Menu

Premium

Meditatie bij Prediker 3

‘Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd; ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd, zonder dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, iets kan ontdekken’ (Prediker 3:11 NBG)

God heeft ‘de eeuw’ in het hart van de mensen gelegd. Zo geeft de NBGvertaling van 1951 die raadselachtige woorden uit Prediker 3:11 weer. De suggesties voor de vertaling van het sleutelwoord ha-‘olam in dit vers zijn vele, en ze lopen sterk uiteen. Wat heeft God de mensen in het hart gegeven? De eeuw – zeggen ook Statenvertaling en herziene Statenvertaling. De eeuwigheid – vertaalt de Naardense Bijbel. Besef van duur – aldus de Willibrordvertaling. Besef van tijd – zegt de Groot Nieuws Bijbel. Inzicht in de tijd – zegt ten slotte de NBV. De wereld – zo verklaren verschillende commentaren, uitgaande van een heel late datering van dit geschrift. Om het maar niet te hebben over de commentaren die kiezen voor vertalingen als ‘onkunde’, ‘duisternis’ of ‘raadsels’.

In deze tijd van het kerkelijk jaar raken we meer dan anders doordrongen van de tijdelijkheid – in de zin van het aan de tijd onderworpen zijn – van ons bestaan. De zondagen van de Voleinding staan voor de deur, en met de Advent beginnen we als het ware weer van vooraf aan. Iets in ons wil die cirkel te boven komen.

Prediker 3 begint met de bekende woorden waarin die cirkelgang op poëtische wijze wordt aangeduid: “Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd; er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken”, en zo gaat het verder in een indrukwekkende cadans van op- en neergang. To everything – turn, turn, turn – there is a season – turn, turn, turn (the Byrds). “Voor alles is er een vastgestelde tijd, en een tijd voor elk voornemen onder de hemel”, vertaalt de herziene Statenvertaling. Elk voornemen: ja, het gaat om de dingen die mensen doen, en dikwijls graag doen. De auteur ziet er Gods hand in; zo begint ook vers 11: “Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd”. Maar kunnen wij dat in alle concreetheid van het bestaan ook nazeggen? Hebben we inderdaad ‘inzicht in de tijd’ (NBV)?

De zomer van 2014 zal ons nog lang heugen. De derde Gaza-oorlog in korte tijd. De ramp met de MH 17. De snelle opmars van IS in Irak en Syrië. Ebola in West-Afrika. De teloorgang van het christelijke Zuid-Soedan. Valt er meer over te zeggen dan dat het dit jaar nu eenmaal toevallig meer sterven, rouwklagen en afbraak is dan baren, dansen en opbouwen?

In een recente cursus Eschatologie zijn we intensief bezig geweest met het boek The Coming of God van Jürgen Moltmann. Hij verwijst naar Prediker 3 als hij zich de vraag stelt of het christelijk geloof gebaat is bij enige vorm van millennarianisme (chiliasme). Hij analyseert diverse politieke en kerkelijke vormen van millennarianisme, vanaf het ‘heilige Roomse rijk’ via de Amerikaanse ‘Redeemer Nation’, tot en met de geseculariseerde vorm ervan in de Verlichting. Hij stelt: “In theologisch opzicht is tijd bepaald door de aanwezigheid of afwezigheid van God – dat wil zeggen door de verschillende manieren waarop Hij aanwezig is in de tijd. Er is de ‘tijd van de wet’, er is de ‘tijd van het evangelie’, er is een ‘tijd van de Messias’ en er is een tijd van de ‘sabbat van de Heer’; en tenslotte is er een ‘tijd van de eeuwigheid’”.

1. J. Moltmann, The Coming of God: Christian Eschatology, Minneapolis: Fortress Press 2004. Vgl. p. 200, vgl. 192-202. Oorspronkelijke Duitse uitgave: Das Kommen Gottes: Christliche Eschatologie, Gütersloh: Kaiser 195.

In dat perspectief onderscheidt Moltmann tussen historisch en eschatologisch millennarianisme. De eerste vorm interpreteert het heden, bijvoorbeeld waar het gaat om politieke ontwikkelingen als die in het Midden-Oosten, legitimeert politieke macht en eventueel geweld, en leidt onveranderlijk tot frustratie. Eschatologisch millennarianisme daarentegen koestert verwachtingen ten aanzien van de toekomst in het licht van de beloofde vernieuwing van alle dingen. Die laatste vorm van chiliasme is noodzakelijk, als hoop in het verzet, in het lijden, in de ballingschappen van deze wereld. Het alternatief is een docetische vorm van eschatologie, die als het gaat om de grote ethische vragen tandeloos is.

Later stelt hij de vraag of christelijk geloof ook gebaat is bij enige vorm van apocalyptiek.

A.w., 226-235.

Kan de kerk inspelen op het nucleaire, ecologische of economische ‘exterminisme’ dat zich breed maakt? Is Gods hand aanwijsbaar in de vele bedreigingen van onze beschaving – en van ons naakte bestaan? En ook hier is zijn antwoord genuanceerd bevestigend. Hij wijst elke vorm van ‘historische apocalyptiek’ af, omdat daarin hoe dan ook God verantwoordelijk wordt gemaakt voor wat mensen elkaar en de schepping vandaag aandoen. Zo’n benadering is alleen maar gericht op de catastrofe; zij creëert geen hoop, maar leidt slechts tot een verlammend cynisme. Maar we kunnen tegelijk niet zonder een vorm van apocalyptiek, als die maar werkelijk staat onder het voorteken van de eschatologie. Er is immers geen nieuw begin zonder een einde aan het oude. Geen koninkrijk van God zonder oordeel, geen vernieuwing zonder de geboorteweeën van de eindtijd. In het christelijk geloof gaat het daarbij om het vertrouwen op Gods trouw, niet om pessimisme of optimisme. Kort samengevat: niet het catastrofale einde brengt de komst van Christus, maar het is omgekeerd: Gods komen in Christus brengt het einde met zich mee. Het gaat in dat alles om de uniciteit van Christus. Een zekere mate van apocalyptiek bewaart ons voor gemakkelijk optimisme: er is geen hoop zonder vrees!

God heeft ‘de eeuw’ in ons hart gelegd. De eeuwigheid? Besef van duur? Besef van tijd? Inzicht in de tijd? Die laatste weergave (NBV) lijkt me wel wat erg stellig. Zoveel inzicht is ons niet gegeven. Gaat het hier niet eerder om vragen dan om weten, meer om zoeken dan om inzicht? In elk geval is het niet een inzicht dat op alle vragen – in millennarianistische of apocalyptische zin – een antwoord heeft. Integendeel, de Prediker voegt er immers meteen aan toe, ‘dat de mens van het werk dat God doet, van het begin tot het einde, niets kan ontdekken’.

De ‘eeuw’ in ons hart. Het besef van de tijd, het weten – althans tot op zekere hoogte – van het verleden en het vermoeden van de toekomst. Met alle vragen die dat bij ons noodzakelijkerwijs oproept. Met alle verlangen naar heelheid en volheid dat juist dan in ons opkomt.

We mogen leven naar de Voleinding toe, gemotiveerd door verwachting en hoop. Omdat ook de Voleinding alweer staat onder het voorteken van de Adventus Dei, het komen Gods.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken