Menu

None

Lijdenspreken van H.F. Kohlbrugge

Het tijdloze van Kohlbrugge zou weleens heel actueel kunnen zijn, betoogt dr. Wim Dekker.

In onze studententijd startten mijn vriend Piet de Jong en ik een Kohlbruggekring. Deze kring, die druk werd bezocht door toekomstige theologen en andere studenten van de CSFR, heeft enkele jaren bestaan. Vanuit deze kring kwam ook het initiatief een speciaal themanummer van het blad van de CSFR, De Civitate, te wijden aan persoon en werk van de beroemde prediker uit Elberfeld, Hermann Friedrich Kohlbrugge (1803-1875). Degenen die de kring bezochten waren ten dele afkomstig uit de Gereformeerde Gemeenten, hoewel dat voor mijzelf niet gold, en evenmin voor een aantal andere deelnemers. Verschillenden werden later predikant en gingen behoren tot de confessionele stroming binnen de Hervormde Kerk , soms iets rechts, soms iets links daarvan. Van tijd tot tijd kom ik iemand tegen, die bij deze kring betrokken was en vraag hem of hij nog wel in Kohlbrugge leest. De antwoorden zijn verschillend, maar voor velen was het lezen van de preken van Kohlbrugge een fase in hun leven, waar ze met dankbaarheid aan terugdenken, terwijl Kohlbrugge nu zeker geen dagelijkse kost meer voor hen is.

Kohlbrugge en ethische theologie
Ik vroeg me af: Welke predikanten onder de lezers van dit Areopagusmagazine zouden zich nog geregeld met Kohlbrugge bezighouden en bijvoorbeeld in deze lijdenstijd zijn beroemde ‘Lijdenspreken’ ter hand nemen ? Areopagus staat voor contextuele en missionaire verkondiging. Bij deze definiëring lijkt Kohlbrugge niet te passen. ‘Het sterke van zijn prediking is, dat ze tijdloos is’, zei W. Aalders eens. Wanneer we zoeken naar 19e-eeuwse vaderen aan wie Areopagus schatplichtig is, denk je eerder aan Daniël Chantepie de la Saussaye en J.H. Gunning jr. Het ging hen, de vaderen van de ethische richting in de Hervormde Kerk, om de verbinding tussen evangelie en moderne cultuur. Toen ik dezer dagen weer eens zat te lezen in de leerredenen van Chantepie viel me opnieuw op hoeveel werk hij juist hiervan gemaakt heeft. Je hoeft er maar een uurtje in te lezen om bijna alle vragen tegen te komen, die vandaag nog steeds spelen in de confrontatie tussen het evangelie en het ongeloof van de moderniteit en de postmoderniteit. Zonde dat we niet meer de tijd nemen om dit alles te overwegen. Het is nauwelijks nodig nieuwere apologetische theologie te lezen. Alle vragen zijn door de ethische vaderen onderkend en beantwoord met een indrukwekkend getuigenis aangaande de persoon van Christus, de betekenis van zijn incarnatie, en de daarmee gegeven correlatie tussen het heil in Christus en de nood van het schepsel.
En dan in diezelfde eeuw Kohlbrugge. Hij schijnt zich niet te bekommeren om alles waar Chantepie zich druk over maakte. Hij neemt zijn plaats in in de marge van het kerkelijke leven en de thema’s in zijn verkondiging lijken volstrekt voorbij te gaan aan de behoeften van de eeuw. Is het vreemd wanneer predikanten die zich verwant voelen met de doelstellingen van Areopagus, niet zoveel hebben met Kohlbrugge? Misschien hadden ze in het verleden nog wel wat met hem, toen ze zelf nog niet zo onder de indruk waren van de vragen van de moderne cultuur. Maar sinds ze zelf in zekere zin ook (post)modern werden, kwam Kohlbrugge steeds verder bij hen vandaan te staan. Is dat niet een volkomen logische ontwikkeling?
Ik zou hier nu twee zaken uit zijn lijdenspreken naar voren willen halen, die deze logica weerspreken. Er zou ongetwijfeld meer te noemen zijn. De twee voorbeelden mogen echter voldoende zijn om zelf Kohlbrugge nog weer eens ter hand te nemen.

Schedelgedicht
Op 21 maart 1847 preekt Kohlbrugge over Johannes 19:16B en 17. Jezus draagt zijn kruis en gaat naar Golgotha, de hoofdschedelplaats. Het is een zeer indrukwekkende preek over de onuitsprekelijke liefde waarmee Christus zijn werk deed voor ons, maar ook van overwinning op de dood, waar we nu al in mogen staan. ‘Golgotha laat zich ook nu nog vinden…Op deze berg is het deksel weggenomen, het bewindsel verslonden, waarmee wij bedekt waren; de tranen zijn van de ogen afgewist, de smaad is weggenomen, en de dood voor eeuwig verslonden’. En dan volgt als slot van deze preek een heel sterke passage, die later het schedelgedicht is gaan heten:
‘Daarom, wanneer ik sterf,- (ik sterf echter niet meer),- en iemand vindt mijn schedel, zo verkondige hem deze schedel nog: Ik heb geen ogen, nochtans zie ik Hem. Ik heb geen hersenen, geen verstand,nochtans omvat ik Hem. Ik heb geen lippen, nochtans kus ik hem. Ik heb geen tong, nochtans zing ik Hem lof met u allen die zijn Naam aanroept. Ik ben een harde schedel, nochtans ben ik zeer week gemaakt en gesmolten in zijn liefde. Ik ligt hier buiten op het kerkhof, nochtans ben ik in het Paradijs! Al het lijden is vergeten! Dat heeft zijn grote liefde teweeggebracht, toen Hij voor ons zijn kruis droeg en uitging naar Golgotha.’

Dit is wel heel plastische taal over de realiteit van de dood. Ze kan echter zo plastisch zijn, omdat de realiteit van Golgotha nu ook zo plastisch wordt neergezet. Het gaat er niet om, dat er eens een opstanding der doden zal zijn, waar je in kunt geloven of niet. Het gaat erom, dat je door deel te hebben aan Christus, ontheven bent aan de tijd: ik sterf echter niet meer. Tijdloze prediking inderdaad. Er is heil, dat boven alle tijden staat en dat daarom werkelijk heil is voor aan de tijd en de vergankelijkheid onderworpen mensen.

Vanuit verschillende hoeken is de laatste tijd gesteld, dat de dimensie van de eeuwigheid meer en meer verdwenen is uit onze cultuur en dat dit ook een heel belangrijke aanjager is voor de ontkerkelijking. Bram van de Beek, Willem Maarten Dekker en anderen luiden de alarmklok wanneer het gaat om de kerk en de theologie. In de jaren zeventig van de vorige eeuw deden bijvoorbeeld G.C. van Niftrik en W. Aalders dit. Interessanter is echter nog, dat buiten deze theologen van een bepaalde kleur ook heel anderen erop wijzen hoe zeer ingrijpend het is wanneer we alleen nog geloven in een leven vóór de dood. Zeer indrukwekkend vond ik in dit verband het grote interview met Rex Brico in de bijlage Letter en Geest van dagblad Trouw , 23 februari 2013 onder de titel : ‘De eeuwigheid is weggemoffeld’. Een klein citaat: ‘Ik heb de statistieken gevolgd als journalist: met de afschaffing van het geloof in het hiernamaals liepen ook de kerken leeg. Het een is een logisch gevolg van het ander. Als het eeuwige nog verpakt was in een vraag – waar zijn onze doden, is er meer dan de dood? – dan hadden we het open gehouden, misschien op een kier gezet, maar we hebben de deur dicht gedaan. En dat heeft onze volksgeest verminkt’.

Het tijdloze van Kohlbrugge zou op dit punt wel eens heel actueel kunnen zijn. Geloven is in zichzelf deel hebben aan eeuwigheidleven, dat niet meer door de dood kan worden aangetast. Van de Beek spreekt over eschatologie als christologie. Dat is heel Kohlbruggiaans en zou ook wel eens heel sterk het geneesmiddel voor onze bleke, magere christenheid kunnen zijn.

Geloof bij de gratie Gods
Op 16 maart 1930 hield ds. K.H. Miskotte in Meppel een preek, die ook via de radio werd uitgezonden over de waarschuwing van Jezus aan het adres van Petrus: ‘Simon, Simon, de satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe…’. (Luk. 22:31). Later werd de preek uitgegeven, aanzienlijk uitgebreid en vele malen herdrukt onder de titel: Geloof bij de gratie Gods. In allerlei bewoordingen van deze preek is te merken dat Miskotte gedachten en taal ontleend heeft aan de preek die Kohlbrugge hield over de verloochening van Petrus op 14 maart 1847. Miskotte begint de preek met een aangrijpend beeldende schets van zijn tijd, waarin zo velen zeggen, dat ze het ‘geloof’ verloren hebben, een vreemde bevrijding en leegte tegelijk. Wie deze beeldende schets leest, denkt ogenblikkelijk: toen ook al? Het is namelijk heel goed mogelijk, dat we vandaag als predikant om de zoveel tijd precies dezelfde ervaringen tegenkomen bij orthodoxe kerkgangers, die zomaar ineens de moderniteit, de seculiere wereld, in lijken re rollen. Juist de laatste tijd heb ik van verschillende kanten gehoord, dat predikanten verbaasd en verbijsterd waren, dat meelevende dertigers of veertigers, soms met hun hele gezin zomaar ineens uit de kerk verdwenen waren, niet omdat ze zich over lieten dopen, maar omdat ze het hele verhaal dat van zondag tot zondag verteld wordt, gewoon niet meer voor geloofwaardig hielden. Hoe kan zoiets? Wat stelde het geloof dan voor? Als het goed is stellen dit soort gebeurtenissen ons voor allerlei zeer wezenlijke en zeer diepe vragen en gaan we niet zomaar over tot de orde van de dag. Hoe geven we leiding aan de gemeente, waarin deze dingen vandaag steeds weer gebeuren? Hoe geven we geestelijk leiding aan hen die zich afvragen of het ook niet hen kan overkomen, dat ze op een morgen wakker worden en denken, dat hun geloof inbeelding is geweest? Je kunt menen, dat je nog wat meer aan apologetiek moet doen. Het is toch jammer wanneer mensen het geloof als achterhaald gaan zien, terwijl het misschien alleen maar de vorm en de voorstellingswereld van hen zelf zijn, die aan vervanging toe zijn. Zo verschijnt er vandaag nogal het een en ander, dat de strekking heeft: het christelijke geloof is helemaal niet zo gek als men soms beweert.

Ik zeg er geen kwaad van. Ik ken mensen, die erdoor geholpen worden. Toch stelt de geloofsafval niet alleen de plausibiliteit van de christelijke geloofsvoorstellingen ter discussie. De geloofsafval stelt ook de acte van het geloven opnieuw ter discussie. Wat is onze basiservaring van geloven? Hoe zit het met ontvankelijkheid, genade? Kohlbrugge was een tobber en preekte voor tobbers. Hij kwam tot de bevrijdende ontdekking, dat niet ons geloof ons redt, maar dat Christus ons redt en dat dit niet ongeveer op hetzelfde neerkomt. Integendeel, daar is een hemelsbreed verschil. Wanneer mensen afhaken hoor je ze zeggen: ik ben ermee gestopt. Ik vind het niet meer eerlijk om ermee door te gaan als ik er niet meer echt achter sta. Ik kan het niet meer, ik heb er geen gevoel meer bij, etc. Ik, ik, ik… Hoezo? Hoort het niet bij de basiservaring van wat echt geloof is in bijbelse zin, dat het nooit en te nimmer ons project is, dat kan lukken maar eventueel ook mislukken? Is geloven in bijbelse zin niet fundamenteel iets anders en is het niet zwaar de vraag of dat ooit is doorgedrongen tot de kerkgangers die zondag aan zondag voor ons zitten? Is het niet tot hen doorgedrongen, terwijl wij het wel heel na aan hun hart hebben gelegd? Of waren en zijn wij ook zelf nog steeds teveel met maakbaarheid denken besmet? Wie alle rust en tijd neemt om na elkaar de preken van Kohlbrugge en Miskotte over Petrus te lezen, wordt ondergedompeld in een geestelijke wereld, die een nieuwe geboorte kan betekenen, eerst voor de prediker en dan voor heel de grondtoon van zijn prediking.

De Lijdenspreken zijn gehouden in de jaren 1847, 1848 en 1849 door Dr. H. F. Kohlbrugge, in leven predikant bij de Nederlandsch-Gereformeerde Gemeente te Elberfeld. Uitgegeven vanwege de ‘Vereniging tot Uitgave van Gereformeerde Geschriften’. Derde herziene druk 1941. (Mij is niet bekend dat er daarna nog een druk verschenen is).

Zie voor een bredere bespreking van de preek van K.H. Miskotte: W. Dekker. Afwezigheid van God, 2011, p.96.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken