Menu

Premium

Menselijk lijden en bevrijdende beloften

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Exodus 6,2-8, Psalm 103,1-7 en Lucas 13,1-9

In de Veertigdagentijd staan we in de gemeente stil bij het lijden van Jezus en het lijden van alle mensen op aarde. Hoe gaan we met lijden om? Zien we het als gevolg van verkeerd handelen (straf)? Veel mensen en ook de media zijn geneigd bij rampen op allerlei gebied een schuldige of verantwoordelijke te zoeken. Ook bij ziekte wijzen we al snel met de vinger: heb je wel gezond geleefd? Hoe schuldig zijn individuele mensen aan wat hun overkomt? Over deze vraag gaat het in Lucas 13,1-5.

Het eerste voorbeeld zijn Galileeërs, wier bloed door Pilatus vermengd werd met het bloed van offerdieren (Lucas 13,1-3). De wreedheid van Pilatus was berucht, weten we uit historische bronnen. Misschien kun je zijn gedrag vergelijken met het gedrag van farao in Exodus 1-12.

Collectieve schuld

In de gedachte dat de Galileeërs het geweld van Pilatus te danken zouden hebben aan ‘zondigheid’, klinkt het oordeel van de profeten uit het Eerste Testament mee. Vaak beschouwen zij afschuwelijke gebeurtenissen als straf of als het gevolg van de ongehoorzaamheid van het volk Israël (bijv. Hosea 4,1-10). Toch spreken zij daarbij zelden over individuele zondigheid. Het gaat meestal over collectieve schuld.

Ook Jezus verwerpt de individuele zondigheid van deze Galileeërs als oorzaak van hun gruwelijke dood. Eerder heeft Hij al gesproken over ‘het bloed van alle profeten, dat vergoten is sinds de grondvesting van de wereld, van het bloed van Abel tot het bloed van Zacharja’ (Lucas 11,50-51). Dat bloed zal worden ‘opgeëist van dit geslacht’ (11,50). Het oordeel van Jezus treft geen enkelingen, maar de hele samenleving. Hij praat niet goed wat er verkeerd gaat. Hij kent het menselijke tekort, het onvermogen om zich aan de geboden te houden die gaan over de liefde jegens God en jegens de naaste (Exodus 20). Twee keer zegt Jezus daarom: ‘Als jullie allen je niet bekeren, zal jullie hetzelfde overkomen’ (Lucas 13,3.5). Het gaat om de gevolgen van menselijk falen.

Galileeërs én inwoners uit Jeruzalem

In de ‘heilige’ stad Jeruzalem keek men neer op de minder (schrift)geleerde mensen uit de provincie Galilea. Jezus vindt het belangrijk om dergelijke oordelen los te laten. Het gaat Hem om liefde zonder aanzien des persoons. Daarom horen we als tweede voorbeeld van mogelijk oordeel en mogelijke straf over de toren van Siloam, die omviel op achttien inwoners van Jeruzalem. ‘Menen jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen?’ (13,4). Hier klinkt het woord ‘schuldenaar’ (Gr.: opheiletès), dat wij kennen uit het Onze Vader (Matteüs 6,12). In dat Onze Vader klinkt daarbij meteen het woord ‘vergeving’ mee. Zowel het oordeel als de vergeving geldt alle mensen uit Galilea en Jeruzalem, alle mensen uit de provincie en uit de grote stad. Mensen mogen niet tegen elkaar worden uitgespeeld.

De onvruchtbare vijgenboom

Niet alleen Lucas (13,6-9), maar ook Matteüs (21,18-20) en Marcus (11,11-21) hebben een verhaal over een onvruchtbare vijgenboom. Bij Marcus vormt de vijgenboom het beeld van de stad Jeruzalem en de tempel. In het Lucasevangelie heeft de gelijkenis echter een ander, open einde. Opmerkelijk is dat de vijgenboom hier in een wijngaard staat (13,6). De wijngaard is het beeld voor het volk Israël (Jesaja 5,1-7).

Over het verzorgen van de vijgenboom staat een prachtige tekst in Spreuken 27,18: ‘Wie de vijgenboom verzorgt, geniet zijn vrucht; wie voor zijn heer zorgt, wordt geëerd.’ De profeten gebruiken vijgen als beeld van de vaderen (Hosea 9,10) of van goede en slechte vruchten of daden (Jeremia 24,2-10).

De eigenaar van de vijgenboom is al drie jaar komen ‘zoeken’ naar vruchten, maar vond er geen. ‘Hak hem maar om’ is zijn gedachte (Lucas 13,6-7). De wijngaardenier wil de vijgenboom echter nog een kans geven door de grond rondom om te spitten en te bemesten (13,8). Dit doet denken aan de regel om drie jaar lang de nieuwe vrucht in het nieuwe land niet te eten, deze het vierde jaar aan de Eeuwige te wijden en de vrucht pas het vijfde jaar te eten (Leviticus 19,23-25). In kort bestek horen we hoe Jezus zelf als wijngaardenier tijdens ‘het vierde jaar van de Eeuwige’ (Lev. 19,24) zorg besteedt aan mensen en een laagje dieper spit om ze te bereiken. Ze krijgen een nieuwe kans. In deze gelijkenis wordt opnieuw, evenals in het voorgaande gesprek (Lucas 13,1-5), de schuld en onvruchtbaarheid van mensen benoemd. Maar de mogelijkheid van groei wordt niet uitgesloten.

Bevrijdend oordeel

Midden in de Veertigdagentijd horen we niet alleen over lijden, maar ook over toekomst die wordt geboden. Dat horen we niet alleen in het Lucasevangelie (Lucas 13,6-9). Het klinkt ook door in Psalm 103,1-7, waarin het gaat over genezing en nieuw begin bij het graf vandaan. Ook in de Exoduslezing gaat het over de belofte van een nieuw begin te midden van gruwelijk lijden. Tegenover farao’s hardvochtige beleid (Exodus 5,22-23), dat wel wat aan dat van Pilatus doet denken (Luc.13,1), horen we hoe de Eeuwige zichzelf bekendmaakt (Exodus 6,1-8). Hij heeft het gejammer van de Israëlieten gehoord (6,5). Als belofte klinken vier werkwoorden waarmee de Eeuwige zijn volk zal bevrijden: ‘uitleiden’ (van Hebr.: jatsa), ‘redden’ (natsal), ‘verlossen’ (ga’al), ‘aannemen’ (laqach) (Lucas 6,6-7). Bij de joodse Pesachmaaltijd worden deze vier werkwoorden verbeeld door vier bekers wijn.

Op deze zondag wordt al naar Pasen verwezen. We horen over een nieuwe kans op groei, over bevrijding van slavernij. Ondertussen wordt het lijden niet ontkend. Het lijden op deze aarde is gruwelijk. De onvruchtbaarheid van de mensenkinderen is groot. Maar de Eeuwige ziet ons getob en hoort ons geween. Hij heeft een wijngaardenier gestuurd, die ons wegen wijst uit de onvruchtbaarheid vandaan. Hij leert ons liefde en solidariteit in plaats van onderdrukking en wreedheid.

Bij Exodus 6:2-8, Psalm 103:1-7 en Lucas 13:1-9

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken