Menu

Premium

Liudger, apostel van de Friezen?

Inleiding

Sinds mijn docentschap Afrikaanse theologie in Kameroen (1998-2002) houd ik me bezig met vragen over de kerstening van de Friese landen. Het zijn de studenten van het Presbyterian Theological Seminary te Kumba die, met hun vragen over de kerstening van Afrika in het algemeen en van Kameroen in het bijzonder, mijn interesse gewekt hebben aangaande de kerstening van Nederland en Friesland. Deze studenten in Kameroen wilden weten hoe de kerstening bij hen in de 19e eeuw had plaatsgevonden. Wat was de houding geweest van de missionarissen uit Europa? Waarom waren de meeste missionarissen zo negatief over de inheemse cultuur en de traditionele Afrikaanse religie? Hoe werd het christelijk geloof gebracht en gepresenteerd? Door deze vragen kwam er bij mij een reflectieproces op gang over de geschiedenis van de kerstening van mijn eigen volk en land. Het werd al gauw duidelijk dat ik daar in mijn opleiding weinig van had meegekregen. Ik kwam niet veel verder dan de algemene verhalen over Bonifatius in Dokkum en dergelijke. Toen ik in Nederland terugkeerde was één van de vragen voor verder onderzoek ‘of het mogelijk zou zijn de kerstening van de Friese Landen vanuit het perspectief van de inheemse cultuur en religie te bestuderen?’ Omdat er geen geschreven bronnen uit deze periode bestaan anders dan christelijke bronnen, betekent dit dat deze bronnen kritisch herlezen moeten worden vanuit het perspectief van de ontvangers van kerk en evangelie. Dit impliceert een ‘hermeneutics of suspicion’ vis a vis de christelijke bronnen (de heiligenlevens) waarin de ideologische en religieuze belangen van de schrijvers tot uitdrukking gebracht zijn. Volgens Ian Wood zijn ‘these historians and hagiographers rarely concerned with impartiality. ’

(Met dank aan Pier en Ada Magré voor hun hulp bij de vertaling vanuit het Fries)

I. Wood, ‘Introduction’ in The Missionary Life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (: Longman/Pearson, 2001), 3-24.

Eerder heb ik de bronnen met betrekking tot Bonifatius’ leven en werk aan een dergelijke kritische herlezing onderworpen.

Hinne Wagenaar, ‘Europa: Bonifatius en de Friese Landen’, Kerk en Theologie, Jaargang 57, No. 4 (oktober 2006): 315-337; Hinne Wagenaar, ‘Bonifatius and the Frisian Lands Revisited: Outline of a Precarious Historical Relationship’, It Beaken. Tydskrift fan de Fryske Akademy Jiergong 68, NÜ. 3-4 (maaie 2007): 114-159.

Liudger, ‘onze eerste eigen missionaris’

In 2004 werd herdacht dat Bonifatius 1250 jaar geleden in de Friese landen was omgekomen. De herdenking heeft in binnen- en buitenland, in zowel populaire als in wetenschappelijke kringen, heel wat teweeg gebracht. In 2009 was het evenwel 1200 jaar geleden dat de missionaris Liudger was gestorven. Volgens het bestuur van de Stichting Kruispunt was hier veel minder aandacht aan geschonken dan het overlijden van Bonifatius.

Stifting Kruspunt – Frysk Oekumenysk Platfoarm. Kruspunt is de voortzetting van het werk van het eerdere Kristlik Frysk Selskip (1908-2008) en vormt een ontmoetingsplek voor organisaties en personen die de Friese taal willen hooghouden in en rondom de kerk. Zie www.kruispunt.nl

Daarom vroegen zij mij om op de eerste jaarbijeenkomst van Kruispunt, op 29 mei de Liudgerkerk te Balk, een inleiding te verzorgen over Liudger, ‘onze eerste eigen missionaris’. Bonifatius en Willibrord waren immers afkomstig uit de Angelsaksische wereld, maar Liudger was onze ‘eigen apostel’! Dit verzoek stelde mij in de gelegenheid om na Bonifatius nu het leven van Liudger serieus in het perspectief van mijn vraagstelling te bestuderen. Maar ik zal in dit artikel ook ingaan op de ‘gewone’ interpretatie namelijk dat Liudger ‘onze eerste eigen missionaris’ is geweest. Was hij ook de eerste Friese geestelijke? Was Liudger een Fries? Het gaat daarbij niet alleen om zijn biologische oorsprong, maar ook over de vraag in hoeverre hij een Fries was of wilde zijn. Wat was zijn verhouding tot het Friese volk (stam), zijn relatie met de taal en de geografie van de Friese landen?

Bronnen en literatuur

Er zijn diverse Vitae over Liudger geschreven. De belangrijkste worden Vita I, II en III genoemd. Aan het begin van de 12e eeuw werd er ook een berijmde editie, de Vita Rythmica, geschreven. De Latijnse teksten zijn te vinden in het boek van W. Diekamp uit 1881.

W. Diekamp (hrsg.), Die Vitae Sancti Liudgeri (Münster, 1881).

Vanwege de prachtige miniaturen is een uitgave van Vita II (Vita secunda sancti Liudgeri), ontstaan in de abdij van Werden rond het jaar 1100, het bekendst geworden. Er is een prachtige facsimile uitgave van verschenen,

E. Freise (Hg.), Die Vita Sancti Liudgeri. Vollständige Faksimile-Ausgabe der Handschrift Ms. theol. lat. fol. 323 der Staatsbibliothek zu Berlin – Preußischer Kulturbesitz, Text, Übersetzung und Kommentar, Forschungsbeiträge, Graz/ Bielefeld 1999.

terwijl de miniaturen ook heel mooi zijn uitgegeven in een recente boek van Angenendt.

A. Angenendt, Liudger, Missionar – Abt – Bischof im frühen Mittelalter (Münster: Aschendorff Verlag, 2005), 138-161.

Desalniettemin is alleen de eerste levensbeschrijving van Liudger werkelijk van belang. Deze is geschreven door Liudgers neef Altfried, die de tweede opvolger van hem was als bisschop van Münster. Het is aannemelijk dat dit heiligenleven geschreven is in de periode tussen 840 – 849, dus binnen 40 jaar na het overlijden van Liudger. Dit heiligenleven bestaat uit 32 hoofdstukjes. De Friese vertaling verdeelt deze hoofdstukken in twee boeken, het eerste deel over Liudgers leven en het tweede boek over zijn wonderen.

K. Bruinsma, Liudger en Gregorius. Altfried, It libben fan de billige Liudger. Liudger, It libben fan Gregorius (Boalsert: It Wite Boekhüs, 1997).

Basilius Senger heeft een Duitse vertaling gemaakt van dit eerste heiligenleven.

B. Senger, Das Leben des heiligen Liudger von Altfrid. Kleine Westfälische Reihe V/6 (BieleveldBethel, 1959).

Naast dit heiligenleven over Liudger is het door Liudger zelfgeschreven heiligenleven van zijn leermeester Gregorius van groot belang. Dit werkje geeft ons het perspectief van Liudger zelf ten opzichte van de kersteningsgeschiedenis.

Vita Gregorii, ed. O. Holder-Egger, MGH SS 15, 1 (Hanover, 1887).

Ook hiervan is een Friese vertaling beschikbaar.

K. Bruinsma, Liudger en Gregorius. Altfried, It libben fan de billige Liudger. Liudger, It libben fan Gregorius (Boalsert: It Wite Boekhüs, 1997).

Deze twee heiligenlevens vormen de basis voor de bestudering van Liudgers leven en werk. Al het navolgende gaat terug op deze twee.

Er is in 20ste eeuw niet veel literatuur gepubliceerd over Liudger. Angenendt schrijft in zijn boek over Liudger: ‘Ein Liudger-Buch hat es seit hundert Jahren nicht mehr gegeven, ein wissenschaftliches überhaupt noch nicht.’

A. Angenendt, Liudger, Missionar – Abt – Bischof im frühen Mittelalter (Münster: Aschendorff

Verlag, 2005), 7.

In het Nederlandse taalveld is vooral Klaes Sierksma actief geweest. Hij is de aanjager geweest van tal van wetenschappelijke en populaire boeken over Liudger. De hoeveelheid literatuur blijft echter beperkt.

H. Börsting e.a. (hrsg.), Sankt Liudger, Gedenkschrift zum 1150 Todestage des Heiligen (EssenWerden: Pfarramt St. Ludgerus, 1959; E. Bruna OFM, Sint Liudger, de Voltooier (1968); Kl. Sierksma (red.), Liudger 742-809, De confrontatie tussen heidendom en christendom in de Lage Landen (Muiderberg: de Bataafse Leeuw, 1984); Communitas Sancti Ludgeri (hrsg.), St. Liudger, Zeuge des Glaubens, Apostel der Friezen und Sachsen, Gedenkschrift zur Erinnerung an die Geburt des Heiligen vor 1250 Jahren (742-1992) (Essen-Werden, 1992); Kl. Sierksma, Liudger Thiadgrimsszoon: Leven en voortleven van een Christus-prediker 742-809 (Franeker: Van Wijnen, 1995); E. Freise (hrsg.), Die Vita (secunda) sancti Liudgeri: Text, Übersetzung und Kommentar, Forschungsbeiträge (Bieleveld: Verlag für Regionalgeschichte, 1999); I. Wood, The Missionary Life. Saints and the evangelisation of Europe 400-1050 (Essex: Longman/Pearson, 2001).

De familie van Liudger

De vraag of Liudger in biologische zin een Fries was, is relatief gemakkelijk te beantwoorden. Omdat er voldoende literatuur op dit punt beschikbaar is, ga ik hier niet al te diep in op de details. De wetenschappers zijn het namelijk eens over zijn oorsprong uit een oud Fries geslacht. Ook de vooronderstelling dat Liudger de eerste Friese christelijke geestelijke is geweest, ook redelijk eenvoudig beantwoord worden. In de levensbeschrijving van Liudger, die door zijn neef Altfried is geschreven, staat dat twee broers van Liudgers grootmoeder Adelburg aan de heilige bisschop Willibrord waren toevertrouwd. Het ging om twee oudooms van Liudger met de namen Willibrecht en Thiedbrecht. De eerste, Willibrecht, is gestorven in het ambt van diaken. De andere is jong gestorven, nog voordat hij een ambt bekleedde. Diaken Willibrecht is de eerste ons bekende Friese christelijke geestelijke.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, deel 5. Altfried, It libben fan de hillige Liudger, K. Bruinsma, Liudger en Gregorius (Boalsert: It Wite Boekhüs, 1997), 20. Altfried, Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, ed. W. Diekamp, Die Vitae Sancti Liudgeri (Münster, 1881), 10.

Liudger was wel de eerste priester en later de eerste bisschop van Friese afkomst. En vanzelfsprekend was hij ook de eerste Friese heilige.

In bovenstaande alinea kwamen de woorden ‘grootmoeder’, ‘oudoom’ en ‘neef’ aan de orde. Dat impliceert al dat het niet alleen om Liudger als persoon en individu gaat, maar om iemand uit een familie die al sinds de tijd van Willibrord met buitenlandse missionarissen was verbonden. Willibrord was in 695 tot aartsbisschop van de Friezen gewijd. Liudger staat in de derde generatie van deze met het christelijk geloof en missionarissen verbonden familie. Dit gegeven is belangrijk voor de verdere interpretatie.

Het eerste en belangrijkste heiligenleven van Liudger geeft veel informatie over de familie. De levensbeschrijving van Liudger begint met informatie over de grootvader van vaders kant. Deze grootvader Wursing had een serieus conflict met koning Radboud. Volgens de hagiograaf van Liudger was Wursing zeer rechtvaardig en koning Radboud een slecht mens, want hij schakelde mensen uit om hun bezittingen in beslag te kunnen nemen. Wursing sloeg op de vlucht, weg uit Zuid-Friesland, en zocht bescherming bij de Frankische leider Grimwald. Daar aan het Frankische hof werd hij met zijn huishouding gedoopt. Later probeert Radboud, wanneer hij al geruime tijd ziek is, weer in het reine te komen met de Wursingfamilie. Ze mogen veilig terugkeren en kunnen de familie bezittingen terugkrijgen. Maar Wursing waagt het (nog) niet en stuurt zijn jongste zoon naar Radboud. Deze jongste zoon Thiadgrim wordt eervol aan het hof ontvangen. Thiadgrim is de latere vader van Liudger. Die keert dus terug naar de Friese landen in de nadagen van Radboud, als een vooruitgeschoven post van de christelijke familie en het Frankische rijk. Wursing keert na de dood van Radboud ook terug. Hij had een beneficium (een stuk land) van de Frankische leider gekregen en werd teruggestuurd om het christelijk geloof te bevorderen. De Liudger-familie van vaderskant had dus een niet al te beste relatie met de Friese leiders. Ze waren christenen in ballingschap geweest. Toen Radboud was gestorven en de Frankische macht in de Friese landen (na 719) terrein won, keerde deze familie geleidelijk weer terug. Zij keerden terug in de ‘slipstream’ van een nieuwe machtige cultuur, waar ook de nieuwe christelijke godsdienst deel van uitmaakte.

De moeder van Liudger kwam ook uit een christelijke familie. Vooral de grootmoeder van Liudger wordt als een zeer christelijke vrouw beschreven. Ze was bij haar geboorte al gered uit de handen van haar eigen heidense grootmoeder, die alleen maar jongens wilde en geen meisjes. Als door een wonder bleef zij in leven en vervolgens werd zij de oermoeder van enkele belangrijke kerkleiders, waaronder Liudger. Deze grootmoeder stond ook twee broers af aan de kerk, namelijk de twee oudooms die al eerder zijn genoemd. Zowel de moeder als de vader van Liudger kwamen dus uit Friese geslachten die al vroeg tot het christelijk geloof waren overgegaan. Het huwelijk tussen deze twee mensen (de ouders van Liudger) was dan ook goed uitgezocht. Het waren belangrijke families, die al in de tijd van Willibrord hadden meegewerkt aan de kerstening van de Friese maatschappij. Vanuit het perspectief van de niet-christelijke Friezen waren dit families die samenwerkten met de buitenlandse culturele en militaire macht. De Friezen stonden niet per definitie negatief tegenover nieuwe invloeden, maar bleven vanzelfsprekend wel op hun hoede ten aanzien van de militaire ambities van de Frankische machthebbers.

Maar er valt nog meer op te merken over het familiegeslacht van Liudger. Want niet alleen Liudger werd een belangrijke geestelijke. Zijn broer Hildegrym werd bisschop van Chalon-sur-Marne en later heilig verklaard. Net als zuster Heriburg die stierf als abdis van een klooster in Nottuln, dichtbij Münster. En om de familiekroniek helemaal compleet te maken: vier neven van Liudger krijgen hoge kerkelijke posten. Alle vier worden ze bisschop en tegelijk abt van de door Liudger gestichte kloosters in Werden en Helmstedt. Eén van die vier neven is Altfried, de schrijver van het eerste heiligenleven van Liudger.

Liudger en de Friese landen

Gezien de vraagstelling van dit artikel is het goed om nader te bestuderen welke relatie Liudger had met de Friese landen. We gebruiken daarvoor de twee centrale, eerder genoemde, bronnen. In de eerste plaats Liudgers eigen beschrijving van het leven van zijn leermeester Gregorius (geschreven eind 8ste, begin 9e eeuw).

Liudger, Vita Gregrorii, ed. O.Holder-Egger, MGH SS 15 (Hanover, 1887); K.Bruinsma, Liudger en Gregorius. Altfried, It libben fan de hillige Liudger. Liudger, It libben fan Gregorius (Boalsert: It Wite Boekhüs, 1997).

Het is interessant dat hij in dit levensverhaal van Gregorius eerst een breedvoerige beschrijving geeft van het leven van Bonifatius. Gregorius had van jongs af aan met Bonifatius opgetrokken en werd na diens dood in 754 aangesteld tot abt van de domschool in Utrecht. Echter niet tot bisschop. Liudger schrijft dat Gregorius als prediker en leraar naar het volk van de Friezen was gestuurd.

Liudger, It libben fan Gregorius, deel 1 (48) en deel 10 (62) in: K.Bruinsma, Liudger en Gregorius (Boalsert: It Wite Boekhüs, 1997).

Het bijzondere van dit geschrift van Liudger is dat het deel over Bonifatius vol historische gegevens staat: namen, data, steden, koningen en bisschoppen.

Ibid., deel 1-10 (48-63).

Maar wanneer Liudger over Gregorius schrijft, gaat het uitsluitend over ‘de heilzame goede daden’ en hoe Gregorius ‘als een vader zijn zonen heeft opgevoed en heeft liefgehad’.

Ibid., deel 10 (63-64).

Er wordt met geen woord gerept over de situatie in Friesland na de dood van Bonifatius. Met Bonifatius was immers bijna de hele Friese kerkelijke bovenlaag omgekomen. Het moet voor Gregorius een bijzonder zware tijd zijn geweest. Wij horen niets over zijn werk of over de opbouw van de kerk in de Friese landen.

Ibid., deel 10-15 (62-71).

Gelukkig biedt de tweede bron meer informatie over de relatie van Liudger met de Friese landen. Die bron is van latere tijd want het betreft de levensbeschrijving van Liudger door zijn neef Altfried (geschreven vóór 849).

Altfried, Vita Liudgeri, ed.W.Diekamp, Die Vitae Sancti Liudgeri (Münster, 1881); Altfried, It libben fan de hillige Liudger, in: K. Bruinsma, Liudger en Gregorius (Boalsert: It Wite Boekhüs, 1997).

Deze Altfried beschrijft hoe Liudger in de Utrechtse school onder de hoede komt van Gregorius. Liudger wordt in 767 tijdens zijn studie in York tot diaken gewijd. Tien jaar later wordt hij in 777, nadat hij nog weer drie jaar in York heeft gestudeerd, in Keulen tot priester gewijd. Waarschijnlijk was Liudger toen 35 jaar oud. Tot op dit moment is Friesland nog niet in beeld geweest.

Na zijn tweede studieperiode in York krijgt Liudger eigen zendingstaken toebedeeld. Eerst moet hij in 773 naar Deventer vanwege de dood van Lebuinus. En na de dood van Gregorius stuurt diens opvolger Alberik (een neef van Gregorius) Liudger naar de Friezen. Het eerste en enige wat wij van deze eerste reis naar de Friezen horen is dit:

Daarna stuurde Alberik Liudger er op uit, en met hem andere dienaren van God, om de tempels van de goden en verscheidene afgodenplaatsen van het volk van de Friezen te verwoesten. En zij volbrachten dat bevel en brachten een grote schat mee, die zij in de tempels gevonden hadden. Keizer Karel heeft daar tweederde deel van genomen, maar hij gebood Alberik een derde deel te nemen voor eigen gebruik.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 14, 28; Diekamp, deel 16, 20.

Welbeschouwd gaat het hier om rooftochten die Liudger met de overige ‘dienaren van God’ heeft uitgevoerd. Na deze eerste rooftocht werd Liudger aangesteld als leraar van de kerk in Oostergoo (het gebied ten oosten van de middelzee in Friesland. Dat is het huidige noord-oosten van de provincie Fryslan)

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 15, 29; Diekamp, deel 17, 21.

Tijdens een opstand van de Saksen en de Friezen onder leiding van Widukind, gericht tegen de expansie van het Frankische rijk en de missionarissen, moeten Liudger en zijn collega’s halsoverkop de wijk nemen. Dat was niet voor niets. We weten uit de Lex Frisionum immers dat bij de Friezen de doodstraf stond op het schenden van een heiligdom of tempel.

N.E.Algra, Oudfries recht 800-1256 (Leeuwarden: Fryske Akademy, 2000), 97.

Na deze eerste vlucht uit de Friese landen (783) keerde hij een aantal jaren later terug als leraar van het volk van de Friezen, nu aan de oostkant van de rivier de Lauwers. Karel de Grote benoemde hem als missionaris in 5 gebieden (gouwen) in het huidige Groningen en Ost-Friesland. Deze terugkeer van Liudger in 787 valt precies in de periode dat Karel de Grote iemand nodig had in het opstandige gebied van de Friezen en de Saksen. Karel de Grote had de Saksen eerder met harde hand (en met het zwaard) tot het christendom gedwongen. In het jaar 782 liet hij 4500 opstandige Saksen in Verden onder Bremen onthoofden. Widukind heeft het verzet toen opgegeven en werd in 785 gedoopt. Karel de Grote was zelfs peetvader bij diens doop. De oorlogen met de Saksen behoorden daarna nog niet helemaal tot het verleden, maar het verzet was wel grotendeels gebroken.

P.Brown, ‘The Closing of the Frontier: Frisia and Germany’, chapter 18 in: The Rise of Western Christendom: Triumph and diversity, A.D. 200-1000 (2nd ed.), (Oxford: Blackwell Publishing, 2003), 408-433.

Liudger werd vanwege zijn trouw aan Karel de Grote ingezet in het pacificatie proces in de gebieden op de grens van de Friezen en de Saksen.

Het was dus Karel de Grote die Liudger in de vijf Friese gouwen had geplaatst en niet de bisschop van Utrecht! We horen in de levensbeschrijving wederom niet veel over deze gebieden. Altfried schrijft over Liudgers werk in deze omgeving alleen de volgende woorden:

Liudger heeft in eigen persoon geworsteld om met bekwame zorg de stroom van de liefde van de Heer aan de hem toevertrouwde kudde te schenken, de heidense tempels te slopen en alle vuiligheid van de oude dwaalleer weg te spoelen.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 19, 32-33; Diekamp, deel 22, 26.

Deze houding wordt uitvergroot in het verhaal over Liudgers reis naar Foseteland (Helgoland). Liudger verwoestte alle tempels die aan de god Fosete waren gewijd en bouwde kerken. Hij gaf de mensen onderricht in de christelijke leer en doopte hen in de bron, waarin Willibrord eertijds ook drie mensen had gedoopt.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 19, 33; Diekamp, deel 22, 26-27.

Liudger had ook voor deze reis toestemming gekregen van Karel de Grote.

Ibidem.

Uit alles blijkt dat Liudger een belangrijke pion was in het proces van pacificatie van deze gebieden. Peter Brown noemt dit het sluitstuk van de veroveringen van Karel de Grote: ‘the closing of the frontier’. Uiteindelijk werd Liudger in dit pacificatieproces gewaardeerd en beloond voor al het werk dat hij voor Karel de Grote had gedaan. Hij werd in 805 aangesteld tot bisschop van de Saksen met Münster als bisschopszetel. Zijn ‘eigen’ vijf Friese gouwen mocht hij ‘houden’. Zo bleven deze gebieden aan het bisdom Münster verbonden tot het eind van de Middeleeuwen. De territoriale eenheid van de Friese landen werd daarmee verbroken. Friesland werd in één keer in drieën opgesplitst. Het middengedeelte, met Liudgers 5 Friese gebieden, werd onderdeel van het Münsterse bisdom van de Saksen, terwijl de westelijke en oostelijke Friese landen gescheiden werden en respectievelijk deel werden van de bisdommen Utrecht en Bremen. De Friese landen werden uiteindelijk over vier bisdommen verdeeld.

Utrecht, Münster, Bremen en Osnabrück. Zie: Fryslan op de kaart: Histoaryske atlas fan Fryslan op CD-rom (Leeuwarden: Afük, 1998).

Liudger en het Fries

De gedachte dat Liudger, na de buitenlandse missionarissen Willibrord en Bonifatius, een ‘eigen’ geestelijke was die dicht bij de mensen stond en de taal van de mensen sprak is algemeen gangbaar. Vooral de genezing en bekering van de blinde zanger Bernlef heeft altijd tot de verbeelding gesproken. Ook in wetenschappelijke kringen wordt Liudger in verband gebracht met de landseigen taal. Hij zou Bernlef in het Fries de Psalmen hebben onderwezen terwijl Bernlef onder invloed van Liudger de schrijver en dichter zou zijn geweest van de Heliand, een oud Saskische bewerking van het Bijbelse evangelie uit de eerste helft van de 9e eeuw.

Zie bijvoorbeeld, Heliand: een Christusgedicht uit de vroege middeleeuwen. Vertaald uit het oud-Saksisch, van noten voorzien en ingeleid door Jaap Veenendaal (Amsterdam: SUN, 2006); H. Vreekamp, ‘Christus in Saksisch gewaad. Over ontstaan, inhoud en betekenis van de Heliand’, Transparant 16.1 (januari 2005) 4-8; H.Vreekamp, Zwijgen bij volle maan. Veluwse verkenningen van Edda, Evangelie en Tora (Zoetermeer: Boekencentrum, 2003) 127; R.H. Veenbaas, ‘Bernlef und der Heliand’, Niederdeutsches Jahrbuch115, 1992, 159-173.

Maar ook op dit punt moet worden geconstateerd dat de bronnen niet veel informatie verschaffen. In de levensbeschrijving van Liudger staat geen enkele verwijzing naar het taalgebruik van Liudger of naar de Friese taal. Zelfs niet in het gedeelte over Bernlef. Natuurlijk is het te begrijpen dat mensen gedacht hebben dat Bernlef na zijn bekering in het Fries de Bijbel heeft bezongen. Zingen deed hij immers ook vóór zijn bekering. Er staat dat Bernlef ‘bij zijn volk in hoog aanzien stond omdat hij de kunst verstond de daden van de voorvaderen en de oorlogen van de koningen te bezingen, terwijl hij tegelijk op de harp speelde’. Maar overigens staat er slechts een enkele zin over de Psalmen die hij van Liudger leerde: ‘Bernlef leerde overal waar hij de Godsman (Liudger) aantrof de Psalmen van hem’.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, boek II, deel 2, 38; Diekamp, deel 26, 31-32.

Waarschijnlijk waren de Psalmen in het Latijn, maar er staat niets vermeld over het taalgebruik. Verreweg het grootste deel over Bernlef is gewijd aan zijn taak als lekendoper. Bernlef bediende tijdens de noodsituatie van de oorlog met de Saksen en Friezen, toen Liudger en andere geestelijken hadden moeten vluchten, de doop aan zuigelingen en kleine kinderen.

Ibidem.

Liudger, de voltooier?

Pater Elpidius Bruna schreef in de zestiger jaren van de twintigste eeuw een boekje met als titel Sint Liudger: de Voltooier.

E. Bruna OFM, Sint Liudger, de Voltooier (In eigen beheer: 1968).

Die titel is ontleend aan een artikel van professor G.Gosses.

Bruna vond de naam ‘voltooier’ goed bij Liudger passen. Een zeer passende naam voor de man, die als het ware het dak heeft gezet op de kerk, die door Willibrord en Bonifatius in Noord Nederland is gebouwd. Hij legde nagenoeg de laatste hand aan de kerstening der Friezen .. ,

Ibid., 6.

Pater Bruna sluit hiermee aan bij de gangbare en oppervlakkige opvattingen over Liudger. Klaes Sierksma staat ook in deze traditie. Hij neemt in zijn boek Liudger Thiadgrimszoon: Leven en voortleven van een Christus- Prediker het bovengenoemde boekje van Bruna als basis voor verdere uitwerking.

Kl. Sierksma, Liudger Thiadgrimszoon: Leven en voortleven van een Christus-prediker 742-809 (Franeker: Van Wijnen, 1995), 3.

En zelfs Van Berkum gebruikt deze typering van ‘voltooier’ in het overigens prachtige artikel over de confrontatie tussen het Romeins- continentale en Ierse bisschopstype.

Aug. van Berkum, ‘Van het charismatische naar het ambtelijke bisschopstype’, in: Kl. Sierksma (red.), Liudger 742-809. De confrontatie tussen heidendom en christendom in de Lage Landen (Muiderberg: de Bataafsche Leeuw, 1984), 63-86.

In tegenstelling tot deze gangbare opvattingen volgt hieronder een andere interpretatie van het leven en werk van Liudger. Ik sluit hierbij aan bij de observaties uit het eerste deel van dit artikel.

a.

In de eerste plaats kunnen wij er zeker van zijn dat Liudger uit een voornaam Fries geslacht stamt. Ook is duidelijk dat hij jarenlang in de Friese landen heeft gewerkt. Eerst, vóór het jaar 783, een aantal jaren in Oostergoo. Later, na 787, keerde hij naar de Friese gebieden terug waar hij lang heeft gewerkt. Maar wij weten eveneens dat hij in de tussentijd andere zaken aan z’n hoofd had. Liudger was een man van studie, geleerdheid en reizen. Hij studeerde twee keer in York, werd in York tot diaken en in Keulen tot priester gewijd. Hij verbleef twee jaar in het Benedictijner klooster op de Monte Casino ten zuiden van Rome. Hij was langere tijd actief op Helgoland. Vanaf het jaar 793 stelde Karel de Grote hem ook al aan in Münsterland (maar nog niet als bisschop) Daar was hij actief bezig met het stichten van zijn klooster op eigen grond in Werden. En in de tijd dat hij in de Friese landen verbleef, gaf hij ieder jaar een kwartaal lang les in Utrecht. Tenslotte werd hij in 805 tot bisschop van Münster gewijd. Het is duidelijk dat Liudger verscheidene pijlen op zijn boog had. Minder duidelijk is wat hij werkelijk voor de mensen en de kerk in de Friese landen heeft betekend. Dat is uit de bronnen niet eenvoudig te abstraheren.

b.

In zijn Vita Sancti Liudgeri vertelt Altfried over de opdracht die Liudger in een visioen van zijn leermeester Gregorius had gekregen. Het visioen hield in dat Liudger zijn bekwaamheden over de drie volken waarover hij zou worden aangesteld – Saksen, Friezen en Franken – diende te verdelen.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 16, 29; Diekamp, deel 18, 22.

De geschiedenis leert dat Liudger inderdaad bijna letterlijk op het snijvlak van de drie volken heeft gewerkt en gefunctioneerd. Dat blijkt met name uit de locatie van zijn klooster in Werden, ten zuiden van de Saksen, ten noorden van de Franken en ten oosten van de Friezen.

I.Wood, The Missionary Life. Saints and the Evangelisation of Europe 400-1050 (Essex: Longman/

Pearson, 2001), 111.

Het is niet juist om Liudger ‘voltooier’ te noemen van het werk van Willibrord en Bonifatius. Liudger heeft inderdaad een groot deel van zijn leven in de Friese landen gewerkt. Maar hem ‘voltooier’ of ‘apostel van de Friezen’ noemen doet geen recht aan het werk van Willibrord, Gregorius, Willehad en anderen die evenveel (of meer) dan Liudger in de Friese landen hebben gewerkt. Belangrijk is dat Liudger geen bisschop werd van Utrecht, noch van een nieuw bisdom onder Utrecht. Het is interessant te constateren dat Liudger niet de opvolger werd van de in 775 gestorven abt Gregorius van Utrecht. Liudger was toen nog niet tot priester gewijd, maar hetzelfde gold voor Alberik, de opvolger van Gregorius. Alberik werd, net als Liudger, in 777 tot priester gewijd en in 780 tot bisschop. Het blijft curieus om te zien dat Liudger geen bisschop van Utrecht werd na de dood van bisschop Alberik in 784, of na de dood van Theodard, de opvolger van Alberik, of later in 790. Liudger heeft nooit een positie van importantie gehad in de Friese landen. We moeten ook niet vergeten dat door de dood van Bonifatius in 754, samen met een groot aantal monniken en priesters, het bisdom Utrecht in een staat van volslagen ontreddering was achtergebleven. In de tweede helft van de achtste eeuw zijn Utrecht en zijn bisschoppen onzichtbaar. Misschien was Utrecht voor Liudger niet interessant genoeg? In ieder geval heeft hij zijn energie en wijsheid niet aan dit bisdom besteed.

Ook al was dit de situatie, toch stond Liudger in hoog aanzien bij de christelijke Friezen. De Friezen hadden immers in deze eeuwen nauwelijks een andere missionaris of heilige om zich op te beroepen en te beroemen. Liudger was eigenlijk de enig overgebleven kandidaat om trots op te zijn.

Alle anderen waren buitenlander terwijl de ‘eigen’ geestelijken niet tot de verbeelding spraken. De eer dat Liudger de eerste Friese bisschop en heilige was, lieten de Friese christenen zich niet door de Saksen afnemen. Die hadden immers Bonifatius en Willehad ook al. Dat was belangrijk, al waren dat ook buitenlanders. Liudger was een Fries en zijn relieken waren betrekkelijk dichtbij voorhanden. Daardoor was Liudger geliefd bij de christelijke Friezen. Wumkes schrijft in zijn Paden fen Fryslan dat het klooster in Werden rond het jaar 900 inkomsten kreeg uit diverse Friese dorpen. Menig Fries deed intrede in dit klooster:

En de Friezen hawwe ut tankbere ljeafde foar hjar greate sindling dizze Benediktiner abdij ryk bitocht. Om it jier 900 hinne hie Werden ynkom- sten ut in mannichte fen Fryske doarpen. En mannich Fries keas as plak foar syn ‘militia Christi’ dit kleasterstift.

G.A.Wumkes, Paden fen Fryslan: Samle opstellen I (Boalsert: A.J. Osinga, 1932), 51. (oude Friese spelling)

c.

De bewering dat Liudger de kerstening van de Friezen ‘nagenoeg’ heeft voltooid en een dak op de kerk van Willibrord en Bonifatius heeft gezet, is een versimpeling van een complexe situatie. Liudger bouwde inderdaad op de fundamenten van Willibrord en Bonifatius, maar hij werkte even hard aan de opbouw van het familie-imperium. Een groot verschil met Willibrord en Bonifatius was dat de familie van Liudger geworteld was in de Friese landen. Willibrord en Bonifatius hadden alles, dus ook alle familierelaties en bezittingen, om Christus’ wil achtergelaten. Liudger was een telg uit een voornaam Fries geslacht en had christelijke wortels van zowel vaders- als moederskant. De familie stond op gespannen voet met de Friese bovenlaag, in elk geval met koning Radboud. De families van beide kanten werkten samen met de eerste missionarissen. Twee oudooms van moederskant waren al in de eerste helft van de 9e eeuw ter beschikking gesteld aan Willibrord. Broer Hildegrym wordt bisschop van Chalon, zus Heriburg abdis van het klooster in de buurt van Münster. Vier oomzeggers van Liudger worden later bisschop. Alle vier worden zij ook abt van Liudgers klooster in Werden.

Zie de ‘Stamtafel’ van ‘Die Liudgeriden’: Communitas Sancti Liudgeri (hrsg.), St. Liudger. Zeuge des Glaubens. Apostel der Friesen und Sachsen. Gedenkschrift zur Erinnerung an die Geburt des Heiligen vor 1250 Jahren (Essen-Werden, 1992), 39.

We hebben duidelijk te maken met een familie-imperium. Ian Wood noemt de Vita Sancti Liudgeri een voorbeeld van ‘family hagiography’ en het klooster in Werden een ‘family monastery’.

I.Wood, The Missionary Life. Saints and the Evangelisation of Europe 400 – 1050 (Essex: Longeman/Pearson, 2001), 113.

Liudger is dus niet uitsluitend missionaris, priester of bisschop, hij is ook vertegenwoordiger van een familie imperium en de bijbehorende bezittingen:

But Liudger was Altfrid’s uncle, and the hagiographer’s interest was in the role played by his family – he was not concerned to give a dispassionate account of the history of Christianisation. The model he presents is, however, an important one: Christianisation can be read in terms of family history.

I.Wood, The Missionary Life. Saints and the Evangelisation of Europe 400 – 1050 (Essex: Longeman/Pearson, 2001), 12.

Dit geeft ons een nieuwe hermeneutische sleutel in handen waardoor wij het leven van Liudger beter kunnen interpreteren en verstaan. Veel onduidelijkheden uit Liudgers leven(sbeschrijving) kunnen zo verhelderd worden. Het kan verklaren waarom hij alleen in Münster, niet ver van zijn klooster in Werden, bisschop wilde worden. Het maakt duidelijk waarom hij het klooster op eigen grond bouwde

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, boek II, deel 8, 43; Diekamp, deel 32, 37.

en tevens waarom hij niet de kloostergelofte van armoede had afgelegd en daarom geen pij wilde dragen.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, boek II, deel 6, 42; Diekamp, deel 30, 36.

We begrijpen beter waarom hij de vijf Friese gebieden ‘meenam’ naar het nieuwe bisdom Munster. Het hoorde bij zijn opgebouwde imperium. Het maakt duidelijk waarom de familie zo gehecht was aan de macht van de Franken en Liudger zo afhankelijk van Karel de Grote. De familie van Liudguriden behaalde enorme voordelen uit de contacten met de Frankische machthebbers. In de bronnen wordt niet verhuld dat Liudger zeer afhankelijk was van Karel de Grote. Belangrijke beslissingen worden niet genomen zonder de instemming van de wijd en zijd beroemde koning Karel. Zo verbiedt Karel de Grote Liudger om zich te begeven onder de Noormannen.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, boek II, deel 6, 42; Diekamp, deel 30, 36.

Ook beslist deze grote koning uiteindelijk waar Liudger begraven moet worden in het conflict om Liudgers lichamelijk overschot tussen bisdom en klooster. Diverse Frankische koningen hebben benificia aan de familie toevertrouwd. Het begon met een gunst van Karel Martel aan grootvader Wursing

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 4, 20; Diekamp, deel 4, 9.

en ging door tot Liudger die van Karel de Grote het Sint Pietersklooster kreeg met alles wat daarbij hoorde, zowel kerken als dorpen.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, deel 21, 36; Diekamp, deel 24, 29.

Deze belangrijke Friese familie was een centrale pion, een schaakstuk, in het geslaagde proces van pacificatie van de Friese en Saksische landen. Karel de Grote kon spreken van een geslaagde exercitie: ‘the closing of the frontier’.

Het overlijden van Liudger toont nog eens duidelijk de spanning tussen zijn bisschopsambt en de familieverplichtingen. Toen hij stierf werd zijn lichaam als vanzelfsprekend naar Münster, de bisdomstad, overgebracht. Daar ontstond een conflict tussen de leerlingen van Liudger, uit het klooster in Werden, en de bevolking van het bisdom Munster over het stoffelijk overschot. De relieken waren voor beide partijen van onschatbare geestelijke en economische waarde. Door dit conflict kon ‘Liudger’ niet begraven worden en bleef zijn stoffelijk overschot opgebaard staan in de kerk van de heilige Maria. Opmerkelijk genoeg moest bisschop Hildegrym, de broer van Liudger en familievertegenwoordiger, uit Chalon komen om, na overleg met Karel de Grote, zijn oordeel uit te spreken. De uitslag stond bij voorbaat vast: het reliek van Liudger moest in de familie blijven en in eigen grond, naast het klooster, ter aarde worden besteld.

Vita sancti Liudgeri auctore Altfrido, Bruinsma, boek II, deel 8, 43-44; Diekamp, deel 32, 38.

Tot besluit

Dit artikel lijkt zo een negatieve analyse van de heilige Liudger te presenteren. Misschien wordt het bijna als onfatsoenlijk ervaren om ‘onze eerste eigen missionaris’ zo kritisch te benaderen. In dit artikel is echter geprobeerd de relatie van Liudger met de Friese landen te onderzoeken en wordt geen oordeel uitgesproken over bijvoorbeeld zijn vroomheid of geleerdheid. Liudger wordt slechts geontmythologiseerd als apostel van de Friezen. In de bronnen is er weinig te vinden over de Friezen, de Friese landen of de Friese taal. Wel komt een vrij negatieve houding naar voren van de kant van de Liudgeriden over de Friese koning, de Friese cultuur en de inheemse godsdienst. Liudger nam als bisschop vijf gebieden ‘mee’ naar Münster. Dat paste uitstekend in de politiek van Karel de Grote, die de Friezen en Saksen bewust over meerdere bisdommen verdeelde. Liudger heeft niet geprobeerd om het bisdom van de Friezen als een eenheid te bewaren, zoals het geval was onder Willibrord die de titel ‘aartsbisschop van de Friezen’ kreeg toebedeeld. ‘Utrecht’ bleef achtergebleven gebied. Oost-Friesland viel onder het bisdom Bremen van bisschop Willehad.

Het blijft ingewikkeld om de geschiedenis te beoordelen met categorieën uit latere tijd. Het is ook niet de bedoeling om Liudger te beoordelen of te veroordelen. Veel gangbare opvattingen over Liudger gaan echter juist wél uit van Friese sentimenten van latere tijden. We zien dat aan opmerkingen als ‘Liudger is van ons. Hij was een echte Fries. Hij gebruikte de Friese taal en was begaan met het Friese volk’. Op grond van de ons beschikbare bronnen moeten we deze opvattingen tegenspreken, want in de bronnen spelen ze geen enkele rol. Mensen mogen van harte trots zijn op Liudger, maar niet omdat hij voor de Friese zaak heeft gestreden. Of omdat hij begaan was met het Friese volk. De bronnen tonen Liudger als een geleerd en vroom mens, die de traditie en de belangen van de familie niet uit het oog verloor. De familie onderhield nauwe banden met het Frankische koningshuis. Ze boerden goed en hadden de wind in de zeilen. Maar de familie werd tegelijk ook door de Frankische leiders gebruikt. Liudger bijvoorbeeld liet zich duidelijkvoor het karretje spannen van Karel de Grote bij diens veroverings- en kersteningspolitiek. Niet Liudger was de voltooier. Karel de Grote kan veeleer ‘de voltooier’ genoemd worden, namelijk voltooier van de verovering en kerstening van de Saksen en Friezen. Door de geschiedenis heen is Liudger, als eerste Friese missionaris, priester, bisschop en heilige belangrijke geweest voor de identiteit van de Friese kerk en het Friese volk.

Liudger heeft zelfs een plaats gekregen in de Canon van de Friese geschiedenis. In het venster over ‘Radboud en Bonifatius’ komt Liudger aan de orde als eerste Friese bisschop en missionaris. In: De kanon fan de skiednis fan Fryslân yn ÎÎ en 30 finsters (Ljouwert, de Afûk), 24-25. Zie ook www.11en30.nu

Vanuit Liudger bezien lag het heel anders. Voor hem waren de Friese landen met zijn bewoners niet belangrijk of interessant. Liudger zocht zijn heil als bisschop en abt niet in de Friese landen en niet bij het Friese volk, maar in het oosten bij de Saksen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken