Menu

Basis

Missie en contemplatie in het (Nederlandse) kloosterleven

‘De basis ligt in het contact met God’

Kloostergemeenschappen hebben allemaal hun eigen karakter: een eigen missie, een eigen gebedsleven en een eigen relatie tussen die missie en dat gebedsleven. Missie (of: actie) en contemplatie hebben door de eeuwen heen in een vruchtbare spanning met elkaar gestaan, in kort bestek beschreven in het eerste deel van dit artikel. Hoe die spanning uitwerkt in het leven van een hedendaagse kloosterling, daarvan spreekt vervolgens een interview met broeder Bram Hommel.

Actief of contemplatief

Het rooms-katholieke kloosterleven is vanouds verdeeld in actief en contemplatief. Sommige ordes leiden een contemplatief leven, een leven geheel gewijd aan het zoeken van God. Het is een combinatie van bidden en werken voor het levensonderhoud (ora et labora), en men verblijft het hele leven op één plaats. De Clarissen en de Trappisten zijn hiervan bekende voorbeelden.

De meeste kloosterinstituten zijn echter actief: de kloosterlingen trekken met een bepaalde missie de wereld in: om Gods Woord te verkondigen, om te voorzien in noden van de armen, om de katholieken te sterken in hun geloofsleven, enzovoort. Denk aan de Dominicanen, Jezuïeten en aan de vele congregaties van vrouwen en van broeders die in de negentiende eeuw werden gesticht: Franciscanessen, Dominicanessen, Fraters van Tilburg. Veel van deze actieve instituten, en ook sommige contemplatieve, zijn naar andere continenten getrokken om daar hun werk uit te bouwen.

Vita mixta

Het kan niet anders dan dat zo’n opdeling in actief en contemplatief een reactie oproept: een roep om eenheid van actie en contemplatie, het zogenoemde gemengde leven, de vita mixta. Hiervan zijn de Norbertijnen een heel oud voorbeeld. Zij leven in een abdij, met een intensief gebedsleven, maar zij zijn ook sterk betrokken op het leven van de parochies. Veel Norbertijnen hebben gewerkt als parochiepriester, en de orde publiceert ook veel liturgisch materiaal voor de parochies. De uitgeverijen van de Abdij van Berne en van de Abdij van Averbode zijn allebei een begrip in de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland en Vlaanderen.

Zo zijn al meer dan duizend jaar de aspecten van actie en contemplatie onderdeel van het kloosterleven. Soms krijgt het ene de nadruk, soms het andere. Een missie in naam van Jezus Christus kan nooit alleen bestaan uit dingen doen en veel praten. Er moet ook altijd tijd en ruimte zijn om te luisteren naar wat God je te zeggen heeft.

Vier rooms-katholieke kloosterordes in Noord-Brabant vieren dit jaar een bijzonder jubileum. De Norbertijnen van de Abdij van Berne, de Norbertinessen van Sint-Catharinadal, de Kruisheren en de Clarissen hebben alle tegelijk eeuwfeesten of halve eeuwfeesten. Voor de provincie is dit reden om 2021 uit te roepen tot het Brabants Kloosterjaar.

Verschuiving in het begrip missie

In plaats van het woord actie zou men beter het begrip missie kunnen stellen. Actie is nooit alleen maar heel veel doen. Er moet ook een binnenkant aan zitten, een drijvende kracht. In het woord missie (zending) is dit aspect te vinden. Je doet niet zomaar iets, je bent gezonden, je hebt een missie. God is aan het werk onder de mensen, en je eigen werk is, als het goed is, onderdeel van Gods plan. Nu heeft het woord missie, net als het woord zending in de kerken van de Reformatie, in de koloniale tijd een verschuiving doorgemaakt. Missie werd steeds meer geassocieerd met het werk in andere continenten. Dat was in het begin anders.

Er moet ook een binnenkant aan zitten, een drijvende kracht

In de zeventiende en achttiende eeuw werden in Frankrijk en Italië de eerste kloosterordes gesticht die zichzelf missionair noemden: onder meer de Montfortanen, de Spiritijnen en de Redemptoristen. Hun missiegebied was het eigen land. Frankrijk stond er, geestelijk gezien, beroerd voor. Onder invloed van de Reformatie was het Concilie van Trente gehouden. Daar had men besloten dat het pastoraat veel beter moest. De verbeteringen waartoe daar besloten was, kregen echter maar heel langzaam uitwerking.

In de steden van Frankrijk was er nog wel sprake van pastorale zorg, op het platteland vrijwel niet. Geen priester wilde daar werken. Op enkele plaatsen sloten jonge, idealistische priesters zich aaneen om deze missie toch op te pakken. Zo ontstonden de Spiritijnen en de Montfortanen. Ook de Redemptoristen, die in Italië werden gesticht, richtten zich primair op de eigen bevolking. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw organiseerden zij ‘volksmissies’. Een groepje Redemptoristen kwam dan enkele weken op bezoek in een parochie, waar zij door voordrachten en door donderpreken het parochieleven een extra impuls gaven.

In de negentiende eeuw kwam het werk in de andere continenten goed op gang. Dat werd in de loop van de tijd zo belangrijk, dat het woord missie steeds meer verbonden raakte met de activiteit van de kerk in Amerika, Afrika en Azië. Het feit dat missie een activiteit was die overal plaats kon hebben, raakte in de vergetelheid.

Ongekende bloei

De negentiende en twintigste eeuw waren voor het Nederlandse kloosterleven een periode van bijzondere bloei. Vanaf 1853 kon de Rooms-Katholieke Kerk vrij opereren in ons land. Dit gaf de ruimte aan tientallen nieuwe congregaties: groepen vrouwen, en soms ook mannen, die vanuit katholiek-christelijke inspiratie aan het werk gingen om onderwijs en gezondheidszorg op poten te zetten.

Hun oorspronkelijke drijfveer zat in de noden die zij om zich heen zagen: de armoede, het gebrek aan bijna alles, het ontbreken van scholen en plaatsen waar zieken naar toe konden gaan. Zij bouwden het katholieke onderwijs en de katholieke gezondheidszorg op. Pas later werden deze congregaties gezien als kloostergemeenschappen. In de loop van ruim een eeuw zouden tienduizenden vrouwen en duizenden mannen hun leven toewijden aan hun medemensen en daarmee ook aan God. Het werk van deze congregaties begon in Nederland, maar al snel namen zij ook taken op zich in Azië en Afrika.

De missie en de contemplatie van een kloosterbroeder
Broeder Bram Hommel is lid van de congregatie van Broeders van Huijbergen. Dit is een onderwijscongregatie in de traditie van Franciscus van Assisi, die in Nederland is gesticht, en ook al decennia lang in Indonesië werkt. Binnen de Rooms-Katholieke Kerk vallen de Broeders van Huijbergen duidelijk onder de actieven. De congregatie heeft in Nederland veel gedaan in het onderwijs en de jeugdzorg. Ook is ze uitgevlogen naar Indonesië, waar broeder Bram drieëndertig jaar heeft gewerkt.

Tijd van vernieuwing

Bram Hommel werd geboren op Tholen. Als boerenkind leerde hij hoe afhankelijk je bent: van de grond, van het weer, van de prijzen die je krijgt voor de oogst. Veel is niet maakbaar. Tegelijk was de polder zelf een voorbeeld van maakbaarheid: de boeren gaven het land jaar na jaar zijn aanzien. Het laatste jaar van de lagere school ging hij naar de Broederschool. Zo kwam hij terecht bij de Broeders van Huijbergen, hij volgde daar zijn vorming en opleiding tot onderwijzer. Zijn eerste benoeming was in Nijmegen in 1964. Vanaf toen ging het leven niet meer op de automatische piloot. Het was een tijd van vernieuwing, en samen met zijn medebroeders probeerde hij daar invulling aan te geven.

Bram Hommel: ‘Je probeert een gaaf mens te worden’

Na een studie theologie en missiologie werd hij in 1972 naar Indonesië gezonden. Daar ging hij opnieuw zijn weg zoeken, want in Indonesië kun je niet veel beginnen met overtuigingen en een geloofsbeleving die je in Nederland hebt geleerd. Een belangrijke periode was zijn werk in het noviciaat van de congregatie. In het noviciaat worden nieuwe kandidaat-broeders gevormd. Broeder Bram had de verantwoordelijkheid voor die vorming. Soms zag hij dat heel goede jongemannen toch niet goed konden aarden in het broederzijn. Dan gaf hij hun de raad een andere weg te kiezen. ‘Het is als water gieten in de woestijn. Maar als je het niet doet, verdroog je zelf.’

Twaalf jaar lang was hij regio-overste van de broeders op Kalimantan. Toen dat voorbij was, moest hij wel even wennen. Het leidde wel tot een ontdekking: ‘Je kunt ook dienstbaar zijn zonder officiële functie.’ Vanaf 2005 is hij terug in Nederland. Lange tijd is hij algemeen overste van de congregatie geweest. In Nederland bestaat de congregatie alleen uit oude broeders. ‘Hier is de taak om het erfgoed van de congregatie over te dragen naar de toekomst.’

De missie van de Broeders

Sprekend over de missie is er een groot verschil tussen Nederland en Indonesië. ‘In Indonesië zijn we nog echt een onderwijscongregatie. Gelukkig kijkt men wel wat breder, en met creativiteit. Een belemmering is dat sommige broeders vast zitten in succesvolle scholen. Als franciscaanse congregatie moet je niet naar succes kijken, maar naar wat de geringsten nodig hebben. De waarde van je werk hangt niet af van welke positie je hebt of hoe rijk je bent. Het gaat om wie je zelf bent.’

In Nederland proberen de Broeders erflater te zijn van een rijke erfenis. ‘Hoe kun je dat herkenbaar aanbieden, de kern van het religieuze leven zichtbaar houden?’ De leefgemeenschap De Huijberg speelt daar een belangrijke rol in. Ook de lokale bevolking van het dorp wordt betrokken bij de toekomst van het klooster.

Echte broederschap

Het woord broeder is voor Bram Hommel geen technische term. Altijd is het voor hem belangrijk geweest om echt broeder van zijn medebroeders te zijn, en broeder van alle mensen. Over zijn tijd bij het noviciaat in Indonesië vertelt hij: ‘De novicen gingen, bij wijze van stage, enkele weken leven tussen bedelaars, enkele weken in een leprozendorp en enkele weken in een trappistenklooster. Daar leerden ze broeder te worden van bedelaars, leprozen en trappisten. Ze reflecteerden op die ervaringen: wat roept het in mij op?’

In Indonesië is die echte broederschap soms spannend. De vele volkeren die er wonen, verdragen elkaar lang niet altijd. Met verbazing wordt soms gekeken naar de Broeders, die elke plaatselijke gemeenschap etnisch divers samenstellen.

Kern van het religieuze leven

‘In onze oude geschriften staat dat het doel van het instituut is: 1. Zelfheiliging. 2. Onderwijs en hulp geven aan arme kinderen en weeskinderen. Bij andere congregaties hebben ze ongeveer dezelfde formuleringen. Het vooropstellen van de zelfheiliging is in de laatste zestig jaar sterk bekritiseerd, maar eigenlijk is dat toch waar het om gaat: je probeert een gaaf mens te worden. Alles wat wij deden (gebed, werk, dagelijkse bezigheden) werd oefening genoemd. Als je je oefent in het werk dat als liefdewerk beschouwt wordt, oefen je jezelf in liefhebben, dit is een gaaf mens worden.’

Ook de drie klassieke kloostergeloftes zijn nog steeds actueel. ‘De gelofte van armoede betekent dat je je eigenwaarde niet baseert op hoeveel je bezit of op je maatschappelijke positie. De gelofte van zuiverheid betekent dat je de liefde uitzuivert: je liefde voor anderen dient om anderen volop mens te laten zijn, niet om er zelf beter van te worden. De gelofte van gehoorzaamheid betekent dat je je voegt in wat de gemeenschap nodig heeft, en dat je als overste mensen neemt zoals ze zijn en probeert voorwaarden te scheppen voor de ontplooiing van het beste in henzelf.’

Contemplatieve dimensie

‘Gods liefde is als een magnetisch veld, en wij mensen zijn als het ijzervijlsel op het blad papier. Het ijzervijlsel voegt zich in een mooi patroon. Het wordt ook zelf magnetisch, het gaat zelf liefhebben. Er moet een link zijn tussen de formele gebeden die de gemeenschap uitspreekt en het werk. Als dat los van elkaar staat, drijft het weg. Ook wanneer er negatieve dingen gebeuren, ligt de basis in het contact met God. Je wordt staande gehouden. Franciscus kwam eens aan bij een klooster, waar men net een groep rovers weg had gejaagd. Franciscus rende er achteraan en raakte met de rovers aan de praat. Zij bleken te roven omdat ze niets hadden. Daarop nodigde Franciscus hen uit om in het klooster te komen eten. Zo werden de rovers vriendelijke mannen.

Ook is er het verhaal van de wolf van Gubbio. Een gevaarlijke wolf teisterde de streek en de mensen wilden hem doden. Franciscus ging eens praten met de wolf. Hij sprak hem waarderend aan als broeder wolf en vroeg of hij in ruil voor eten wilde helpen de stad te bewaken. Zo werd de wolf tam en een goede hulp voor de mensen. Als ik met mensen iets negatiefs meemaak, wil ik in een andere dynamiek komen. Ik wil open zijn, ook als ze negatief doen. Broeder zijn is te menselijk om te verdwijnen. Het is tussen God en mensen zoals bij een mooi ochtendlicht dat tussen de bomen door te zien is. Wat maakt dat dit zo mooi is: het licht, de bomen, of …?’

Tom Boesten is stafmedewerker bij de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken