Menu

Premium

Marcus 2:14-20 en het Bijbelse vasten

Vasten komt in elke religie voor. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we het in de Bijbel eveneens aantreffen. Hoe het daar functioneert, kunnen we het beste ervaren door te beginnen een concrete tekst daarover te lezen.

een perikoop uit het Marcusevangelie

In Marcus 2:18-20 komt het werkwoord ‘vasten’ maar liefst zesmaal voor. Deze passage maakt onderdeel uit van een perikoop gevormd door de verzen 14-20. We lezen de tekst.

(14)Passerend
zag hij Levi, die van Alfeüs,
zittend aan de tol,
en hij zegt hem:
‘Volg mij!’.
Opgestaan zijnde
volgde hij hem.

(15)Het aanliggen van hem in het huis van hem gebeurt
en vele tollenaars en zondaars lagen aan met Jezus en zijn leerlingen,
want velen waren zij
en zij volgden hem.

(16)De schrijvers nu van de Farizeeën gezien hebbende
dat hij eet met de zondaars en tollenaars
zeiden tot zijn leerlingen:
‘Met de tollenaars en zondaars eet hij!’

(17)Gehoord hebbende
zegt Jezus tot hen:
‘Zij die sterk zijn,
hebben geen behoefte aan een dokter,
maar zij die het slecht hebben.
Ik ben niet gekomen
om rechtvaardigen te roepen,
maar zondaars.’

(18)De leerlingen van Johannes nu en de Farizeeën waren vastende.
Ze komen
en zeggen hem:
‘Waarom vasten de leerlingen van Johannes en de leerlingen van de Farizeeën,
maar vasten die van jou niet?’

(19)Jezus zei hen:
‘De zonen van de bruiloftskamer kunnen niet vasten,
terwijl de bruidegom bij hen is.
Zolang ze de bruidegom hebben,
kunnen ze niet vasten.

(20)Dagen zullen komen,
wanneer de bruidegom van hen weggenomen is,
en dan zullen ze vasten, op die dag.

Nadat Jezus in het verhaal over de lamme, die, gelijk de Mensenzoon in het boek Daniël neerdaalt van de wolken des hemels op aarde als een oordeelsfiguur, neerdaalt van omhoog om op beide voeten op de aarde gezet te worden, maakt het volgende verhaal duidelijk dat Jezus inderdaad zonden kan vergeven. Het geschiedt aan Levi aan het tolhuis. Levi is de zoon van Alfeüs, dat zoiets als ‘grote alfa (alef)’ betekent. Hij is de eerste, van het tolhuis ongetwijfeld, maar meer nog de eerste zondaar die vergeven wordt, de eerste bekeerling onder Jezus’ leerlingen. De bekering van Levi tot volgeling van Jezus (vers 14) heeft een feestmaal tot gevolg (vers 15). En hij is blijkbaar inderdaad de eerste, want er liggen vele tollenaars en zondaars met Jezus en diens leerlingen aan.

het feestmaal en zijn problemen: het beeld van de dokter

De intensiteit van de roeping door Jezus en het volgen door Levi wordt in het verhaal aangegeven door zo min mogelijk identificaties te maken. In wiens huis vindt het feestmaal plaats? Het zou zowel het huis van Levi kunnen zijn, immers daar lijkt het verhaal in vers 14 zich af te spelen met de plaatslocatie ‘tolhuis’, als het huis van Jezus, omdat Levi immers Jezus volgt en dus bij hem, in diens groep, in diens huis, opgenomen wordt. De roepende en de geroepene lijken ineen te vloeien.

Dit feestmaal roept twee reacties op. De eerste reactie is van de kant van de Farizeeën en gaat over de vraag of het feestmaal met de juiste gasten geschiedt (de verzen 161-7). De tweede reactie gaat uit van een onbekende groep, buitenstaanders –zij arriveren immers op de toneelscène–, en verwoordt het verwijt of er überhaupt een feestmaal had mogen zijn en er niet veeleer gevast had moeten worden (de verzen 18-20).

Beide keren gebruikt Jezus beeldspraak als antwoord, waardoor de evangelist de gelegenheid krijgt Jezus eerst als arts (vers 17) en vervolgens als bruidegom (de verzen 19-20) te duiden.

De gezonden hebben geen arts nodig, de zieken wel. ‘Gezond’ en ‘ziek’ staan in Jezus’ uitspraak voor niet-zondaars en zondaars. Maar Jezus identificeert niet wie hier gezond en ziek zijn. Op het moment van spre-ken zijn de tollenaars en zondaars eigenlijk niet meer ziek, want vergeving en bekering heeft plaatsgevonden en dat wordt nu gevierd samen met degene die als arts deze vergeving en bekering bewerkt heeft. Op het moment van Jezus’ spreken komen veeleer de Farizeeën in aanmerking als zieken beschouwd te worden. Dat brengt met zich mee dat Jezus dus speciaal gekomen is voor hen, want zij zijn degenen die een dokter nodig hebben. Maar Jezus laat deze identificatie open, de Farizeeën moeten dat zelf ontdekken. De lezers van het Marcusevangelie evenzeer.

het feestmaal en zijn problemen: het beeld van de bruidegom

De tweede groep, anoniem als ze zijn, duiken op en stellen feestelijk eten als zodanig aan de kaak. Iedereen die religieus wat voorstelt, vast, zowel de leerlingen van de Farizeeën als de leerlingen van Johannes. Aan het begin van zijn evangelie heeft Marcus Johannes, zonder het woord ‘vasten’ te gebruiken, toch als vastend voorgesteld met sprinkhanen en wilde honing (1:6).

De reactie van Jezus bevat twee elementen: enerzijds wijst Jezus vasten als zodanig niet af, maar anderzijds is vasten niet mogelijk zolang de bruidegom er nog is. Deze reactie vraagt om nadere aandacht.

De beeldspraak van de bruidegom is verrassend, maar heeft diepe Bijbelse wortels. De bruidegombeeldspraak wordt in de Schrift gebezigd om de relatie tussen de Heer God en zijn volk te beschrijven. De beeldspraak is bekend uit het Jesajaboek, waar in de hoofdstukken 61 en 62 de bruidegom voorkomt, maar waar in 50:1 door middel van het beeld van de scheidingsbrief eveneens van deze metaforiek gebruik gemaakt wordt. In nieuwtestamentische teksten is het beeld eveneens aanwezig. In de Apocalyps wordt de christengemeente en het nieuwe Jeruzalem als bruid voorgesteld (19:6-8; 21:2.9). In de Paulijnse traditie in Ef 5:21-33 wordt de relatie tussen man en vrouw beschreven als de relatie tussen Christus en de kerk.

De bruidegombeeldspraak is verrassend: het opent een venster op de beschreven gebeurtenissen. Blijkbaar moet het feestmaal als bruiloftsmaal geïnterpreteerd worden met Jezus als bruidegom. Gezien het gebruik ervan elders in de Schrift, wordt hier de bruiloft gevierd tussen Jezus en zijn geloofsgemeenschap, hier concreet geworden in de zoon van Alfeüs, Levi. En tijdens zo’n groot feestgebeuren past vasten niet.

Grote Verzoendag en Pasen

Vasten wijst op een religieuze praktijk. Op deze wijze is de vraag geïntroduceerd. De zinswending ‘op die dag’ (vers 20) doet vermoeden dat het om speciale vastendagen gaat. In het jodendom bestaat eigenlijk maar één officiële vastendag: Grote Verzoendag. Op deze dag staat de verge-ving van de zonden door God centraal. Wanneer deze dag, deze vastendag, meegelezen wordt in het Marcusverhaal, betreft de verandering van de zondige tollenaar Levi tot een volgeling van Jezus de gebeurtenis van Grote Verzoendag. De verandering van ziek naar gezond, van zondaar naar volgeling bewerkt dat het vasten van Grote Verzoendag moet wijken voor feestmaal. De nieuwe intermenselijke relaties maken de regel van het vasten tot het feest van de maaltijd. Het is in Jezus dat deze Grote Verzoendag kan geschieden.

Maar de vraag naar het vasten alludeert ook een christelijke liturgische praktijk. Wat is de tijd dat de bruidegom is weggenomen? Het werkwoord ‘wegnemen’ is een hapax in het Marcusevangelie, maar roept desalniettemin de kruisdood van Jezus op, waardoor Jezus van zijn leerlingen weggenomen wordt. Mogelijkerwijze speelt hier op de achtergrond Henoch een rol, die eveneens weggenomen wordt (Gen 5:24; Heb 11:5). Het vasten is dan gekoppeld aan de gewelddadige afwezigheid van de Heer, jaarlijks herdacht in het christelijke Pasen, dat oorspronkelijk in de Paasnacht gevierd werd en later uitgebreid is met een Paastriduüm, waarvan Goede Vrijdag, de dag van Jezus’ kruisdood, onderdeel uitmaakt. Reeds vroeg moet de vrijdag al een bijzondere dag geweest zijn, omdat christelijke groeperingen vrijdags vasten. Deze vrijdagvasten moet, zo vindt onze Marcustekst, dan ook in het teken staan van de afwezigheid van de bruidegom, waarover de zonen van de bruiloftskamer treuren, niet ter verdringing van het feest van tot bekering leidend roeping en volgen.

Onze Marcusperikoop roept daarom niet alleen Grote Verzoendag op, maar eveneens Pasen, met name in vers 14. De activiteit ‘passeren’, ‘voorbijgaan’, alludeert op Pasen, zoals in Ex 12:13.23. De reactie van Levi is de overgang van statisch zitten naar de dynamiek van het opstaan. Het werkwoord ‘opstaan’ wordt in het Marcusevangelie ook gebruikt om de opstanding van Jezus mee aan te duiden (8:31; 9:9-10.31; 10:34; 16:9). Vasten is geen doel in zichzelf. Vasten staat ten dienste van Pasen. Mogelijkerwijze is Marcus hier in gesprek met zijn tijdgenoten van wie sommigen zo focussen op vasten dat de intermenselijke relaties van het Paasgebeuren, juist ook naar de volgelingen van Jezus toe, in het gedrang dreigen te komen.

vasten en communicatie

De Marcusperikoop maakt duidelijk dat vasten alleen verstaan kan worden binnen de intermenselijke relaties die uitgaan van Godswege. Wanneer wij onze blik verbreden naar het vasten elders in de Bijbel, zien wij dat juist dit steeds centraal staat. Vasten is geen religieuze prestatie, zoals in sommige andere religies, bijvoorbeeld de Ramadan in de islam, maar vasten staat ten dienste van de communicatie van degene die vast met zowel God als zijn medemens.

Jesaja 58:1-12 handelt expliciet over vasten en communicatie. De profeet reageert op mensen die zich eraan ergeren dat God hun vasten niet zien, terwijl ze zich nog zo uitsloven. Wat de profeet hen kwalijk neemt, is dat vasten slechts een uiterlijk gebeuren is voor hen. Rouwgewaad. Somber gezicht. Maar aan deze uiterlijkheid beantwoordt geen binnenkant. Terwijl ze vasten, jagen ze gewoon hun arbeiders verder op, zien ze hulpbehoevenden, zoals armen, naakten en horigen, niet staan. Dat is geen vasten. Als je communicatie met je medemens, je broeder, niet op orde is, kan de communicatie met God dat ook niet zijn.

Deze idee van de profeet Jesaja neemt Jezus over in de Bergrede (Mt 6:16-18). Wie uiterlijk vertoon nastreeft, streeft iets anders na dan waar de Vader in de hemel oog voor heeft. Dat geldt niet alleen voor vasten, maar voor alle religieuze praktijkhandelingen, zoals aalmoezen geven en bidden.

Voorbeelden van het goede vasten vinden we bijvoorbeeld in Lc 2:37-38. Anna vast en bidt om de komst van de Messias af te wachten (vergelijk 1 Kor 7:1-5 waar de weduwen in Paulus’ tijd dezelfde taak hebben als Anna). Zodra zij hem ontmoet, wordt geen vasten en bidden meer verhaald, maar lof Gods.

Tegen deze communicatieve achtergrond is tevens verstaanbaar dat vasten het bidden ter voorbereiding van grote beslissingen kan ondersteunen. In Handelingen zien we dat tweemaal. Wanneer Barnabas en Paulus op het punt staan om aan hun eerste missiereis te beginnen, bidt en vast de christengemeente van Antiochië, voordat zij deze twee mannen uitzenden (Hnd 13:3). Het bidden en vasten vormen samen een activiteit van voorbereiding om Gods zegen te vragen over de aanstaande onderneming. Aldus is het vasten een onderdeel van de communicatie met God, die in het gebed voorondersteld is. De afsluiting van de religieuze activiteit vormt de handoplegging door de gemeente van Barnabas en Paulus. Wat in de communicatie met God ervaren is, wordt over de twee gezondenen als geestgave meegegeven.

Zoals de gemeente van Antiochië de taak voor Barnabas en Paulus van Godswege bevestigd gekregen heeft in vasten en bidden, zo handelen Paulus en Barnabas eveneens binnen de nieuw gevormde christenge-meenten (Hnd 14:23). De aanstelling van de oudsten, de presbyters, vindt zijn voltooiing in de religieuze handeling hen op te dragen aan de Heer. Aan deze handeling gaat ter voorbereiding bidden en vasten vooraf, als vorm van een oprechte communicatie met de Heer, die deze beantwoordt met de aanname van de uitgekozen oudsten.

Kortom: alles wat je tijdelijk op kunt geven om je blik op God beter scherp te kunnen stellen, kan als een vorm van vasten worden beschouwd, wanneer het daarmee tevens je blik op je naaste, je broeder, aanscherpt.

slotopmerking

Vasten staat in de Bijbel voor de juiste communicatie met God, met Jezus de Christus, met je medemens. Het is geen doel in zich, maar opent je blik dat in de luxe werkelijkheid van alledag deze relaties ernstig aangetast zouden kunnen worden (zie ook Deuteronomium 8:11-14).

Vasten staat in de Bijbel in een liturgische context. Vasten hoort daardoor thuis in de voorbereidingstijd. In nieuwtestamentische teksten staat daarin de komst van de Messias, de bruidegom, centraal. Deze liturgische context is in de christelijke eredienst vanouds gekoppeld aan het Paasfeest, de gedachtenis van de kruisdood en de opstanding van Jezus.

verder lezen?

Zie voor het Marcusevangelie:
•Ben HEMELSOET, Marcus (verklaring van een Bijbelgedeelte, Kampen (Kok) 1979
•Bas van IERSEL, Marcus uitgelegd aan andere lezers, Baarn (Gooi en Sticht) 1997

Zie voor vasten:
•Han FORTMAN, Hoogtijd: gedachten over feesten en vasten, Utrecht (Ambo) 1966
•Speling 65, nr. 3 (2013)

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken