Menu

Basis

Zoeken naar vrouwelijke beeldtaal voor God

Zoals bij veel protestantse meisjes geboren in het midden van de vorige eeuw, werd in mijn jeugd weinig aandacht besteed aan Maria. Ze was de moeder van Jezus, en dat was het. Sterker, toen ik van mijn katholieke vriendinnetje het Weesgegroet leerde, maakte mijn moeder mij duidelijk dat ‘wij’ niet aan Mariaverering deden, dat was een ‘roomse dwaling’. Zo markeerde de verhouding tot Maria het verschil tussen protestant en rooms-katholiek.

Deze vroege ervaringen hebben mijn eigen houding tot Maria sterk beïnvloed. Hoewel ik de feministisch-theologische publicaties over Maria altijd wel op een afstandje volg(de), liet ik haar zelf links liggen. Ik richtte mij op een pleidooi voor vrouwelijke beeldtaal voor God en betoogde onder andere dat het voor de positie en waardering van vrouwen van belang is om God ‘Zij’ te kunnen noemen.

Toen ik een paar jaar geleden een afstudeeronderzoek naar de betekenis van Maria in het leven van vrouwen boven de 75 jaar begeleidde, leerde ik echter beter begrijpen dat die twee lijnen—spreken over Maria en over God—met elkaar samenhangen. In het volgende zal ik eerst kort iets vertellen over dit afstudeeronderzoek om vervolgens uitgebreider in te gaan op mijn eigen pleidooi voor vrouwelijke beeldtaal voor God.

Maria

Voor haar afstudeeronderzoek interviewde de onderzoekster zes katholieke vrouwen. Zij vroeg hun wat Maria voor hen had betekend in hun leven en in de manier waarop ze naar het levenseinde keken. Aanleiding voor dit onderzoek was de manier waarop haar (katholieke) moeder in haar laatste levensfase ‘troost en kracht vond bij Maria en vertrouwde op haar hulp en bijstand’. Dat had haar bewust gemaakt van de belangrijke rol van Maria in het leven van haar moeder en haar leeftijdgenoten, en zo was de onderzoeksvraag geboren.

De interviews leverden kostbare verhalen over een leven met Maria op. Zo vertelden meerdere respondenten dat ze zich in moeilijke tijden of bij slapeloosheid met een kort schietgebed (vaak in een eigen formulering) tot Maria richten, en dan konden inslapen. Ook het bidden van het Weesgegroet werd genoemd als een praktijk die steun bood in moeilijke tijden. Voor de meesten was Maria de Heilige, Moeder van God, uit het Weesgegroet. Voor een van hen was Maria meer een vriendin geworden—een vrouw die net als zijzelf een kind baarde en het weer verloor. iemand die weet wat je dan doormaakt, ook al was haar lijden veel groter dan het eigen lijden. Alle vrouwen voelden zich geborgen, gedragen en gesteund door Maria. En hoewel zij allen wisten dat Maria officieel niet goddelijk is, was Maria in hun verhalen en praktijken met een goddelijk stralenkrans omgeven.

Haar verhalen riepen bij mij de vraag op of deze vrouwen niet eigenlijk God ontmoetten in de gestalte van Maria. De kwaliteiten die ze aan Maria toeschreven—zorg, nabijheid en troost—worden in de Bijbel immers met God verbonden, ook al worden ze zelden gepresenteerd als vrouwelijke aspecten van God. Het is daarom niet vreemd dat feministische theologen betogen dat de Maria-devotie de leemte vult die ontstaat door de afwezigheid van vrouwelijke beelden voor God.

Spreken over God-Zij

Zeggen dat vrouwelijke beelden voor God afwezig zijn, is een andere manier om te zeggen dat de mannelijke beelden van God overheersen. Feministische theologen hebben vanaf het begin kritiek geleverd op de godstaal van de traditie. Ze hebben daarvoor verschillende argumenten. Zeer belangrijk zijn de religiekritische argumenten, waarin wordt betoogd dat religie maatschappelijke machtsstructuren legitimeert en versterkt. De Amerikaanse theologe en filosofe Mary Daly heeft dat op onnavolgbare wijze verwoord in haar oneliner: ‘If God is male, the male is God’ (als God mannelijk is, is de mannelijke mens God.) In die ene zin maakt ze duidelijk dat patriarchale maatschappijstructuren versterkt worden, wanneer God vooral Heer en Vader wordt genoemd; denk aan structuren waarin de macht van de Heilige Vader, van de koning als Vader des Vaderlands, van Vadertje Staat of de vader als hoofd van het gezin wordt afgeleid van de macht van God de Vader en Heer. Daarnaast maakt deze zin ook duidelijk dat mannen en het mannelijke verheven worden boven vrouwen en het vrouwelijke als je alleen maar mannelijke beelden voor God gebruikt.

Een tweede lijn van kritiek laat zien dat de dominantie van mannelijke beelden voor God in Bijbel en traditie gepaard gaat met het veronachtzamen of uitwissen van vrouwelijke beelden voor God. Deze kritiek richt zich op de taal van de Bijbel, maar ook op het hedendaagse verzet tegen vrouwelijke beelden voor God. De Bijbel is een boek waarin de geschiedenis van God en mensen vooral verteld wordt vanuit een mannelijk perspectief. Dat heeft invloed op de Godsbeelden. Die wortelen in de patriarchale samenleving waarin de Bijbel is ontstaan. Feministische exegeten hebben echter laten zien dat er wel degelijk vrouwelijke beelden voor God in de Bijbel te vinden zijn. Soms zijn het expliciet vrouwelijke beelden zoals wanneer God vergeleken wordt met een moeder—bijvoorbeeld Psalm 131, Jesaja 46,3-4; 49,15-16—of met de vrouw die haar verloren munt zoekt – Lucas 15,8-10. Vaker gaat het om woorden die sterke associaties met vrouwen en vrouwelijkheid hebben, zoals het Hebreeuwse woord voor barmhartigheid rachamiem, dat wortelt in het woord rechem, baarmoeder. Ook het beeld van God als almachtige verandert van kleur als je bedenkt dat het Hebreeuwse woord Sjaddai—in El Sjaddai—samenhangt met ‘moederborst’. Of neem een van de krachtigste vrouwelijke beelden voor God in de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament: dat van Vrouwe Wijsheid, die op straat mensen oproept om naar haar woorden—de woorden van de Thora—te luisteren (Spreuken 1-8).

Ook nu wordt het spreken over God-Zij vaak gezien als kleinering van God. Dat is het effect van eenzijdig mannelijke taal voor God

De onbekendheid met bovengenoemde beelden heeft echter niet alleen met de overwegend mannelijke beelden in de bijbeltekst te maken; het heeft ook te maken met de uitlegtraditie. De Bijbel is tweeduizend jaar lang voornamelijk door mannen uitgelegd. Die namen de mannelijke beelden van God als leidraad in hun denken en vergaten (?) aandacht te besteden aan deze vrouwelijke beelden.

Het is ook goed mogelijk dat ze van mening waren dat deze beelden niet bij God pasten. Ook nu wordt het spreken over God-Zij vaak gezien als kleinering van God. Dat is het effect van eenzijdig mannelijke taal voor God. Daardoor worden vrouwelijke beelden voor God beschouwd als een vorm van ontheiliging. Deze diepgewortelde en vaak onbewuste overtuiging ligt waarschijnlijk ten grondslag aan het verzet tegen het spreken over God-Zij, zowel bij mannen als bij vrouwen.

Dit brengt mij bij het derde punt van kritiek op de dominantie van mannelijke godstaal, namelijk het psychologische effect van die taal op het zelfbeeld van vrouwen. Veel vrouwen hebben die diepgewortelde overtuiging geïnternaliseerd. Daardoor delen zij de overtuiging dat je God kleineert als je God-Zij zegt, of haar verbeeldt als een huisvrouw zoals Lucas doet. Impliciet betekent dat een minachting van zichzelf en van vrouwen in het algemeen, met negatieve effecten voor haar zelfbeeld en haar welbevinden. Je zou ook kunnen zeggen dat ze vergeten dat zij, ook zij, geschapen zijn naar het beeld van God zoals in Genesis 1,27-28 geschreven staat. Dat God mensen schept naar zijn beeld, mannelijk en vrouwelijk, impliceert immers dat vrouwelijke godsbeelden net zo passend zijn als mannelijke beelden. Hoe zouden zij anders beeld van God zijn?

Het vierde kritiekpunt—namelijk dat het vasthouden aan eenzijdig mannelijk taalgebruik voor God een vorm van afgoderij is—is voor mij theologisch doorslaggevend. Dan vergeet men immers dat elk beeld voor God per definitie tekortschiet, altijd voorlopig is, het karakter heeft van een ‘gooi doen naar’. De werkelijkheid van wie God is, is immers niet in woorden te vatten, niet te begrijpen, maar overstijgt alle taal en is (dus) ongrijpbaar en beweeglijk, net als Gods Geest die over de wateren zweeft. (Een vrouwelijk geladen beeld, trouwens, omdat het Hebreeuwse woord voor Geest, Ruach, een vrouwelijk woord is.)

Deze diepe overtuiging over het ontoereikende karakter van ons menselijk spreken over God wordt zeer goed uitgedrukt in de Godsnaam JHWH. Vier letters, geen klinkers, onuitspreekbaar, dus onmogelijk om God mee te vangen of vast te leggen, met een betekenis die ook multi-interpretabel is: Ik ben, Ik zal er zijn, Ik zal erbij zijn, Wezer… Een naam dus die een handvat kan zijn voor een voortdurend proces van naamgeving—Eeuwige, Barmhartige, Genadige, Levende, …—en van beelden waarin het ‘Ik ben’, het ‘Ik zal er zijn’ geactualiseerd wordt: als de a/Ander die ons tegemoet komt als slachtoffer van mensenhandel, of juist als gastvrouw, of als een rolstoelgebruik(st)er. En wat te denken van de voorstelling dat de wereld waarop wij ‘wonen’ is als Gods lichaam?

Pas als we God-Zij durven noemen, bevrijden wij God uit dit keurslijf en scheppen wij ruimte voor God en voor onszelf

Zo’n voortdurend proces van naamgeving vraagt echter om te breken met de gewoonte om overal waar JHWH staat ‘Heer’ te zeggen. Die vertaling kan niet meer; ze is als een te strak getrokken keurslijf dat geen ademruimte meer laat. Ze doet geen recht aan de veelzijdigheid, veelkleurigheid van God. Die gewoonte begon met een verbod om het woord JHWH uit te spreken uit vrees voor ijdel gebruik. Maar dit verbod heeft contraproductief gewerkt. Om namelijk toch iets te zeggen wanneer in de tekst JHWH stond, en vooral om God aan te spreken in het gebed, ging men Adonai, ‘mijn Heer’, zeggen. Deze gewoonte leidde in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel tot de keuze van het vertaalwoord Kurios, ‘Heer’, en dat laatste werd vervolgens overgenomen door de Latijnse en alle andere vertalingen van de Bijbel. Zo kennen wij God dus vooral als ‘Heer’, ‘Vader’ en ‘Hij’, hebben wij (diep—of minder diep—verborgen) mannelijke voorstellingen van God als we bidden, en spreekt God met een mannenstem, zelfs als God klinkt als het suizelen van de wind. Pas als we God-Zij durven noemen, bevrijden wij God uit dit keurslijf en scheppen wij ruimte voor God en voor onszelf—vrouwen en mannen—, bijvoorbeeld om God aan te roepen met een vrouwelijk beeld en haar stem te horen. De Mariadevotie van de vrouwen uit het eerste deel van dit verhaal illustreert dit: zij richten zich tot een vrouwelijke (gods)gestalte en gingen met haar een ik-jij verhouding aan.

Nieuwe betekenissen

En toch… weten dat het kan, dat het mag, dat het geen heiligschennis is en het dan ook doen—vrouwbeelden gebruiken voor God en ‘Zij’ zeggen als je over Hem (sic!) spreekt—, dat is niet gemakkelijk. Er is de eigen innerlijke schroom en het niet-weten welk beeld ‘past’ bij de eigen (ongearticuleerde) voorstellingen van God; en er zijn de ingesleten gewoonten om God aan te spreken met Heer of Vader. Zoals bij elke gewoonteverandering vraagt het voortdurende aandacht bijvoorbeeld om niet te lezen en te zingen wat er gedrukt staat. In mijn eigen zoektocht vond ik steun bij twee liturgische teksten in mijn gemeente. Daar is het een vaste gewoonte geworden dat de voorgangster of voorganger het Onze Vader opent met de zin ‘Moeder van al wat leeft’, waarna wij allen invallen met de woorden ‘Onze Vader…’, terwijl wij hand in hand in een kring staan. Ook in de zegen wordt vaak over God als Zij gesproken. De slotregel van een van de zegenbeden ‘Zij is onze Vrede’ heeft mij lange tijd getroost als in een dienst weer eens gedachteloos de gedrukte bijbeltekst werd voorgelezen en er dus heel veel Heer en Vader had geklonken. Het lijken kleine ingrepen, maar ze hebben grote betekenis. Wanneer zo’n zin als ‘Moeder van al wat leeft’ wekelijks herhaald wordt, kan je je op den duur bijna niet meer voorstellen dat die zin er eigenlijk niet bij hoort, waarschijnlijk omdat daarin een diep ervaringsweten omtrent God wordt verwoord: God verwekt niet alleen leven, maar draagt en baart het ook. Vandaar dat deze zin zo past bij het Onze Vader.

Dit voorbeeld laat zien dat vrouwelijke Godstaal nieuwe theologische inhouden voortbrengt. Daartoe kan ook de figuur van Maria een inspiratiebron zijn, zoals blijkt uit de vele verhalen waarin haar zorg en nabijheid Gods zorg en nabijheid spiegelt. Zo brengt het spreken en denken over God-Zij nieuwe betekenissen van de Godsnaam ‘JHWH’ voort en wijst ons op manieren waarop ‘Ik Ben’ of ‘Ik Zal Er Zijn’ met en tussen ons is.

Anne-Claire Mulder werkt aan de Protestantse Theologische Universiteit als docente vrouwen- en genderstudies theologie en als stagedocente. Ze schrijft over Godstaal vanuit feministisch perspectief, over autoriteit, en over kerk zijn in een post-patriarchale context.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken