoofdstuk over wraak, vergelding, en een bloedige slachtpartij. Was dat niet op een andere manier op te lossen? Die vraag geldt overigens niet alleen voor hoofdstuk 9. Want vanaf het eerste hoofdstuk vertelt Ester van allerlei conflicten en botsingen, van wraak en rancune: tussen Ahasveros en Vasti, tussen hofprotocollen en humaniteit, tussen Haman en Mordechai, tussen de wet van Meden en Perzen en het edict op zelfverweer, tussen Joden en Perzen. Vanaf het begin roepen wraak en vergelding elkaar op met een zekere innerlijke logica. Niemand lijkt in staat of bereid om die conflicten op een andere manier op te lossen. En elk conflict heeft z’n prijs en kost slachtoffers, Vasti als eerste en meer dan 75.000 Perzen aan het slot.

Vanuit dat gezichtspunt is Ester geen sprookje met helaas een gewelddadig einde. Het Joodse boek Ester tekent vanaf hoofdstuk één hoe het er voorstaat met de hele family of man: er lopen barsten en scheuren door onze werkelijkheid, die bijkans wetmatig lijken uit te lopen op ongecontroleerde conflicten – een burenruzie zo goed als een oorlog in het Midden-Oosten of een conflict in de kerk. Eenmaal betrokken fronten verschuiven nauwelijks. Niemand legt de wapens neer, onwillig of onkundig als partijen zijn om conflicten op een andere manier op te lossen. En altijd weer zijn de meest kwetsbaren de eerste, doorgaans onschuldige slachtoffers.

Dat het menselijk bestaan, net als het verhaal van Ester, geen sprookje is, wordt nog eens onderstreept door het noemen van de namen Agag en Haman met daarachter de gestalte van Amalek, namen die de woekerende werking belichamen van het inhumane en meedogenloze kwaad, het kwaad van antisemitisme voorop.

En als derde is daar nog dat wat het verhaal niet vertelt. Hoe loopt het bijvoorbeeld af met Vasti? Het is zeer de vraag of zij deelt in de feestvreugde van hoofdstuk 10. Ester en Mordechai laten haar hofkronieken niet lezen en herstellen haar ook niet in ere. Of zit het royale pluche op den duur ook voor Ester en Mordechai erg behaaglijk?

John McClure vraagt tijdens het proces van preekvoorbereiding terecht aandacht voor ‘characters, ideas, and narrative actions that hover in the margins of the biblical texts’. De vragen in dat proces zijn vervolgens ‘Who doesn’t speak? Who’s missing? Who goes nameless?’ (John S. McClure, Other-Wise Preaching. A Postmodern Ethicfor Homiletics, St. Louis 2001, 139).

Onder de schoonheid en het sprookjesachtige karakter van de vertelling van Ester gaat een ontnuchterende werkelijkheid schuil die een streep haalt door de mythe van het ongeschonden leven. Een mythe die net zo goed aanwezig is in tv-series, speelfilms en reclamespotjes als in het romantische en juichende christendom met randen van fondant. Het hele verhaal van Ester vertelt daar tegenover dat de realiteit van elke dag zich niet zelden voltrekt in loopgraven van botsende belangen en schurende conflicten en conflictjes, omringd door de presentie van het brute kwaad, waar mensen in de marge worden verzwegen. Dat is wat Ester te vertellen heeft over de condition humaine, en daarmee ook over de conditie van de kerk en gelovigen in de wereld.

En kon je nu maar veilig zeggen, dat alleen anderen de oorzaak van conflicten zijn of dat jij immuun bent voor dat kwaad. Kon je maar zeggen, dat conflicten, wraak en vergelding aan de kerk en aan kerkleden voorbijgaan. Maar dat is niet zo. Je bent zelf onderdeel van conflicten, kerkleden hebben part en deel aan het kwaad, loopgraven zijn binnen en buiten de kerk te vinden en binnen en buiten de kerk komt de drang tot wraak en vergelding naar boven. Vanuit dat perspectief gezien vertelt Ester van de menselijke tragiek (dat wat anderen jou aandoen) en onze schuld (dat wat jij anderen aandoet).

De reformatorische traditie heeft een vierkant en ongemakkelijk woord voor die condition himanaine. Deze spreekt van de ‘menselijke ellende’. En dan wordt niet bedoeld ellende als optelsom van bittere ervaringen, of de ontgoocheling over de condition kumaine, en ook niet pessimisme over de mensheid als geheel.

Zie daarvoor Komelis H. Miskotte, De blijde wetenschap. Toelichting op de Heidelbergse catechismus, Zondag /-XII, Franeker 1947, 27.

Maar het begrip ‘ellende’ verwijst naar dat wat er niet meer gebeuren, en dat wat in het verhaal van Ester ook niet gebeurt, namelijk dat mensen op een vanzelfsprekende en open manier kunnen omgaan met hun naasten.

Zie daarvoor Gerard Th. Rothuizen, Allemaal zondagen, Kampen 1959, 9.

Op een absurde manier zitten er altijd en overal vervuilingen en storingen tussen mensen, die verhinderen dat mensen God en hun naaste volkomen en zonder bijbedoelingen liefhebben.

Die waarheid over onze werkelijkheid kan een mens alleen onder ogen komen omdat die waarheid in de Schrift ook een ‘andere kant’ heeft, een ‘andere kant’ die zegt dat de God van Israël zelf midden in deze werkelijkheid gaat staan, midden in de schurende conflicten, midden in onze tragiek en onze schuld, midden tussen de loopgraven van het bestaan. God is daar aanwezig, zij het dat Hij verhuld aanwezig is, zwijgend als een schaap voor zijn scheerders. God is zozeer verhuld in het verhaal van Ester dat de rabbijnen haar Psalm de mond leggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten.’

‘This Psalm (22), although entitled “A song of David” primarily deals with events which were destined to occur hundreds of years after David’s time. David with his “holy spirit” foresaw the bleak Babylonian and Persian exiles in general, and in particular, the terrible threat of Haman and Ahasueros against the entire Jewish nation, personified by Queen Esther.’ (Avrohom Chaim Feuer and Nosson Scherman. Tehillim. A New Translation with Commentary Anthologized from Talmudic, Midrashic and Rabbinic Sources, 1985,267.)

God doorlijdt de menselijke conflicten, de tragiek en de schuld. Hij vernietigt het kwaad door zich door het kwaad te laten vernietigen. Hij draagt het zelf. Hij laat het kwaad stuklopen op zijn genade zoals golven stukbreken op het strand.

Hoe omzichtig en voorzichtig Mordechai de ‘andere kant’ ook ter sprake brengt, dat spreken is geworteld in het vertrouwen dat de hulp van die andere kant zich baan zal breken door de schillen van menselijke halfhartigheid en moed, door de breuklijnen van daders en slachtoffers, door de duivelskring van wetmatige vergelding zodat de beul niet tot in de eeuwigheid een voorsprong houdt op het slachtoffer, en de losers niet voor eeuwig het kortste strootje trekken. Hoe omzichtig ook, Mordechai en Ester vertrouwen er op dat die ‘andere kant’ zijn macht zal tonen en dat de kracht van zijn arm uiteen zal drijven wie zich verheven wanen. Ze vertrouwen er op dat die ‘andere kant’ de plannen van hoogmoedigen in de war zal sturen, heersers van hun troon zal stoten en geringen aanzien zal geven. Ze vertrouwen er op dat die ‘andere kant’ de hongerigen zal overladen met gaven, en rijken wegstuurt met lege handen. Want die ‘andere kant’ is de God die zich het lot aantrekt van Israël, zijn dienaar, Hij herinnert zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid (Luc. 1:51-54).

De kerk uit de volkeren belijdt dat ze het gezicht van de hulp van de ‘andere kant’ heeft gezien in Jezus Christus. Hij is de belichaming van het genadige, vrijsprekende en reddende front dat Israëls God trekt in de geschiedenis. Dat front zet ons bestaan in een nieuw licht en zegt ons aan dat we als zondaar zijn vrijgesproken, als beschadigd mens gekend voor tijd en eeuwigheid.

Die genade Gods is tegelijk de grote storing van onze conflicten en van onze botsende belangen. Die storing schept een ruimte om onze conflicten anders op te lossen dan volgens de wetten van wraak en vergelding. Hoe dat , illustreer ik aan de hand van een fragment uit Brieven aan mijn kleinzoon

Abel J. Herzberg, Brieven aan mijn kleinzoon, 1990, 13, 22.

van Abel J. Herzberg. Hij vertelt van een zaterdagmiddag in augustus 1945. Herzberg is te gast bij een Joodse familie wier villa in de oorlog als Joods bezit was overgegaan in handen van een NSB’er, die daar ook gewoond had. Die NSB’er zat nu in een kamp gevangen en zijn vrouw was ziek. De dokter had haar het eten van groene pruimen aanbevolen. Die vrouw wist dat die in de boomgaard van de Joodse familie groeiden en nu rijp moesten zijn. Daarom zond ze een meisje naar die Joodse familie met de vraag haar een mandje pruimen mee te geven. Zoiets heet ‘gotspe’, een brutaliteit. De verontwaardiging was dan ook algemeen. ‘Maar’, zo vertelt Herzberg, ‘mijn vader zou hebben gezegd: “Stel je eens voor, dat we in de bittere uren van de oorlog erover waren gaan fantaseren hoe we ons na de bevrijding zouden gaan wreken. De een had een bijltjesdag voorgesteld en de ander een andere, nog wredere wraak. Maar het meest succes zou iemand hebben gehad, die precies dat had voorgesteld wat we thans meemaken. Het is vrede, zij zitten achter slot en grendel, zijn vrouw is ziek en komt bij ons aankloppen om hulp. Waarom geven we die pruimen niet? Geef de beste pruimen die je vinden kunt.” (…) Want wraak moet zoet zijn en niet bitter.’

De tekst in beweging

Bij eerste lezing lijkt het boek Ester de programmering te bieden van een willekeurige avond commerciële televisie: lallende mannen, een wedstrijd next topmodel, een extreme make-over en het onontkoombare sprookjesachtige slot. Tussen het soap-achtige begin en het sprookjesachtige einde zitten echter ook een paar lastige uitlegkundige hobbels. De belangrijkste zit voor menigeen in hoofdstuk 9. Want op de dag waarop de vijanden van de Joden hen in hun macht hoopten te krijgen, kregen juist de Joden hun belagers in hun macht. ‘De Joden sloegen met het zwaard op al hun vijanden in en zaaiden dood en verderf, ze deden met hun belagers wat ze wilden. (…) Op de dertiende dag van de maand Adar verzekerden zij zich van rust door vijfenzeventigduizend van hun belagers te doden’ (Est. 9:5, 17).

Neo-marcionitissche tendensen

Gemeenten en predikanten kunnen ongetwijfeld wel uit de voeten met de verhalen uit de eerste acht hoofdstukken. Maar wat te doen met die ingewikkelde geweldsteksten? Dat is een vraag die in het algemeen geldt voor de hele bijbel maar die doorgaans is toegespitst op de geweldsteksten uit het Oude Testament.

Zie voor dit thema onder andere Gerhard von Rad, Der Heilige Krieg im alten Israël (Abhandlungen zur Theologie des Alten und Neuen Testaments 20), Zürich 1951; Patrick D. Miller, The Divine Warrior in Early Israël, Cambridge Mass. 1973; Ernst Haag & Norbert Lohfink, Gewalt und Gewaltlosigkeit im Alten Testament (Quaestiones disputatae 96), Freiburg 1983; Ed Noort, Geweld in het Oude Testament. Over woorden en verhalen aan de rand van de kerkelijke praktijk (Ter sprake 28), ’s-Gravenbage 1990; Klaas A.D. Smelik, Een tijd van oorlog, een tijd van vrede, Zoetermeer 2005.

Dit geweld gaf en geeft aanleiding tot de vraag of het Oude Testament voor christenen wel relevant is. Deze vraag is niet van gisteren of eergisteren. De kerk heeft er in de loop van de geschiedenis steeds mee geworsteld. In de tweede eeuw kwam de theoloog Mardon (85-160) met een even simpel als vergaand antwoord. Naar zijn mening is Jezus gekomen om de mensen te verlossen van het regime van de – in zijn ogen – wrede schepper-god van het Oude Testament, de god van wet, wraak, recht en oorlog. Mardon verwierp daarom het Oude Testament en accepteerde als gezaghebbend alleen een ‘gekuist’ Nieuwe Testament waar alle verwijzingen naar het Oude Testament en de ‘wrede God’ uit weggewerkt waren. De jonge kerk heeft Mardon tot ketter veroordeeld omdat zij de boeken van Mozes en de profeten niet wilde afschrijven.

Toch staken en steken de ideeën van deze ketter uit de oudheid met regelmaat de kop op, openlijk of verpakt, bedoeld of onbedoeld. Zo zat de benadering van Mardon in feite verpakt in de wijze waarop De Eerste Dag en Kind op Zondag in het voorjaar van 2007 met het lastige negende hoofdstuk uit Ester zijn omgegaan. Deze twee benaderingen kozen er voor om hoofdstuk 9 de facto weg te laten. De redactie van De Eerste Dag vertelde desgevraagd dat een belangrijk argument voor deze keuze gelegen was in de overweging wat kinderen en de leiding van de kindemevendienst ‘nog kunnen verdragen’. Maar kunnen kinderen dat wat dagelijks via de tv, computerspelletjes, video’s en internet te zien krijgen beter ‘verdragen’ dan dat wat bijbelverhalen te melden hebben? Voor de nevendienst moeten blijkbaar alleen de vriendelijke, aardige en vooral ‘leuke’ verhalen overblijven. En in het kielzog van die tendens komt de neiging mee om het beeld van Israëls God zodanig te retoucheren dat alleen de aardige, lieve en vriendelijke ‘man met een baard’ overblijft. Enigszins scherp geformuleerd zou je kunnen zeggen dat – ondanks de bedoeling van het tegendeel – in de praktijk van de prediking Marcion met regelmaat alsnog de winst binnen haalt. ‘Though Marcion’s teaching were branded heretical by the church in his own era and would be rejected out of hand by many contemporary Christian theologians, in practice, the church has often preached and taught as if Marcion had prevailed in the second century.’

Michael Duduit, ‘The Church’s Need for Old Testament Preaching’, in: George L. Klein, Reclaiming the Prophetic Mantle. Preaching the Old Testament Faithfully, 1992, 10.

Mijn keuze voor hoofdstuk 9 heeft in elk geval ook te maken met verzet tegen dergelijke neo-marcionitische tendensen.

De Joodse context van de feestrol Ester brengt met zich mee dat een christelijke uitlegger te rade heeft te gaan bij datgene wat Joodse uitleggers in dit verhaal horen.

Zie daarvoor bijvoorbeeld Eliezer Segal, The Babylonian Esther Midrash. A Critical Commentary (Brown Judaic studies, no. 291-293), 1994; Jon Douglas Levenson, Esther. A Commentary (The Old Testament library), 1997; Meir Zlotowitz and Nosson Scherman. The Megillah. The Book of Esther. A New Translation with a Commentary Anthologizedfrom Talmudic, Midrashic and Rabbinic Sources (ArtScroll Tanach series), 1976.

Een opmerkelijke verbinding is uiteraard die met Psalm 22. Als resultaat van die bezinning heb ik in de preek een Joodse stem het laatste woord gegeven. Vervolgens moeten we zeggen dat door de opname van het boek Ester in de canon van de christelijke kerk, een ‘theologische interpretatie’ niet alleen mogelijk is maar ook noodzakelijk.

Zie daarvoor Brevard S. Childs, Introduction to the Old Testament As Scripture, 1979, 606v.

De getuigenissen van Oude en Nieuwe Testament cirkelen rond dezelfde Naam, namelijk die van de God van Israël die vlees is geworden in Jezus van Nazaret. Dat heb ik in deze preek onder andere naar voren laten komen door Mordechai en Ester de woorden van de lofzang van Maria in de mond te leggen.

Zie voor het ‘verweven’ van Oude en Nieuwe Testament in de praktijk van de prediking Rein Bos, Wij hebben gehoord dat God met u is. Preken vanuit het Oude Testament, Zoetermeer 2004, 234-255.

Geweld en conflicten

Toen ik eenmaal de keus voor de insteek bij hoofdstuk 9 had gemaakt, ging het boek Ester me steeds meer intrigeren. Na lezing en herlezing van het gehele boek, bleek het thema van conflict bepaald niet beperkt tot het negende hoofdstuk. Ester is bepaald niet te zien als een mooi en lief sprookje met helaas een gewelddadig hoofdstuk. Het boek als geheel zindert van conflicten, wraak en rancune op grote en kleine schaal, openlijk en onderhuids.

Zie daarvoor Paul L. Redditt, ‘Book of Esther’, in: Kevin J. Vanhoozer et al., Dictionary for Theological Interpretation of the Bible, London 2005. ‘One crudal issue in the book of Esther is that of vengeance’ (195).

Het wegretoucheren van dit hoofdstuk uit leesroosters heeft in elk geval te maken met het kerkelijk onvermogen om met dit weerbarstige thema in de Schrift om te gaan. Het is mogelijk ook niet los te zien van een ander onvermogen, namelijk om binnen de kerk met conflicten om te gaan. ‘Dat hoort eigenlijk niet in de gemeenschap der heiligen’, is een veel gehoorde bezweringsformule. Maarten den Duik constateert echter met nuchterheid ‘Veel tijd van kerkelijke medewerkers gaat op aan ruzies.’

Maarten den Duik, Een huis naast de synagoge. Herlezing van de Brief aan Timoteüs met het oog op de gemeente, Zoetermeer 2000, 259. Zie voor de kerkelijke context van conflicten ook Johannes A. van der Ven, Ecclesiologie in context (Handboek praktische theologie), Kampen 1993, 239-252.

En dan gaat het zowel om conflicten die zij proberen op te lossen als om conflicten waar ze zelf part en deel aan hebben. Ik wilde in deze preek dit thema in elk geval benoemen en uit de sfeer van verzwijgen halen. Inhoudelijk heb ik dat verbonden met het vierkante begrip ‘ellende’ uit de reformatorische traditie, een weerbarstig begrip als theologische diagnose voor de condition humaine.

Het citaat waarmee de preek opent, bevat de spanning tussen conflict en harmonie, oorlog en vrede, geweld en verdraagzaamheid. Het zijn woorden van Churchill, in 1914 onderminister van Marine en tijdens de Tweede Wereldoorlog de verpersoonlijking van de geallieerde vastberadenheid. Deze woorden zijn te lezen en te horen in museum ‘In Flanders Fields’ in de Lakenhallen aan de Grote Markt te leper

Zie de informatieve website van het museum, www.inflandersfields.be/default2.htm. – Het citaat van Churchill is ook te vinden op de website van de Belgische vereniging ‘Jeugd en Vrede’, www.jeugdenvrede.be/downloads/infomap_wol.pdf.

, dat aan de lotgevallen van de Eerste Wereldoorlog is gewijd. Ze troffen mij zeer toen ik in de zomer van 2006 met onze zoon een reis maakte langs de frontlijnen) van de Eerste Wereldoorlog. We vroegen ons af hoe deze woorden uit 1914 zich verhouden tot de vastberadenheid van Churchill tijdens de Tweede Wereldoorlog. Of vormen de woorden uit de brief en de latere vastberadenheid zijde en keerzijde van dezelfde medaille? Is pleiten voor geweldloosheid – zoals een van de leden van het ‘panel gekwalificeerde hoorders’ na de preek deed – het voorrecht van mensen die in veilige wijken wonen met een waardevast pensioen? Spreken over geweldloosheid tijdens een conferentie van predikanten in klinkt anders dan eenzelfde pleidooi ten overstaan van slachtoffers in een ‘Blijf van mijn lijf-huis of een opvangkamp voor vluchtelingen uit .

Klaas Smelik sluit zijn informatieve boek over oorlog en vrede in de bijbel af met deze woorden: ‘Er is geen alternatief voor de partijdige God van Israël, er is geen alternatief voor de particularistische Bijbel. En daarom is er ook geen alternatief voor de vele geweldsteksten in de Schrift – ze behoren tot het geheel. Ze stellen ons voor indringende vragen over goed en kwaad, over oorlog en vrede, over bezetting en bevrijding. Ze laten zien dat niet elk geweld hetzelfde is: vijandelijk geweld wordt vergolden, maar bevrijdend geweld gesanctioneerd. Deze teksten vormen geen vrijbrief om tegen onze vijand geweld te gebruiken, maar ze zijn evenmin achterhaald. Er is een tijd van oorlog en er is een tijd van vrede. De profeten wijzen er met grote naruk op dat niets gevaarlijker is dan die tijden door elkaar te halen en “vrede, vrede” te roepen, waar geen vrede is …’

Klaas A.D. Smelik, a.w., 213.

In plaats van om teksten als Ester 9 heen te lopen, kunnen gemeente en predikant deze lastige stukken beter aangrijpen om zich te bezinnen op goed en kwaad, recht en onrecht, conflicten en harmonie, oorlog en vrede. En als wraak dan noodzakelijk is, laat het dan zoet zijn en niet bitter.

Een preek voorbereiden vanuit een literaire benadering. Enkele structuurhulpjes

Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen (Ef. 6:12).

Inleiding

Het afdrukken van het citaat uit de brief aan de Efeziërs wil op voorhand de gedachte vermijden dat een literaire benadering van een bijbeltekst in de voorbereiding en presentatie van een preek in verzorgde, beeldende taal zou leiden tot mooi-praterij en tot het scheppen van een schone illusie in een dubbelzinnige en gebroken werkelijkheid. Preken is zeker ook strijden tegen machten die zich gedragen als góden, het is zeker niet verbloemen.

Als een van de werkvormen van de gemeente heeft een preek, ook een goed geformuleerde preek, een plaats in het heden van de soms ondraaglijke spanning tussen heil en onheil. Een preek maakt gewag van een geding tussen heil en onheil hier en nu, tussen Gods liefde en de machten die zich als góden gedragen, tussen goed en kwaad. Om zowel voor de onherleidbare hoogte van Gods heil als voor de onherleidbare diepte van het kwaad woorden en beelden te vinden en om mensen te laten participeren in de strijd tussen God en tegen-god, een voorbereiding vanuit een literaire benadering dienstig zijn voor de preek. Een preek vormt een deel van het liturgische ontmoetingsgebeuren van God en zijn gemeente in verweer tegen kwaad in vele gedaanten, en in hoop op Gods koninkrijk.

Bij een literaire benadering denk ik niet aan het verantwoorde gebruik van poëzie of literatuurfragmenten in een preek. Daaraan is in de Postille al eens een mooi artikel gewijd.

C. Bregman, ‘In de werkplaats van de taal – over preken en poëzie. Een verkenning in het spoor van Martinus NijhofF, in: Postille 2000-2001, Zoetermeer 2000, 7-29.

Trouwens, een literaire aanpak is niet de enige mogelijkheid om een preek voor te bereiden. Het is denkbaar dat preekvoorbereiders niet, zoals in dit artikel, bij de tekst beginnen, maar naar aanleiding van een eerste reactie op de bijbeltekst bij een thema of een motief starten en daarover verder studeren. Ook een veel voorkomende voorbereiding houdt in dat voorbereiders meteen aanvangen met het overdenken van het eigen geloofsleven en dat van de gemeente, al dan niet in relatie tot de tekst, en dat ze vervolgens een overtuigend getuigenis formuleren. De manier van voorbereiden hangt veelal samen met de (impliciete) opvatting over prediking die de predikant aanhangt.

In dit verslag van een workshop hoop ik te laten zien dat een strikt literaire benadering van de tekst in het proces van preekvoorbereiding vruchtbaar zijn en dat het aanboren van de eigen literaire mogelijkheden van de predikant de creativiteit stimuleren. Als tekst wordt alleen het bijbelboek Ester genomen, niet alleen omdat dat geschrift een mooi staaltje van literatuur is, maar ook en vooral omdat dit boekje aan de orde was op de Postille-dag in 2006.

De benaderingen werden in een van de workshops aangeboden, een enkele werd voorgedaan.

Daar komt nog iets bij, juist de novelle Ester verdoezelt of verdringt het kwaad niet, maar zet een elegante, literaire vormgeving in in de strijd tegen het vuile kwaad dat voor Joden onheil wil brengen.

Geraadpleegde commentaren: Gillis Gerleman, Studiën zu Esther. Stoff. Struktur. Stil. Sinn, Neukirchen 1966; Gillis Gerleman, Esther. Biblischer Kommentar Altes Testament, Neukirchen 1970; J.A. Loader, Esther. De prediking van het Oude Testament, Kampen 2002; , Esther. Uit de grondtekst vertaald en uitgelegd. De boeken van het Oude Testament, Roermond 1971.

Achtergronden

Deze literaire benadering steunt op de epische antropologie van Paul Ricoeur.

Zie daarvoor Paul Ricoeur, Time and Narrative I-III, Chicago/London 1984-1988.

Ieder mens wordt iemand in de verhalen die zij of hij vertelt, in de herinneringen en toekomstdromen waarvan zij of hij gewag maakt en waarin zij of hij anderen laat delen en meebeleven. Mensen scheppen brieven, verhalen, anekdotes, literatuur (en film en beeldende kunst) om de oorsprong, de bestemdheid en bestemming van het leven, dat wat er toe doet en dat wat bedreigt, op het spoor te komen. Mensen doen dat door herinnering en anticipatie, door terugblikken en vooruitlopen (in taal). Mensen hebben een archeologische trek. Ze graven naar vroeger om in het heden staande te kunnen blijven en iets van hun zelfbesef te vinden in hun verleden, in hun eigen verleden, maar ook in het verleden van de traditie waarin ze zich bevinden. Tegeüjk kijken mensen vooruit, ze verlangen in het heden naar het goede leven. Ook een teleologische trek hen niet ontzegd worden. Mensen nemen waar, verwerken, vertalen en vertolken de realiteit met behulp van verbeelding en herinnering, en van terugblik en vooruitblik. Wie wil weten wat mensen vrezen en hopen, wie wil weten waar het om draait in het bestaan, wie wil weten hoe mensen (hoe ik zelf) kan omgaan met de bedreigingen, treurnis of goedheid van het leven, doet er goed aan naar deze, ook de eigen, literaire uitingen te kijken. Ricoeur beschouwt de narratieve identiteit van de mens als basis voor het humanum.

Ricoeur maakt in de teksten waartoe de narratieve identiteit zich verhoudt, onderscheid tussen prefiguratie, configuratie en refiguratie. Achter de configuratie, het narratief, de taalconstructie, achter elk epos dat iets van het menselijk leven in beeld brengt, ligt, aldus Ricoeur, een oorspronkelijke werkelijkheid, een verleden, een prefiguratie. De wereld dringt in principe tot verhalen, heeft een te vertellen structuur, in verhaaltermen gezegd zelfs een plot. De plot van de wereld blijkt voor mensen de wil te zijn om te leven, om in de hectiek van het kwaad te overleven en goed te leven. Elke toe-eigening in het heden, elk naar binnenhalen in het eigen leven van de configuratie is een refiguratie, een antwoord, een verandering, een vernieuwing van de mens die in de interactie met de tekst vertoeft en die zodoende een personage wordt in de wereld die de tekst in het bestaan van de lezer of hoorder projecteert. Wie ik ben, kan zijn, zou willen zijn, wie ik had willen zijn in betrekking tot anderen, tot de Ander, tot de Toekomst, of tot instituties als politieke stelsels, overheden, sociale netwerken of kerken, ontwaar ik door deel te hebben aan teksten, aan films, theatervoorstellingen, literatuur, en tevens door teksten te maken.

Zie daarvoor Paul Ricoeur, Oneself as Another, Chicago/London 1992, 140-169.

Juist deze ficties houden ons mensen gaande en staande. Mijn gedurige tekstverwerking maakt duidelijk welke mijn belevenissen, frustraties, nederlagen, teleurstellingen zijn en hoe ik er mee omga, mee zou willen omgaan.

Drie notities kunnen bij deze al te beknopte fundamentele beschouwing worden gemaakt. Ten eerste is de preek als een configuratie te beschouwen, die uiteindelijk refereert aan de centrale prefiguraties van uittocht en het leven, lijden en de opstanding van Jezus. De preek vraagt om een refiguratie door de hoorders in hun eigen gedachten, in hun relatie tot anderen en in hun betrokkenheid op de samenleving. Ten tweede, de preek is eigenlijk zelf eveneens op te vatten als een refiguratie van een geding om heil in het verleden in een wereld van ‘onheil spellende’ gebeurtenissen en misdragingen. Maar als de preek er eenmaal is, is het een configuratie die eigen reacties oproept en bij hoorders zoveel preken (refiguraties) genereert als er kerkgangers zijn. Op het snijvlak van heil en onheil gedenkt de preek het creatief open verleden van bijvoorbeeld het exodus-verhaal of het opstandingverhaal om in het heden de toekomst van het rijk van God als wenkend perspectief open te houden.

Een derde notitie betreft het belang van het vinden van het eigen verhaal door de preekvoorbereider. een preek als authentiek werk te kunnen componeren, moeten predikanten hun eigen authentieke taal vinden. Daartoe gaan ze na welke eigen beelden en verhalen er zijn opgeslagen in het collectieve geheugen van de gemeente of in de eigen biografisch bepaalde voorstellingen en herinneringen. De in dit artikel beoogde werkvormen bedoelen de mogelijkheid te bieden om bewust naar beeld en taal te zoeken.

Preekvoorbereiden

In principe zetten preekvoorbereiders verschillende stappen.

Zie daarvoor Evert Jonker, Van verstaan naar vertolken. Een praktisch-theologische analyse van de voorbereiding van een preek of catechese over de Openbaring van Joharmes, Groningen 1998, 76.

Of ze in werkelijkheid ook zo vakmatig te werk gaan, is de vraag.

  • Ze maken met behulp van allerlei verstaansmethoden een betekenisontwerp van de tekst in eigen taal.

  • Ze maken een getuigenisontwerp van de tekst in eigen taal met het oog op de betrekking tot God. Immers in de preek mag, om niet te zeggen, moet het geding van God met het kwaad ter sprake komen. Daarom vragen predikanten in de exegese altijd naar de manier waarop God voorkomt in de tekst (of niet, zoals in Ester). In het maken van dit betekenisontwerp gedurende de exegese kunnen preekvoorbereiders als exegeten verschillen van wetenschappelijke exegeten.

  • Ze maken een vertolkingontwerp voor een preek in en met het oog op de eigen situatie.

  • Ze scheppen een preek, een nieuw woord, een nieuwe configuratie als antwoord op de wereld van de tekst en als uitnodiging aan de hoorder zich te transformeren. Dat scheppen bestaan uit een precies voorbereide en geschreven formulering van de preek. Dit scheppen ook op basis van korte notities bestaan in het ter plekke overtuigend en retorisch communicatief formuleren van wat moet worden gezegd in de kerkdienst.

In het vervolg houd ik me voornamelijk bezig met negen werkvormen, die het mogelijk maken een betekenisontwerp van de wereld van de tekst te maken met behulp van een literaire benadering. Ze zijn genummerd en kunnen onafhankelijk van elkaar, maar ook in combinatie worden gehanteerd. Bedacht moet worden dat het verstaan en interpreteren van een tekst in eigen woorden al een vorm van toe-eigening van de betekenisvolle wereld van een tekst is. Die toe-eigening is echter iets anders dan de in de preek in het heden beoogde toepassing van het schriftgedeelte in het geloofsleven van de hoorders. Dat betekent dat dit artikel maar op een klein facet van de voorbereiding betrekking heeft. Het laat alleen zien dat een literaire benadering van de oude teksten tot levendige en voor een preek vruchtbare gedachten en associaties , die dan nog homiletisch uitgewerkt moeten worden.

Opkomende beelden verstaan

Een tijdje geleden werkte ik mee aan een symposium over een pas verschenen boek. Tijdens de voorbereiding van mijn bijdrage drong zich bij mijn studie het beeld van touwtjespringen op: ‘in spin de bocht gaat in, uit spuit de bocht gaat uit’, zongen de meisjes van mijn jeugd terwijl ze het touw lieten rondgaan en ook wij jongetjes konden inspringen. Ik heb blijmoedige en zonnige herinneringen aan dat kinderspel. Ik wist niet meer of ik het touwtjespringen letterlijk in het boek was tegengekomen of dat het zich bij het lezen had opgedrongen. Ik vroeg mij in elk geval af waarom dit beeld bezit van mij nam. Kwam het misschien op omdat ik een gevoel van zwaarte kreeg bij het boek? Was het omdat ik het speelse en het spel miste?

Waarom vertel ik dit? te laten zien dat er in mensen beelden huizen, die graag iets willen vertellen en verhelderen op het moment dat ze zich opeens voordoen. Ze kunnen bevestigen wat iemand al weet, ze tappen uit een kritisch vaatje, ze confronteren of maken dat iemand het net aan de andere kant uitwerpt. De beelden kunnen ook aanleiding zijn tot het vinden van taal. Eén beeld beschrijft waar anders veel woorden voor nodig zijn. Een metafoor zegt dat iets (in casu mijn intuïtieve reactie bij het lezen van een boek) is als het verlangen naar touwtjespringen. Maar tegelijk herschrijft deze metafoor de werkelijkheid van het lezen. Een metafoor versiert een tekst niet alleen, of verleent de tekst niet enkel overtuigingskracht, maar geeft ook nieuwe, compacte informatie, die kennelijk alleen met deze beeldspraak worden uitgedrukt.

Waar het me met dit voorbeeld om te doen is, is dat preek- of lezingenvoorbereiders de beelden die zich in hen manifesteren niet laten voor wat ze zijn (er passeren er gedurende een dag onnoemelijk veel de revue), maar dat ze deze bewust waarnemen, interpreteren en evalueren. Toch beoogt deze voorbereidingsvorm niet de beeldvoorstelling die er onbedoeld zo maar is, maar streeft ze het intentioneel wekken van taal en beelden na. , beeldspraak en beelden zijn naar mijn overtuiging ook bewust te wekken. In elk geval bedoelt dit artikel een lans te breken voor gericht, intentioneel en creatief handelen gedurende de voorbereiding. Inzicht in structuren van mens-zijn en van teksten het scheppend vermogen van de dominee een handje helpen.

De tekst zien

Volgens ontwikkelingspsychologen nemen mensen van meet af aan waar en roepen ze daarvoor de hulp in van capaciteiten als verbeelding, herinnering, taal en reflectie. Wie wat doorgaans, zeker bij volwassenen, in één vloeiende beweging gebeurt, ontbindt in factoren, komt tot een deconstructie van een waarnemingsproces dat zelfs een beetje speels omgetoverd worden tot een hulpmiddel voor taalvinding. Ik laat mijn fantasie de vrije, exploratieve loop en denk aan een baby in de wieg. Zij neemt waar: geluiden, gebaren, gepraat, gezichten. En het lijkt alsof dat alles een plaatsje krijgt in een voorraadschuur, die verbeelding heet. Alsof de verbeelding een bergplaats is van voorstellingen. Alsof deze mensjes met hun verbeeldingskracht kunnen putten uit een museum met beeld en geluid en telkens ook nieuwe opnamen afleveren en opslaan. Na verloop van tijd leert de baby nieuwe indrukken van geluiden, en gebaren herkennen. ‘Heb ik dat niet eerder meegemaakt?’, denkt het kindje. De herinnering leidt tot herkenning, mogelijk zelfs tot een glimlach of een imitatie van het gebaar. Gaandeweg vormt het taal. Met woorden en zinnen het de voorstellingen en herinneringen oproepen en beknopt weergeven. Is het woord ‘mama’ eerst nog een voorstelling of een herinnering in beeld, op den duur bestaat mama al als woord zonder dat ze gezien wordt. Al die woorden en woordcombinaties maken het leven een stuk efficiënter en meer beheersbaar. Niet steeds hoeven plaatjes bij het woord verzonnen te worden (vis bij vis, vuur bij vuur, aap bij aap). Met de taal het jonge kind ook gaan evalueren: is die tweelingzus van mama wel mama, is die appel een appel of een computer, verstond ik nu eis of ijs enzovoort? Beoordelen, evalueren, reflecteren is een belangrijk instrument om de wereld te benoemen en aan te kunnen (reflectie).

Dit schier onbegrijpelijke wonder van waarnemen worden benut door bijvoorbeeld van taal terug te gaan naar herinnering en naar verbeelding. Lees een regel van een tekst en vraag je bij de voorbereiding ontspannen en in alle rust af ‘Wat zie ik?’. Met een tekst uit de zeer aanschouwelijk geschreven novelle Ester is die vraag gemakkelijker te beantwoorden dan bij een tekst van Paulus als ‘Ondervinden we tegenspoed, dan is het opdat u bemoedigd en gered wordt’ (2 Kor. 1:6). Bij beide voorbeelden is het de bedoeling dat preekvoorbereiders met hun herinnering en verbeelding hun gang gaan. Aan de ene kant zullen ze taal geven aan wat daar en toen gebeurde, aan de andere kant zullen ze situaties uit hun eigen leven noemen. Ik vraag ook vaak naar kleuren en stemmingen, zodat iemand zijn of haar verhaal in geuren en kleuren doen.

‘Wat zie je als je Ester 1:5 leest en verneemt over een feestmaal voor alle bewoners van de burcht Susa van hoog tot laag in de binnenhof van de tuin van het koninklijke paleis?’ Die vraag levert beelden op van picknicks, straatbarbecues, of dorpsmaaltijden op een paardenfeest in Toscane. Geluiden van muziek, gesprekken aan tafel, tuinbeelden komen voorbij en misschien beschrijft iemand het fraaie metselwerk van het paleis. Het is een vruchtbare vraag als de preek met een groep wordt voorbereid.

Alleen al het beschrijven van het zien, geeft taal, maar het wordt nog spannender wanneer de vraag gesteld wordt: ‘Wat maakt dat je dit zag?’. Met deze vraag komen herinneringen of biografische omstandigheden boven tafel die aanleiding zijn voor het gedetailleerd zien van bijvoorbeeld het metselwerk of de tuin. Er wordt een link gelegd met het referentiekader dat de specifieke waarneming stuurde. Het zijn dat iemand bij deze vraag opmerkt dat zijn grootvader metselaar was of dat zijn echtgenote groene vingers heeft of dat blijkt dat iemand op elk feest een muurbloem is en daarom wat afzijdig van het feest naar metselwerk en flora staat te kijken. Een ander verwoordt hoe hij met een ongeneeslijk zieke partner genoot van een picknick in een fraaie tuin. Het is bij navraag heel belangrijk dat er taal gevonden is en dat even opgeschreven wordt wat gezien werd. Het zal de levendigheid van het tafereel in de preek ten goede komen.

Vervolgens is de voor de hand liggende vraag (reflectie): ‘Doet het er toe wat je zag voor het verstaan van en je relatie tot de tekst? Heb je er iets aan? Wat wel, wat niet?’ Deze evaluatieve vraag helpt juist verder in het recontextualiseren van het waargenomene en van de tekst(regel) in een preek.

Waarom deze manier van doen een literaire benadering heet? Allereerst beziet de preekvoorbereider de taal die opkomt en probeert zij of hij ‘plaatjes’ bij de woorden van de tekst, zinnen, en verhalen te ontwaren. Dat is de weg terug van taal naar verbeelding. Verder beziet en verwoordt de predikant het eigen beeldmateriaal en evalueert zij of hij de bruikbaarheid daarvan. Ten slotte komen er analoge situaties in verbeelding en verhaalvorm naar voren die hopelijk een adequate respons op de tekst zijn.

Met de poëtica van de auteur werken

Een leestekst heeft verschillende aspecten. Wie dat bedenkt, daar bij de voorbereiding baat bij hebben. Literatuurwetenschappers onderscheiden in literatuur tussen auteur, werk, publiek, werkelijkheid en codes.

Vgl. M. Meijer Drees e.a., Nederlandse literatuur. Een studiehandleiding, Groningen 1993, 90; Paul Ricoeur, ‘Spreken en schrijven’, in: Paul Ricoeur, Tekst en betekenis. Opstellen over de interpretatie van literatuur. Vertaald en ingeleid door Maarten van Buuren, Baam 1991, 87-107; J.Chr. Vaessen, Tussen Schrift en preek. Ontwerp van een analyse-model voor de bijbelinterpretatie in preken met gebruikmaking van de tekstuele hermeneutiek van Paul Ricoeur, Kampen 1997, 72-76; Evert Jonker, a.w., 54-64.

Elk van deze dimensies biedt een mogelijkheid om taal en begrip te vinden. Ik begin met de auteur.

Elke tekst heeft een auteur of auteurs. Kennisname van het leven van de auteur(s) voegt weinig toe aan het verstaan van een tekst. De tekst is immers losgelaten en daardoor losgemaakt van de auteur en staat op eigen benen. Bij dit aspect van auteur valt te denken aan de poëtica van de auteur, die hem of haar herkenbaar maakt. Zo houdt de auteur van Ester van inclusio’s en zijn alliteraties kenmerkend (1:10 en 1:14). Ook is herhalen typerend, evenals het contrasteren. Zo staat de schoonheid van Wasti (1:11) in contrast met de woede van de koning (1:12). De tekst kent patronen en woordspelingen (Haman wierp het lot om de Joden te verontrusten lehummam en haman – 9:24). De auteur componeert de novelle als de mythe van de rite van het poerimfeest. Deze feestrol moet de hoorder pret en snoeplust verschaffen, omdat een overwinning op boze machten leidt tot een zoet feest. Daarvoor gebruikt de auteur onder meer de techniek van het omkeermotief: Mordechai hoog te paard, Haman laag op de grond. Ook staan er verwijzingen in naar het Exodus-motief: Mordechai en Ester lijken op Jozef en Mozes, die beide aan het verkeerden. Mordechai komt als een zwijger naar voren, die net zoals Mozes moeilijk praat.

Wie alleen al de taaltechniek van Ester tot zich laat doordringen, komt onder meer bij de vormgeving en verwoording op het idee om ook contrasten (hyperbolisch en vrolijk) aan te scherpen en met komische effecten het kwaad alvast in taal te ontzenuwen. Een preek gedenkt immers in het spanningsveld van heil en onheil, van Mordechai en Haman immers in het heden het verleden met het oog op een vreedzame toekomst.

De opbouw van de tekst benutten

Een ander aspect van literatuur is dat de tekst volgens een bepaalde structuur is opgebouwd. We kunnen een tekst tekst-immanent lezen met behulp van een structuralistische methode die tegenstellingen in de grondstructuur van de tekst op het spoor komt door bijvoorbeeld de tegenstelling leven en niet-leven in de tekst te herkennen, evenals de tegenstellingen tussen dood en niet-dood en tussen niet-leven en dood en leven en niet-dood. Vaak zijn er figuren in de tekst die zich als helpers in de plot aandienen of die juist als tegenstander een heilzame toekomst moeten verhinderen. Ook is het goed om te weten wat eigenlijk het genre van de tekst is. Ester is een voorbeeld van epiek, waarin een (impliciete) auteur als alwetende verteller optreedt. Als wijsheidsliteratuur heeft deze tekst een didactische strekking. Ik noem drie onderwijsfacetten die effect op handelen en denken beogen. Ten eerste geldt de tekst als oorsprongsverhaal van het poerimfeest. De tekst vertelt een verhaal van conflict en overwinning, van bedreiging en wraak en geeft zo een verklaring voor het feest. Ten tweede verhult en onthult het verhaal verholen Gods ingrijpen. Dat verborgen handelen blijkt bijvoorbeeld uit de vele passiva in de tekst. Ten derde vertelt het verhaal dat mensen als Mordechai en Ester zich niet overgeven aan de onzalige regeringsmaatregelen, maar in de lotgevallen actief zijn en een wending weten te bewerkstelligen.

Juist door goed te letten op de structuur van de tekst, op het genre en op de verschillende didactische kanten, wordt de taal voor de preek geboren, en komt bovendien een thematiek aan het licht, bijvoorbeeld het thema van zich op verschillende manieren te weer stellen tegen het lot.

Vanuit het publiek werken

Een werk schept zelf via allerlei middelen contact met het hoorders- of lezerspubliek. De Ester-rol is in de synagoge een boekrol met slechts één stok. Je mag met je handen aan deze boekrol komen en hem zonder ‘jat’ lezen, omdat de Naam van God (geprezen zij zijn Naam) er niet in opgeschreven staat. Normaal moetje met je vingers van God afblijven. In de rite van het poerimfeest maken de aanwezigen bij het horen van het woord ‘Haman’ veel stampij. Ze ratelen met ratelaars.

Zie voor informatie over Joodse feesten, gebruiken, recepten, illustraties, teksten Sara Shendelman en Avram , Traditions. The Complete Book of Prayers, Ritmis, and Blessings for Every Jewish Home, 1998. Ratelaars staan afgebeeld op p. 94, 95 en 96. Een zegenspreuk na de lezing op het feest luidt: ‘Blessed are You, Source of the Universe, who has championed our cause and passed judgement on our behalf. Praised are you, who saves the people from all enemies, for You are redemption.’ (96) Tijdens de voorbereiding vragen of dit een passende zegenspreuk is na de lezing, brengt op gedachten.

Ze stampvoeten op de grond. Sommigen hebben de verfoeilijke naam van Haman op de zolen geschreven zodat ze de naam als het ware vermorzelen. Kinderen schieten met speelgoedgeweertjes en zijn verkleed als sheriff of als clown en maken capriolen als het non-woord ‘Haman’ klinkt. Het bloed-emstige kwaad wordt weggehoond en weggelachen. Gedurende de voorlezing van de feestrol is het een feest vol pret en omkering van de verhoudingen. Die gebruiken worden door de tekst opgeroepen. De tekst van Ester is het publiek op het lijf geschreven, en aan het slot vertelt de tekst van brieven, waarin de viering verplicht wordt gesteld (9:21, 31) en zelfs melding wordt gemaakt van plaatselijke datumverschillen (9:18). Dat is een literaire manier om een hand naar de hoorder/lezer uit te steken en het publiek in te schakelen. De receptie van deze tekst is op twee manieren van belang. In de eerste plaats: wat doet de tekst met taalmiddelen om het publiek aan het werk te zetten? In de tweede plaats: hoe ontvangt het publiek de wereld die de tekst hem aanreikt, wat doet de tekst met het publiek?

In een literaire benadering is het goed mogelijk niet alleen te kijken naar wat een tekst inhoudelijk en thematisch te melden heeft, maar ook en vooral naar de manier waarop de bewoordingen effect teweeg willen brengen bij de hoorders. Ester wordt zo bloedmooi voorgesteld, dat geen lezer of hoorder wil dat ze het loodje legt. Zoiets moois moet behouden, lijkt de gedachte die de tekst bij de lezer wil wekken en feitelijk wekt. Aan de andere kant een voorbereiding ook heel goed beginnen, niet zozeer bij wat de tekst wil doen met mij, maar wat hij dankzij mijn luisteren of lezen daadwerkelijk teweegbrengt, eventueel aan weerstand. Wil ik me wel laten beleren door de wraak en het aanwakkeren van de herhaalde triomfantelijke vernietiging en vernedering van een mens, zijn tien zonen en vijfhonderd anderen (9:5-10, 12) en zelfs nog driehonderd (9:15) en zelfs nog vijfenzeventigduizend om zich van rust te verzekeren (9:16,17), terwijl de bezittingen van hen intact blijven (9:10, 15, 16)? Die vraag brengt bij het eigen referentiekader van een verstaander die best plezier wil maken om het kwaad als verliezer, die het leuk vindt om mee te maken hoe de taal cabaretesk het kwaad om zeep helpt, die waarschijnlijk de literaire hyperbolen en didactische contrasten bereid is te herkennen, en die ook graag wil genieten van licht, vreugde, blijdschap en eer (8:16), maar die zich toch blijft afvragen of de rust (9:16, 17) met zoveel bloed gekocht moet worden. Maar dat gebeurt in veel boeken en films, en niemand weet precies wat het effect daarvan is op het willen gebruiken van geweld.

Een werkelijkheid kiezen

het vaag te zeggen: teksten gaan ergens over. Ze verwijzen naar een werkelijkheid, waaraan ze taal geven en een plot. Dat in Ester de historische realiteit zijn van Joden in de Perzische diaspora. Maar er zijn weinig historische aanknopingspunten voor dit wellicht in de derde eeuw voor Christus gecomponeerde werkje. In elk geval wordt met werkelijkheid niet enkel de historische realiteit bedoeld waarvan de tekst gewag maakt (het Perzische Susa in de vierde of vijfde eeuw voor Christus) of de historische realiteit waarop de tekst is gericht (een situatie in de derde eeuw voor Christus?). De werkelijkheid in, onder, of achter de tekst veel ruimer gezien worden dan enkel historisch. Enerzijds kan het gaan om een concrete werkelijkheid van vroeger: hofgewoontes, poorten, drentelmanieren van Mordechai, missives, de positie van de vrouw, machtsuitoefening, slaapgewoonten in een paleis (6:lw) en zo meer. Anderzijds de werkelijkheid slaan op ideeën, mentale realiteiten: redding door een ‘invisible’ hand uit bedreiging en vervolging, liefde voor schoonheid, omkering in het lot, het zoet na het zuur, of de kracht van het pleidooi.

In de preekvoorbereiding de keuze van een werkelijkheid in de wereld van de tekst de predikant helpen op één punt te focussen. Het is altijd boeiend te zien waar deze verwijzing opduikt en hoe deze taal krijgt. Denken over de werkelijkheid maakt het even moeilijke als creatieve werk van de actualisering van de tekst iets gemakkelijker. Een thema als ‘omkering van of in het lot’ heeft voldoende aanknopingspunten in het leven van gemeenteleden. Wel is het behartigenswaardig er aan te denken dat een analogie tussen een tekst van toen en het leven van nu niet alleen de vinger legt bij overeenkomsten tussen toen en nu, maar ook bij verschillen. Verschillen laten zien dat de recontextualisering van dit boekje in de situatie van een christelijke gemeente ook weerbarstig is. Maar juist de weerbarstigheid een bron zijn voor een idee voor een preek en voor taal. Zo heeft het verzwijgen van de Godsnaam in Ester een andere achtergrond dan de moeite die mensen in onze tijd hebben met het noemen van God in hun levensomstandigheden. Het boekje Ester durft het aan om vanuit een sterk besef dat God als geheimenis wel achter de wending van het lot zal zitten, in het noemen van de Naam uiterste terughoudendheid te betrachten, wellicht met de bedoeling om zo het effect te vergroten. Terwijl het in onze tijd voor veel mensen moeilijk is geworden om God te . betrekken op lot en leven. We houden niet uit eerbied onze mond over God, maar uit verlegenheid en onzekerheid.

Op zoek naar de code

Teksten bevatten vaak codes. ‘Nacht’ in een verhaal een feitelijke nacht zijn, maar ook een code voor rust of juist voor dood. Een zingende nachtegaal in de nacht of vroege ochtend code zijn voor een onzichtbare, maar niet onhoorbare uiting van vreugde en hoop in de duisternis. In Ester is het woord poer (lot) zo’n code, een sleutel om toegang te krijgen tot ‘iets’ van de wereld van de tekst, van de betekenis en verwijzingen.

Predikanten vertellen vaak in hun preek het verhaal of delen van het verhaal levendig en interpreterend na. Insteken bij codes een heel goed stijlmiddel zijn om de kern te raken en een centraal gegeven naar voren te brengen.

Het Exodus-motief als grondstructuur onderkennen

In veel verhalen en in de Psalmen komt een Exodus-motief aan het licht. Het stuurt de tekst. In het Exodus-verhaal komt een geroepene voor, die het namens God opneemt voor het volk dat in ellende verkeert. Er wordt een vijand benoemd en aangesproken. De waarde en waardigheid van het volk in ellende krijgen nadruk. Twijfel steekt de kop op. God wordt opnieuw aangesproken en de hoop op een beloofd land wordt uitgesproken en gerealiseerd. Neem Psalm 4. Daar zoekt het Exodus-motief in ellende troost bij God (vs. 2), spreekt de vijanden op verandering aan (vs. 3-6), spreekt van het eigen zelfbewustzijn (vs. 4), spreekt aarzeling uit (vs. 7a), roept opnieuw om licht (vs. 7), spreekt als bevrijde (vs. 7b, 8), ziet uit naar een plek van vrede om het hoofd rustig neer te kunnen leggen (vs. 9). Ook in de novelle Ester speelt dit motief mee. In elk geval is het rustmotief, verbonden met het feestmotief gedurende de voorlezing aanwezig (Est. 2:18; 9:16, 18). Rust is verbonden met de sfeer die de vertelwijze bij de hoorder oproept, een verlangen naar schoonheid, feest, vreugde, een tekening van feestmaaltijden (om te beginnen in 1:3), waaraan lezers dadelijk zouden willen deelnemen. De smaak van lekkernijen doet het water al om hun tanden lopen.

En goede feesttheorie is nooit weg

Zoals gezegd, Ester is het basisverhaal achter een Joods feest. Gedenkwaardige basisverhalen die het feest legitimeren, behoren gelezen te worden op het feest. Eengoede feesttheorie is in de voorbereiding behulpzaam om accenten te leggen. De vraag is altijd of het feest de bestaande orde bevestigd en ‘ja’ zegt tegen de wereld zoals die is, of dat het feest vooral een contrast wil scheppen met het gewone leven en daarvoor ook de maat laat overlopen. Jürgen Moltmann legt voor wat het spel (en ook het feest) aangaat, nadruk op de kritische dimensie.

Zie daarvoor Jürgen Moltmann, Die ersten Freigelassenen der Schöpfung. Versuche über die Freude an der Freieheit und das Wohlgefallen am Spiel, München 1971, 20.

Hij ziet feest en spel als tegenspraak tegen levenssystemen. Feestgangers erkennen lachend dat het helemaal niet zo hoeft te zijn, zoals de realiteit zich voordoet. Zo kunnen politieke grappen, spelen, karikaturen, parodieën, imitaties en zo meer dienen als protest en als een emancipatiemiddel voor hen die vermoeid en belast zijn. Die gedachte gaat niet voor elk feest op, maar zeker wel voor het poerimfeest. J. Assmann legt een verbinding tussen feest en het leven van alledag.

Zie daarvoor J. Assmann, ‘Der zweidimensionale Mensch: das Fest als Medium des kollektiven Gedachtnisses’, in: J. Assmann (Hg.), Das Fest und das Heilige. Religiöse Kontrapunkte zur Alltagswelt, Gütersloh 1991, 13-30, 14ff.

Een feest is onalledaags, maar is met alle vezels als contrast met het leven van alledag verweven. Volgens Assmann zijn er drie contrasten in een feest ten opzichte van het alledaagse leven. Het bedenken van die contrasten tot krachtige verwoordingen van tegenstellingen .

  • Wordt het leven van alledag bepaald door toeval, een feest is juist bewust in scène gezet, zodat een feest een andere tijd belichaamt dan de dagelijkse tijd vol toevalligheden, lotgevallen, onverwachte wendingen, en werk.Voor voorbereiders betekent dit contrast dat ze op zoek mogen gaan naar ervaringen en taal voor contrast met toeval. Ze scheppen een nieuwe tijd met de liturgie en de preek als een nieuw woord.

  • Is de dagelijkse existentie een strijd tegen het tekort, het feest vertoont overvloed en volheid. Voorbereiders mogen in de taalvormen breed uitpakken en overvloed in de woorden en feestuitingen tonen, die in contrast staan met het tekort en het gezwoeg om het tekort op te heffen, de afgoden af te zweren en het onrecht om te zetten in recht. Alvast, op het feest, in lekkers, in vreugdedrank, maar ook in de feestelijke vorm en taal van liturgie en preek.

  • Het leven van alledag monotoon worden, het feest springt er uit door grote gevoelens te wekken. Daarom een preek op een feestdag niet monotoon zijn. Dat is ook te merken aan de taal en opbouw van Ester. Veel herhalingen, want de hoorders kunnen maar niet genoeg krijgen van schoonheid, zoet, rust en feest en ook niet van het geratel bij het woordje ‘Haman’. Door dat te beseffen, er taal worden gevonden die expressie geeft aan het contrast met monotonie.

Preken is niet verbloemen, maar strijden tegen de machthebbers der duisternis (vgl. Ef. 6:12).

‘Esther, een lied’

Ester in de liturgie… Op Poerim werd en wordt in de synagoge bij het lezen van de Ester-rol op enkele verzen de nadruk gelegd, ze worden op luidere toon uitgesproken dan alle andere. Het zijn de verzen waarin Mordechai ten tonele gevoerd wordt; waarin vermeld wordt, dat door zijn bemiddeling voor de Joden ‘een tijd van licht en vreugde, blijdschap en eer’ aanbrak; en waarin van ‘het geluk van zijn volk’ en ‘het welzijn voor allen die tot dit volk behoorden’ gewag gemaakt wordt. Een kwestie van bevrijding dus. Van Godswege natuurlijk. Al wordt Hij niet bij name genoemd. Zoals ook de christelijke gemeente van bevrijding van Godswege weet, al wordt Hij niet altijd bij name genoemd. Onnoembaar als Hij is, zoals Hij ook onnavolgbaar is. Willem Bamard dichtte ‘Esther, een lied’

Opgenomen in Pieter Holtrop, Gij, mijn God. Teksten, liederen en gebeden, Zoetermeer 1997, 95.

:

God, gij zijt niet te rijmen met het lot!
Achter al wat geschiedt blijft gij verscholen.
Al wat geschiedt -, gij hebt het niet bevolen.
Leven is wat gij wilt en niet de dood

Niemand mij vertellen hoe gij heet.
En toch, uw Naam gebeurt en is geboren…
Ik vind U in de doolhof, niet tevoren,
maar achteraf. Daarom: wie weet, wie weet…

Want ook de twijfel U heilig zijn
en schroom verhindert ons U uit te spreken.
Wij lezen uw verhaal, uw taal en teken
zal door de nacht heen ons geleide zijn.

God is niet te rijmen met het lot, nee. Wel gaf Hij taal en teken. In het doodsgebied, zegt de berijmer van Psalm 81. en teken van bevrijding. Voor het Joodse volk en voor de christelijke gemeente, merendeels heidenen van huis uit. Voor het Joodse volk, toen Haman het poer liet werpen in de maand nisan, de maand van pesach. Toen bracht God een keer in Jakobs harde lot. Voor de christelijke gemeente in de taal van het getuigenis van de opstanding en in het teken van het lege graf, waardoor het lot overwonnen werd.

Als hoorders onder de hoorders lezen wij Gods verhaal. Vaak verhindert schroom Hem uit te spreken, maar als Hij het Woord neemt, lezen wij niet alleen zijn verhaal, maar mag het ook zo zijn, dat wij het ter sprake brengen. Zolang wij dienaren des Woords willen zijn.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken