Menu

Basis

Macht langs lijnen van gender

Hoogleraar Geertje Mak

Geertje Mak (1961) is historica en bijzonder hoogleraar. In haar onderzoek heeft ze zich onder andere gericht op sekse, seksualiteit, sekse-identiteiten en hoe lichamelijke verschillen tot identiteiten zijn gemaakt. In 1997 promoveerde ze aan de Universiteit van Utrecht op het proefschrift Mannelijke vrouwen. Over grenzen van sekse in de negentiende eeuw. Ze doceerde van 2005 tot 2016 gendergeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Per 1 september 2016 bekleedt ze de bijzondere leerstoel Politieke geschiedenis van gender in Nederland aan de Universiteit van Amsterdam, ingesteld vanuit de Stichting Wilhelmina Drucker Fundatie.

U bent bijzonder hoogleraar Politieke geschiedenis van gender in Nederland aan de Universiteit van Amsterdam. Kunt u iets vertellen over deze leerstoel?

‘Het is een bijzondere leerstoel, eigenlijk de enige leerstoel gendergeschiedenis in Nederland. Deze leerstoel brengt twee vragen met elkaar in contact. Ten eerste: Wat is politiek? En ten tweede: Wat is gender? Daarbij kan ik direct opmerken dat het voor mij daarbij niet gaat over grote politiek, vrouwenbewegingen en bijvoorbeeld vrouwelijke ministers. Juist vanuit gender is veel nagedacht over hoe we politiek moeten definiëren. Politiek is vervolgens gedefinieerd als: ‘Hoe is machtsverschil in de samenleving georganiseerd?’ De meest simpele situaties kunnen dan al als politiek gezien worden. Ook in microsituaties kom je namelijk machtsverschillen tegen. Dus als dat je definitie is, als je van daaruit nadenkt over politiek, is het een heel breed begrip.

Politiek gaat dan over hoe macht is georganiseerd in de samenleving langs lijnen van gender. Het breidt zich echter natuurlijk ook snel breder uit, want gender staat nooit op zichzelf. Het mengt ook altijd met andere belangrijke maatschappelijke, sociale en culturele verschillen. Religie zou hier ook een voorbeeld van kunnen zijn. Maar je kunt ook denken aan klasse, etniciteit, afkomst, leeftijd en ga maar door. De ideale mannelijkheid en vrouwelijkheid staan dus niet los van tot welke klasse of tot welke religieuze groep je behoort.’

Kunt u een concreet voorbeeld geven van hoe politiek dan vorm krijgt op het microniveau dat u zojuist beschreef?

‘Mijn eigen onderzoek op dit moment gaat over een heel kleine situatie. Ik richt me op een Nederlands gezin, een zendingshuishouden, dat zich vestigt in Nieuw-Guinea. Hier kopen ze naar eigen zeggen tot slaaf gemaakte kinderen vrij en die kinderen voeden ze dan daar op.

Ze geven die kinderen een in hun ogen beter, christelijk en westers leven. In dat huishouden zit een heel machtssysteem vervat: het idee dat de kolonisator de volgende generatie kon leren hoe je goed, modern en christelijk kunt leven. Er wordt daarmee geprobeerd macht te krijgen over een volgende generatie die anders moet gaan leven. Het is klein en goedbedoeld, maar er zitten allerlei soorten macht in. De vrouwen voeden de kinderen op, maar het is aan de zendeling om te beoordelen of een kind christelijk genoeg is om gedoopt te worden. Hoewel de opvoeding door de vrouw wordt gedaan, is de man de poortwachter.

‘Tússen mannen wordt juist vaak gesproken over broederschap, in religies’

Je kunt hieraan zien dat een huishouden, iets wat op het eerste gezicht helemaal niet politiek lijkt, een plek kan zijn waar grote politieke bewegingen worden ingezet. Daarbij wordt opgemerkt dat een cultuurclash eigenlijk nooit een clash tussen culturen is, maar tussen mensen. Het is niet alleen abstract en groot. Je kunt politiek dus abstract en groot maken, en dat is niet verkeerd, maar je kunt ook laten zien dat het al op een klein niveau plaatsvindt.’

U zei zojuist al dat gender ook aan religie raakt. Hoe verhouden deze twee zich tot elkaar?

‘Dat veronderstelt dat ik weet hoe religie zich ontwikkeld heeft door de tijd heen en dat durf ik niet zomaar te beweren. Heel centraal zijn alle monotheïstische godsdiensten—jodendom, christendom, islam—die vertrekken vanuit een sterk patriarchaal idee. Het gaat altijd over een godsfiguur die sowieso een man is. Ook zit er in het geloof veel vaderschap. Er zit een lineairachtig afstammingssysteem in, waarbij van de idee van God de Vader talloze andere machtssystemen zijn afgeleid. De idee van de vorst die in de middeleeuwen over de mensen heerste, was natuurlijk afgeleid van God, van hoe de paus de kerk bestuurde. Allemaal vaderachtige figuren. Als je op die manier naar het instituut kijkt, zit daar een enorme verwevenheid in met een dominante vorm van mannelijkheid. Maar er is ook een andere vorm van mannelijkheid in religies. Tussen mannen wordt juist vaak gesproken over broederschap. Hoewel hier gelijkheidsniveau uit spreekt, sluit het uiteraard in eerste instantie wel de zusters uit.’

Wat is in dit geval dan mannelijkheid?

‘Het maakt heel erg uit of je het hebt over de vaderlijke kijk, waar een heel duidelijke hiërarchie in zit, of de man als broeder, waar meer onderlinge gelijkheid uit spreekt. Dat werkt ook verschillend uit: onderlinge kameraadschap en gemeenschappelijkheid waarbij tegelijkertijd iets wordt uitgesloten is een andere vorm van mannelijkheid dan mannelijkheid die verticale autoriteit heeft.

Hierbij moet ik opmerken dat mannelijkheid niet maar één begrip is. We denken al snel aan fysieke mannelijkheid: een stoere, sterke man met lichamelijk overwicht en kracht. Maar in de cultuur is dat niet vaak het dominante beeld. ‘Tarzan-mannelijk’ presenteert zich niet als cultureel het meest dominante. Terwijl mensen dat juist wel als het eerste zien. Je ziet veel vaker dat het gaat om de beheerste mannelijkheid: de mannelijkheid die controle heeft of de rationele mannelijkheid, de redelijke mannelijkheid.

‘Een huishouden kan een plek zijn waar grote politieke bewegingen worden ingezet’

Als ik refereer aan mijn beeld van een gereformeerde kerk in de jaren 1930: je ziet mannenbroeders die op redelijke toon met een sigaar in de mond en een glaasje jenever in de hand over de zaken praten en hun emoties niet laten gaan. Je ziet geen mannen die op de tafel slaan, zoals Trump vandaag de dag.

Ik denk dus dat het van toegevoegde waarde is om mannelijkheid niet als één ding te zien, maar te zien dat er verschillende vormen van mannelijkheid zijn en dat die ook op verschillende manieren werken.’

Daarbij wordt Jezus ook niet altijd als ‘oermannelijk’ voorgesteld.

‘Nee, en daar is ook interessant onderzoek naar gedaan. Jezus wordt vaak voorgesteld als androgyn of een beetje vrouwelijk of juist erg zacht. Ik heb ook ‘oer-androgyne’ plaatjes gezien die fundamentalistische christenen in Amerika maken van Jezus. Deze plaatjes zijn ingezet door een transgenderbeweging waarmee ze zeiden: ‘Dit is ons voorbeeld.’ Dit laat dus eigenlijk zien hoe Jezus een interessante tussenfiguur is. In de negentiende eeuw waren er ook allerlei theorieën dat Jezus daadwerkelijk androgyn was, tweeslachtig eigenlijk. Aan de ene kant had hij de wond aan zijn zij, wat het vrouwelijk geslacht zou symboliseren, maar hij was ook man.

En dat heeft mij weer gebracht op een analyse dat in sommige gevallen juist het overstijgen van sekse gezien kan worden als iets spiritueels of iets christelijks. Iets hogers in principe. Denk maar aan het androgyne beeld van de engel. Of als iemand zich heel erg menslievend gedraagt, wordt nog wel eens gezegd dat deze persoon verheven is boven de seksen. Dan speelt sekse eigenlijk geen rol meer. Mannelijkheid en vrouwelijkheid maken de mens aards en belichaamd. Je kunt, in dit soort verbeelding, spiritueel je lichamelijke sekse overstijgen, maar het omgekeerde is ook mogelijk: als iemands lichamelijke sekse niet volgens de norm is, kan dat als ‘monsterlijk’ worden gezien.’

Is deze normatieve tweedeling, of juist het overstijgen hiervan, vanuit het geloof ontstaan?

‘In West-Europa is juist de overgang naar de burgerlijke samenleving van wezenlijk belang geweest. Deze is begonnen eind achttiende eeuw en heeft vorm gekregen in de negentiende eeuw. Niet meer die autoritaire God staat per se bovenaan, maar de weg wordt geplaveid voor een meer verlicht christendom waarin er ook meer ruimte ontstaat voor natuurwetenschappelijke inzichten en empirie.

In relatie daarmee kwam de natuurtheologie tot bloei. De natuurtheologen kijken naar de natuur om te zien wat God te zeggen heeft. In die gedachtegang zit heel veel van wat we nu nog steeds eigenlijk als christelijk zien. Ik ben zelf niet zo bijbelvast, maar ik denk niet dat in de Bijbel geschreven staat dat de natuur het boek zou zijn dat je moet lezen om te begrijpen wat God wil. De natuur gaat natuurlijk wel gewoon over de God de Schepper, maar die gedachte is door de natuurtheologen uitgevonden, in de tijd dat de autoriteit van God wat minder belangrijk werd en de autoriteit van empirie, van de natuur veel belangrijker werd.’

Hoe is dit van invloed geweest op het geloof?

‘Dat is ook het moment waarop er een soort dubbel begrip van natuur ontstond. Aan de ene kant is ‘natuur’ dat wat je buiten ziet, de empirie. Aan de andere kant is het dat wat als normaal gezien wordt, zoals in ons dagelijks spraakgebruik naar voren komt als we zeggen dat iets wel of niet ‘natuurlijk’ is. ‘Natuurlijk’ is dan een norm, een morele standaard. Daarmee is er een vervlechting ontstaan tussen christelijke opvattingen en een natuur die als norm geldt. En die natuur die als norm geldt is heteroseksueel, die heeft sterke opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid.

Een treffend voorbeeld: mijn vader was dominee. In de jaren 1970, binnen een kleine gemeente in Noord-Groningen, gebeurde er iets naars: een homoseksuele man, een jongen van een jaar of twintig, pleegde zelfmoord. In de kerkenraad moest daarover gesproken worden. Mijn vader wist vrij veel over seksuologie en sprak ook over hoeveel mensen eigenlijk homoseksueel waren. Iedereen was onder de indruk en iedereen was natuurlijk geschrokken van de zelfmoord, dus er werd heel serieus gesproken. Aan het eind van de vergadering van de kerkenraad komt een van de boeren—het waren meest boeren die lid waren van de kerkenraad—naar mijn vader toe en zegt: ‘Dominee, ik wil dat allemaal best wel geloven, maar het is toch niet natuurlijk.’ Waarop mijn vader antwoordde: ‘Maar wij aanbidden toch de natuur niet?’ Daarmee maakte hij een verschil tussen wat aan de ene kant als natuurlijk wordt gezien en aan de andere kant dat wat heilig is.

‘Tarzan-mannelijk’ presenteert zich niet als cultureel het meest dominante. Je ziet veel vaker dat het gaat om de beheerste mannelijkheid.

Juist dat verschil is voor veel christenen moeilijk te maken, omdat het zo in elkaar is geschoven. Het is een heel sterke manier van spreken geworden die moeilijk te doorbreken is. Bovenal gaat het hier niet om enkel een kwestie van opvattingen, het is ook een kwestie van macht. Dat maakt het veel taaier. Als het alleen maar om opvattingen zou gaan, dan denk ik dat we met een beetje geven en nemen wel klaar zouden zijn geweest.

Ten tijde van de Franse Revolutie stonden er verschillende vrouwen op die opkwamen voor hun gelijke rechten. Die zeiden: ‘Als het over gelijke rechten gaat, dan wij ook. Wij horen bij die broederschap.’ Maar precies op dat moment ontstaat de idee dat de natuur van vrouwen anders is dan die van mannen. Daarvoor was dat allemaal geen probleem, want de mensen waren door God bedacht en geschapen. God had vrouwen beneden mannen geplaatst. Maar op het moment dat het Franse staatsbestel gaat zeggen dat mensen gelijk zijn omdat ze van nature gelijk zijn, ontstaat er een theorie die zegt dat mensen wel van nature verschillend zijn. Het gaat dus ook over macht.’

Zullen hier nog dingen in kunnen schuiven?

‘De vraag is of een systeem dat zichzelf op die manier in stand houdt, deze problematiek bij de wortel durft aan te pakken. De Rooms-Katholieke Kerk wankelt op dit moment natuurlijk op zijn grondvesten vanwege de schandalen, die niet alleen indruisen tegen universaliteit maar ook tegen de eigen christelijke waarden. De kerk moet niet alleen haar opvattingen durven veranderen, maar de absolute autoriteit uit handen geven. Juist die werkt misbruik in de hand. Dat zien we ook in gezinnen als een vader absolute autoriteit claimt.

Het is dus niet specifiek gebonden aan de kerk, maar het stelt de kerk wel voor de vraag of deze het vermogen heeft om zijn eigen machtsopbouw af te breken. Dat is geen kwestie van alleen maar opvattingen.

Dan zit er nog een addertje onder het gras wanneer het woord ‘universeel’ wordt gebruikt. Universeel is namelijk nooit werkelijk universeel. Het is altijd ergens ook uitsluitend: een religie is universeel voor iedereen die hetzelfde gelooft. Geloof je dat niet, dan word je er van uitgesloten. Er wordt een grens gesteld. Die grens is natuurlijk interessant, want die kan van het ene op het andere moment overschreden worden. Als ik nu namelijk zeg: ‘Ik belijd het christelijke geloof volgens de katholieke kerk’, dan hoor ik erbij.

Wellicht is het dan toch ook weer een kwestie van opvattingen wanneer de vraag wordt: ‘Kun je gelovig zijn en dus tot die gemeenschap behoren als je seksualiteit of genderbeleving niet traditioneel is?’ Dan gaat het erover of het geloof in overeenstemming kan worden gebracht met een dergelijke leefwijze.’

Tom (T.A.H.M.) Lormans MA is historicus en geestelijk verzorger. Hij is als promovendus werkzaam bij het Expertisecentrum Palliatieve Zorg Utrecht.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken