Menu

Premium

Meditatie Johannes 8:9

De oudsten het eerst

(Joh. 8: 9)

Als tiener heb ik het geluk gehad dat de leerkrachten van de brede scholengemeenschap die mij aanvankelijk was toegewezen, na één rampzalig jaar direct doorhadden dat ik op het gymnasium veel beter thuis zou zijn. Vijf jaar lang mocht ik mij in de hoofdstad baden in de wereld van de Oudheid, talen en grammatica, leren om het leren. Volkomen normaal was dat toen ook al niet, maar ik werd er tenminste niet om veroordeeld. Wel is het nu misschien tijd om te bekennen, dat het vak godsdienst bij mij toch geen diepere gronden deed resoneren. Het telde ook toen al niet helemaal mee. In drie jaar kregen wij voor dit vak evenzovele leraren, van wie één nu een goede collega-gemeentepredikant is, een ander een gewaardeerde emeritus niet ver hier vandaan, en nummer drie nadien de wegen van New Age en healing is gaan bewandelen en uit mijn directe gezichtsveld is verdwenen.

Toch ik hem de titelwoorden van deze meditatie nog hóren zeggen. De les ging over het verschijnsel ‘humor in de Bijbel’. Als één van de voorbeelden noemde hij het verhaal van de overspelige vrouw, die de executie ontloopt dankzij Jezus’ gevleugelde woorden ‘Wie zonder zonde is …’ Maar hij vestigde onze aandacht op het vervolg: inderdaad, niemand durft na die woorden de eerste steen ter hand te nemen, en de zelfbenoemde beulen druipen af – de oudsten het eerst. ‘Is het niet een giller?’ zei hij, of woorden van dezelfde strekking.

Ik heb dat altijd onthouden, en het vaak gebruikt bij mijn eigen catechisaties als het fenomeen ‘vreemdgaan’ ter sprake kwam. Jezus laat hier zien, dat er inderdaad geen iota en geen tittel van de wet ongeldig wordt verklaard. Fout blijft fout. Maar alleen wie zelf zuiver op de graat is, geeft Hij het recht de straf te voltrekken. In de praktijk blijkt dan, dat niemand dat recht heeft, en dat juist degenen die in zulke situaties het grootste woord plegen te hebben, het snelst door de mand vallen. En de enige die hier mag veroordelen, kiest ervoor de schuldige vrij te spreken.

‘Humor’ is misschien niet helemaal het goede woord, maar wat biedt dit verhaal een bevrijding, opluchting en existentiële ontspanning! Rechters, beulen en getuigen – het hele juridische apparaat wordt hier gedwongen tot vergeving. Het is niet per se nodig bij ‘oudsten’ alleen aan senioren te denken – al is dat in het kader van dit themanummer natuurlijk wel toepasselijk. Toch lijkt het Grieks meer te wijzen op ‘oudsten’ in de zin vangezagsdragers. Het maakt ook niet uit. Het zou de moeite waard zijn te proberen een rollenspel te maken van het vervolg. De oudsten zijn thuisgekomen. Wat hebben ze hun eigen vrouwen verteld over de gang van zaken? Wat hebben ze gezegd, op het moment dat ze de overspelige weer tegenkwamen op de markt? Hoe hebben ze elkaar aangekeken? Wat hebben ze gevoeld? Uiteindelijk moeten ze zijn gedwongen haar weer op te nemen in de gemeenschap van de levenden, ook tegenover haar hun schuld te bekennen, ook door haar weer te worden aangekeken. Gedwongen tot wederzijdse genade en acceptatie – door het leven zelf.

Dit verhaal wordt verteld als geschiedenis. Maar het draagt de trekken van een gelijkenis. In praktisch elk dorp is de kerk het oudste bouwwerk en de oudste rechtspersoon. Het christelijk geloof is hier de vroegst gedocumenteerde levensbeschouwing, en de theologie de langst beoefende vorm van wetenschap. Kerk en theologie hebben beslist iets van ‘oudsten’ in onze cultuur en onze maatschappij.

Inderdaad, de kerk is oud. Als ik met catechisanten een keer de toren beklim, vinden we in de hanebalken de namen van grootouders en overgrootouders gekrast. En ook toen stond die kerk daar al eeuwen. Maar de kerk heeft ook eeuwen het gezag van een oudste bekleed. Zo lang is het nog niet geleden, dat een kerkeraad meende te moeten optreden als rechter in zaken van seksualiteit, bedrijfsvoering of levensstijl, en dat zij ook sancties kon opleggen in de vorm van ban of boete. Plaatselijk is dat gezag nu wel vaak verdwenen, maar dat het nog diep in ons collectief geheugen zit, bewijst toch wel de aandacht die een kerkleider als Franciscus I krijgt van gelovigen en ongelovigen. Dat is toch niet omdat hij staatshoofd is van een bevriende mogendheid.

Voorgangers van deze paus konden bovendien niet alleen een kerkelijk, maar ook een wetenschappelijk gezag doen gelden. De theologie is lang beschouwd als de hoogste vorm van het vergaren van kennis, en de andere takken van de wetenschappelijke sport werden aangemerkt als haar ancillae. De paus als theoloog, dus als wetenschapper, had de bevoegdheid andere wetenschappers voor te schrijven hoe zij hun discipline wel of niet konden beoefenen. Galilei mocht bijvoorbeeld wel schrijven, dat zijn waarnemingen op natuurkundige wijze het beste konden worden verklaard door aan te nemen dat de aarde om de zon draaide, maar als natuurkundige mocht hij niet concluderen dat de aarde dat ook daadwerkelijk deed – dan zou hij een theologische uitspraak hebben gedaan, en daar was hij niet toe gerechtigd. Recenter, en dichterbij, was het toch niet uitzonderlijk als een dominee of een bisschop kon uitspreken, dat alleen de klassiek-westerse geneeskunde te vertrouwen was en dat men zich niet met alternatieve heelmeesters moest inlaten. Die konden nog zo kundig zijn, uiteindelijk meendemen theologisch te kunnen stellen dat hun wetenschap door demonen was ontwikkeld, en daarom medisch van geen enkele waarde.

Inmiddels leven we in een tijd die lijkt op de avond van de executiedag in Johannes 8. De oudsten hebben zich gerealiseerd, dat zij niet vrij zijn van wat ze anderen nog onlangs verweten. De dienstmaagden van de godgeleerdheid hebben zich geëmancipeerd, en hun vroegere meesteres pijnlijk duidelijk gemaakt, dat zij zich al te vanzelfsprekend heeft bewogen op vakgebieden die anderen toekwamen. En na het rapport-Deetman weten veel kerkmensen waarschijnlijk precies hoe Jezus’ oudsten zich voelden toen zij als eersten het toneel oneervol moesten verlaten. Wie vroeger door deze oudsten werden veroordeeld, zijn op vrije voeten gesteld door de Geest. Wat nu?

Het belangrijkste is, te beseffen dat het verhaal nog niet is afgelopen. De theologie en de andere wetenschappen komen elkaar weer tegen, evenals de kerk en groepen of individuen die vroeger door haar werden veroordeeld. Een eerste reactie is misschien, de ander niet langer te willen zien, langs elkaar heen te kijken. Maar zou dat de bedoeling zijn van deze vreemde vrijspraak? Let wel, niet alleen de bijna geëxecuteerde vrouw, maar ook de dwalende rechters hebben van Jezus de vrijheid verkregen. Ze kunnen niet om elkaar heen. Ze kennen elkaars schuld, en elkaars opluchting dat ze er nog zijn, van binnenuit. Een situatie die uitnodigt te luisteren naar elkaars verhalen, elkaars emoties, elkaars ontdekkingen.

Het is een wonder dat de kerk er nog is, en het is een wonder dat er nog theologen zijn. Niet omdat hun tijd erop zou zitten. Maar omdat ze zoveel op hun geweten hebben. Zij staan daarin echter niet alleen. Hoe zou het zijn, als in de kerk de verhalen zouden klinken van die typische niet-kerk-mensen? En op een theologisch forum biochemici en sterrekundigen aan het woord zouden komen? Zou er een besef kunnen ontstaan in hetzelfde schuitje te zitten? Zou het mogelijk zijn ter sprake te brengen waar God te vinden is, en welke rol Hij op aarde wil spelen? Hoe zou het zijn, als de oudsten daartoe het initiatief zouden nemen?

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken