Menu

Premium

Meditatie Marcus 1:41

De man met de dode huid

Op een openbaar gymnasium staat een leraar Grieks voor de klas. Ineens begint hij tegen het christendom uit te vallen: ‘De bron van alle ellende, het stelt niets voor en over 50 jaar is het uitgestorven.’ Woedend loopt hij naar het bord en schrijft op: ‘God is dood,’ Nietzsche. Een christelijke leerling wist niet goed, hoe hij op zijn leraar had moeten reageren. Ik vertelde hem toen een verhaal uit mijn studententijd. In Amerika werd een groot congres gehouden. Studenten hadden een spandoek opgehangen: ‘God is dead,’ Nietzsche. ’s Nachts haalden christelijke studenten dat spandoek weg en hingen een ander spandoek op: ‘Nietzsche is dead,’ God. Wat deze leraar Grieks ook niet weet, is dat 34% van de wereldbevolking christelijk is. Evenmin weet hij, wat voor culturele revolutie de nieuwe gevoelens, daden en woorden van Jezus hebben teweeggebracht.

In de jaren 29 en 30 klinkt het evangelie voor het eerst – in Galilea. Het klinkt uit de mond van Jezus, en alleen uit de mond van Jezus. Weergaloos is de echo in het begin van Marcus. Hier wordt een nieuwe toon aangeslagen: wie in de joodse maatschappij van toen verworpen werd en veracht was, wordt nu gezien. Een melaatse man oogst nieuwe gevoelens. Het mededogen wordt geboren. De zieke man van Marcus 1 is nog niet lang door rampspoed getroffen. Hij is immers nog niet uit de mensenwereld verstoten. Hij ziet zijn lot op hem afkomen. Hij heeft het gevoel, dat hij levend begraven zal worden. Hij schreeuwt het uit. Bij de steenhouwer van Marcus 3:1-6 – de man met de dode hand – treft ons de monumentale stilte. Die man roept niet: ‘Red me.’ Hij staat daar en staat alleen maar te staan, maar Jezus roept hem uit die anonimiteit weg. In ons verhaal kijkt de zieke man echter in de zwarte afgrond van de wanhoop en hij schreeuwt het uit. De eerste zin is vol emotie:

Er kwam iemand naar Hem toe die aan huidvraat leed; hij smeekte Hem om hulp en viel op zijn knieën en zei: ‘U kunt mij rein maken, als U dat wilt’ (Marcus 1:40).

Hier roept iemand uit diepten van ellende (de profundis). Er komt ook een antwoord, maar het is niet het antwoord, dat we verwachten. Er wordengeweldige dingen over Jezus gezegd, maar wat we nu te horen krijgen, slaat alles:

Jezus werd innerlijk door barmhartigheid bewogen (splanchnistheis) (Marcus 1:41).

Het eerste antwoord is, dat er iets gebeurt. Er gebeurt iets met Jezus. Er knalt een werkwoord los: splanchnistheis – met barmhartigheid innerlijk bewogen, door ontferming bewogen.

In Marcus 1:42 valt voor de eerste keer het werkwoord splanchnizomai: daar zit splanchna in, dat ingewanden betekent: het binnenste van het lichaam, en dan ook: moederschoot. In het oude Grieks heeft het een eenvoudige betekenis: offervlees eten, en in de Septuaginta speelt het slechts een marginale rol. De bijbelse wereld houdt niet van dit werkwoord. Splanchnistheis is een zeer lichamelijk woord – geraakt/getroffen in de splanchna. Dat werkwoord, direct uit het Aramees vertaald, wordt in de evangeliën alleen met betrekking tot Jezus gebruikt, en het wordt ook alleen door Jezus in de mond genomen. Het is door Jezus uitverkoren om in het woordenboek van het evangelie geadopteerd te worden. Het lichaam staat in vuur en vlam: splanchnistheis – geraakt, met barmhartigheid innerlijk bewogen (Statenvertaling), door ontferming bewogen (Brouwer).

Het lichaam staat in vuur en vlam. Het lichaam laat zien, dat de ziel in vuur en vlam staat. Anders is het niet te zien, en als het niet te zien is, het ook niet opgemerkt worden, en als het niet opgemerkt is, het niet verteld worden. Het centrale woord is: Hij werd innerlijk door ontferming bewogen. Het hart van het verhaal is wat er het eerst gebeurt: het ogenblik dat de vlam van het mededogen in de pan van het hart van Jezus slaat: Hij zag, en keek zijn ogen uit. Een machtig gevoel van innerlijke ontferming overmant Hem: Arme kerel! Kom op! Ik Kom!

Het tweede antwoord is, dat Jezus iets doet, maar het is niet iets wat de zieke man vraagt.

Hij stak direct zijn hand uit om hem aan te raken (Marcus 1:41).

Dat Jezus dat zou kunnen doen, kwam niet bij de zieke op, want het motto van de mensen met huidvraat is: raak ons niet aan. Zij behoren tot de onaanraakbaren. Zij zijn niet alleen ziek, maar ook verstoten: zij zijn paria’s. Hun motto is: Onrein. Weg! De zieke man vraagt Jezus niet om hem aan te raken. Het is al erg genoeg, dat hij onrein is. Jezus hoeft dat ook nog niet eens te worden. Hij roept niet: Join the club! Jezus trekt echter zijn eigen plan. Hij stelt zijn eigen daden. Hij laat zich uitnodigen, Hij laat zich ook uitdagen, maar volgt toch altijd zijn eigen hart: Hij stak direct zijn hand uit om hem aan te raken. Vanuit Jezus zelf volgt nu de ene lichamelijke reactie op de andere: geraakt door innerlijke ontferming raakt Jezus hem aan.

Hier wordt in Jezus’ werk een nieuwe toon aangeslagen: de toon van Marcus 3 en Marcus 2 en Marcus 1! Compassie en intens mededogen met de paria’s en de verworpenen der aarde treden hier aan het licht.

Claude Montefiore (1858-1938) heeft al in 1909 opgemerkt, dat er hier in Jezus’ werk een nieuwe toon wordt aangeslagen. Zie Lou H. Silberman (red.), Claude Goldsmid Montefiore, The Synoptic Gospels I, New York 1968 (= 21927) 39: ‘Here we begin to catch a new note in the ministry of Jesus: his intense compassion for the outcast, the sufferer, who, by his sin, had put himself outside respectable Jewish society, who found himself rejected and despised by man and believed himself rejected and despised by God. Here was a new and lofty note, a new and exquisite manifestation of the very pity and love which the prophets had demanded.’ Vergelijk R. H. Lightfoot, The Gospel Message of St Mark, 25, en Vincent Taylor, The Gospel of Mark, op Marcus 3:5.

Dat licht zal blijven stralen.

Nu is er contact, aansprekelijk lichamelijk contact, terwijl dat contact juist vermeden moest worden, omdat het onrein maakte. Dan is er het derde antwoord. Jezus spreekt. Nu pas zijn we terug bij wat het zieke slachtoffer vraagt. Nu komt Jezus aan het woord, en hoe? Als Hij spreekt, dan is het er!

Hij zei: ‘Ik wil dat: word rein’ (Marcus 1:41).

Nu zegt Hij: Ik wil het. Dan is er, ten slotte, het vierde antwoord: weer is er een nieuwe daad van Jezus:

Meteen verdween zijn huidvraat en hij was rein (Marcus 1: 42).

De melaatse geneest. Het is Jezus, die hem geneest: ‘Hij was rein.’ Hij geneest niet alleen, maar hij zich ook rein laten verklaren, zodat hij de status van onaanraakbaar verliest en weer een huis vindt: hij komt thuis, hij is geen paria meer. Het evangelie slaat een nieuwe toon aan. Het is de muziek van het hart van Jezus. Zij komt uit het hart van God. Deze hartelijkheid redt en geneest onze arme medemens. Alleen deze hartelijkheid redt en geneest ons.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken