Menu

None

Mensontwaarding vraagt om ontmoeting

Wat betekent de huidige inflatie voor wie leven op en onder de armoedegrens? Welke rol kunnen kerken spelen bij armoedebestrijding? Thijs Tromp wijst op een paradigmaverandering.

Ontmoeting, inspiratie en verbinding in Hemelsbreed Café. Fotocredit: Remmelt Meijer

De inflatie is gestegen tot maar liefst 14 % in september en oktober van het afgelopen jaar. Dat is ongekend. De oorzaak is bekend. Het zijn vooral de kosten voor energie die de inflatie tot dit niveau hebben opgestuwd. Dat is direct gevolg van de sancties van de Europese Unie tegen Rusland en de paniek op de gas- en oliemarkt.

Nu de contracten met de energieleveranciers aflopen, gaan steeds meer huishoudens de hoge inflatie in hun portemonnee voelen. Voor de meeste huishoudens betekent dit dat ze minder gaan consumeren. Aankopen worden uitgesteld en de verwarming gaat een of twee graden lager. Niet leuk, maar te overzien.

Voor een kleiner deel van de huishoudens is het veel ingrijpender. Zij leefden al op of onder de armoedegrens en raken nu in acute financiële problemen. De signalen zijn er: meer mensen melden zich bij een voedselbank en vragen armoederegelingen aan bij lokale gemeenten.

Geen bestrijding

Een ander signaal is dat mij, als bijzonder hoogleraar Diaconaat, gevraagd wordt wat de kerken kunnen doen aan armoedebestrijding. Graag ga ik op die vraag in. Eerst wil ik stilstaan bij de uitdrukking ‘armoede bestrijden’. Ik denk dat we het woord ‘bestrijden’ in combinatie met armoede moeten vermijden. ‘Bestrijden’ betekent iets als: aanvallen, tegengaan of terugdringen. Het wordt vandaag de dag vooral gebruikt in combinatie met ongedierte of onkruid.

De associatie met iets dat ongewenst is en weg moet, ligt voor de hand maar armoede is geen plaag die zich voortplant als je er niet op tijd bij bent. Als je spreekt over armoede, gaat het over mensen die in armoede leven. Het terugdringen van armoede lukt alleen als zijzelf kunnen vertellen wat dit voor hen betekent en wat zij nodig hebben om hun situatie te verbeteren. Contact leggen met hen is de beste vorm van ‘armoedebestrijding’ die er is.

Wat betekent het om in armoede te leven? Onderzoek toont aan dat veel mensen die in armoede leven, een minder goede fysieke en mentale gezondheid hebben. Ze voelen zich doorgaans minder gelukkig dan de gemiddelde Nederlander en hanteren vaak kortetermijn­strategieën om problemen op te lossen. Als gevolg van stress hebben ze vaak onvoldoende mentale ruimte om problemen in een breder perspectief te plaatsen.

Mensen die in armoede leven, hebben gemiddeld minder vertrouwen in overheden en instanties en er is een sterk verband met sociale uitsluiting en eenzaamheid. Armoede beperkt de mogelijkheden om deel te nemen aan sociale activiteiten. De feiten spreken boekdelen: leven in structurele armoede is een ramp.

De neoliberale oplossingsboemerang voor wie in armoede leven.

Tegelijk vragen deze statistieken om een argwanende blik. Voor je het weet worden de kenmerken van mensen die in armoede leven, gebruikt als to-do­lijstjes voor strategieën om armoede terug te dringen: leer mensen gezonder te leven (gezondere voeding en meer bewegen), bied hun een cursus mindfulness aan of leer hun een netwerk op te bouwen en te onderhouden.

Dit is de neoliberale oplossingsboemerang die mensen in armoede (en zij niet alleen) krijgen aangereikt en die in veel gevallen op hun eigen hoofd terugkeert. Als het hun met al deze handreikingen nog niet lukt om uit hun situatie te komen, dan moet het aan de persoon zelf liggen.

Er zijn aanwijzingen dat deze strategie mensen meer ontmoedigt dan dat die hen helpt. Het bevestigt mensen in armoede en achterstandssituaties telkens opnieuw in de gedachte dat de situatie waarin zij zich bevinden, hun eigen schuld is en dat ze er niet in slagen daar verandering in te brengen, ondanks alle geboden hulp. Dat knaagt aan hun zelfrespect.

Ontwaardigend

Mijns inziens is het meest schrijnende van leven in armoede dat het zorgt voor een inflatie van de menselijke waardigheid, voor ontwaarding. Ook traditionele vormen van hulp kunnen ontwaardigend uitpakken.

Bijzondere bijstand en energietoelagen lenigen acute nood. Voor wie de eindjes niet bij elkaar krijgt, kan de voedselbank een uitkomst zijn. Financiële steun van armoedefondsen of diaconieën kan ademruimte bieden. Zeker. Maar al deze vormen bevestigen tegelijkertijd het onderscheid tussen succesvolle mensen die kunnen geven, en de mensen in de marge die vooral ontvangen (op voorwaarde dat ze hebben aangetoond dat ze daartoe gerechtigd zijn).

Helpen bevestigt het onderscheid tussen succesvol en in de marge.

Dat de dynamiek van helpen de scheidslijnen tussen mensen onderstreept en verdiept, is een van de grootste vraagstukken van het diaconaat. Daarover nadenken moet niet beginnen in tijden van crisis. Dan is noodhulp misschien wel het beste wat er is: barmhartig zijn (een woord dat teruggaat op armherzig: hart hebben voor mensen in armoede). Kom maar op met die 190 euro als je die niet nodig hebt, zet wat extra kratten in de kerk voor de voedselbank, zoek de samenwerking met organisaties die zich inspannen om armoede terug te dringen! Allemaal in orde maar het mag de aandacht niet afleiden van de meest prangende vraag voor christenen: wat draagt ertoe bij dat deze grenzen tussen succesvol en niet succesvol, tussen vermogend en niet vermogend, tussen kansrijk en kansarm worden geslecht?

De marge van de kerkelijke praktijk

In de laatste decennia heeft er internationaal binnen het diaconaat een paradigmaverschuiving plaatsgevonden. Een kritische reflectie op machtsverhoudingen en afhankelijkheid is hiervan de motor. Het oude diaconale ethos is aan zijn eind gekomen. Het handelen ‘voor’ mensen moet veranderen in een cultuur die gekenmerkt wordt door ‘samen met’, waarin alle deelnemers delen in de macht en zeggenschap. Hierin vormen gelijkwaardigheid en wederkerigheid de bodem voor de groei en bloei van menselijke waardigheid.

Barmhartigheid speelt in zo’n gemeenschap een voorname rol, in die zin dat alle deelnemers leren leven in afhankelijkheid van de Eeuwige die zich bekendmaakt als de Barmhartige, bron van overvloed. In tijden van sterke inflatie betekent dit dat kerken de acute vraag ‘wat kunnen wij dóen?’ kritisch tegen het licht moeten houden.

Belangrijker lijkt het mij om structureel na te denken over de vraag: wie zíjn wij als kerk? Zijn wij een plek waar mensen die in de bredere samenleving als arm getypeerd worden, zich een gewaardeerd lid van een gemeenschap voelen? Hoe dat moet? Dat vind ik een lastige vraag. Veel kerkgemeenschappen zijn naar mijn idee (nog) sterk gericht op zichzelf. Ik geef daar geen oordeel over, er zijn soms goede redenen voor.

De diaconale traditie laat zien dat de plekken waar betekenisvolle ontmoetingen met mensen in de knel plaatsvinden, altijd al tot ontplooiing zijn gekomen in de marge van de kerkelijke praktijk. Vandaag de dag kun je denken aan inloophuizen, maaltijdprojecten, buurthuizen, taalprojecten, reparatie- en weggeefwinkels, sociale coöperaties of andere ontmoetingsplaatsen. Veel van deze plekken hebben een diaconale oorsprong.

Wat kunnen kerken, diaconieën en gemeenteleden doen? Financiële ondersteuning van organisaties die deze plekken onderhouden, is al heel wat (geld delen). Als vrijwilliger deze plekken mede mogelijk maken helpt ook (tijd delen). Deelnemen aan deze ontmoetingen is natuurlijk het mooiste (intimiteit delen). Stap voor stap.

Een eerste stap kan zijn om eens iemand van een inloophuis of een ander project uit te nodigen om te vertellen over haar of zijn ervaringen. Deze verhalen kunnen de verbeeldingskracht oprekken en richting wijzen voor kerk-zijn in een tijd waarin armoede nog steeds pregnant aanwezig is en misschien wel toeneemt.

Kortom: geldontwaarding vraagt om noodhulp, mensontwaarding om ontmoeting. Het eerste krijgt betekenis in het licht van het laatste. Dat is de kern van het diaconale perspectief.

Thijs Tromp is bijzonder hoogleraar Diaconaat aan de Protestantse Universiteit in Amsterdam.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken