Menu

Basis

Na de opening van het zevende zegel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Eerste zondag van Advent (alternatief bij Openbaring 8)

Heel Openbaring is een adventsgeschrift en elke zondag is een adventszondag, maar het komt mooi uit dat Openbaring 8 op de eerste zondag in Advent valt. Het is een scharnierpunt waarop de suspense-achtige opbouw van het boek Openbaring mooi kan worden toegelicht. Die opbouw zegt: We zijn er bijna, maar we zijn er nog lang niet.

In hoofdstuk 5 was er even een moment waarop het leek dat niemand het boek met de zeven zegels kon openen, zodat de gebeurtenissen zich niet zouden kunnen ontrollen. Gelukkig meldde zich het Lam, en toen leek het even heel vlot te gaan: in acht bijbelverzen waren de eerste vier zegels eraf (Openbaring 6:1-8). Zegel vijf nam meer ruimte en zegel zes kostte meer dan een hoofdstuk (6:12-7,17).

Surprise

Nu is het zevende zegel aan de beurt, en dan zouden we klaar moeten zijn – maar helaas: achter dit laatste zegel schuilen zeven bazuinen die ook nog allemaal moeten uitklinken. Dat verloopt volgens hetzelfde procedé: de eerste vier gaan vers voor vers achter elkaar (8:7-12), dan treedt er vertraging in, en straks zal de zevende bazuin (11:15) een tafereel met zeven schalen inluiden die een voor een moeten worden uitgegoten (15:5vv.).

Op 2 december lijkt dit de perfecte surprise: je denkt steeds dat je bij het cadeautje bent en dan moet je wéér door allerlei laagjes heen, eerst vlug-vlug, en dan neemt het toch weer veel tijd en aandacht. Dat is het wachten van Advent: ongeduld dat op de proef wordt gesteld, verlangen naar orde in een chaotische wereld, volhouden tegen de klippen op.

Stilte

Intussen zijn we in hoofdstuk 8 ook getuige van een bijzonder indrukwekkende, zwijgende eredienst. Na het verbreken van het laatste zegel is er eerst stilte, wel een halfuur lang (8:1). Geen lofzang, geen donderslagen, geen plichtplegingen rond de troon. Dit had de finale ontknoping moeten zijn, maar er is even helemaal niets, alsof alles stilstaat. In mijn verbeelding delen ook de talloze gestalten uit het vorige tafereel in dat zwijgen: de honderdvierenveertigduizend voor de troon en de ontelbare menigte in witte gewaden. Het leek helemaal áf te zijn en nu valt er een gat van zwijgen, want we blijken nog steeds overal middenin te zitten. Het is praktisch niet uitvoerbaar, vrees ik, maar je zou in plaats van een preek ook dat halfuur stilte kunnen houden, met daarna de voorbeden.

Gebeden van de heiligen

Want terwijl aan zeven engelen de bazuinen worden uitgereikt, waarmee alles op de geplaagde aarde toch weer zal voortduren, komt als een mimespeler een engel bij het altaar om de gebeden van de heiligen zwijgend op te zenden naar God. Een gouden wierookschaal, een gouden altaar, veel wierook: het spreekt van de grote kostbaarheid van deze gebeden. Niemand zegt iets, maar het grote verlangen van de gelovigen op aarde doortrekt heel de hemel, het neemt tijd en ruimte in. Maar tegen de opgaande beweging van de rook en de gebeden in is er dan plotseling dat vuur van het altaar dat via de gebedsschaal op aarde wordt gekiept. De stilte is voorbij: geraas, donder en bliksem, alles trilt.

Dat is een cruciaal punt, denk ik: dat het gedonder op aarde volgens dit visioen letterlijk een uitvloeisel is van de gebeden van de heiligen. Het is het vuur van wanhopig verlangen, het vuur van gelovig ongeduld. Niet dat de gelovigen zelf de wereld in brand steken – integendeel. Maar de hemel vindt dat al die gebeden niet beantwoord kunnen worden met eindeloze stilte. Het moet naar de voltooiing toe, en dat kan blijkbaar alleen door de crisis heen. Zelf zou ik niet graag alle onheil in de wereld op die manier uitleggen, maar zo is wél de gedachtegang op dit punt in het boek Openbaring.

‘Wee, wee, wee’

Dan klinken de bazuinen, en met elke bazuin slaat een nieuwe vorm van vernietiging toe waardoor al het geschapene wordt getroffen: zee en rivieren en hemellichamen, aarde, gewas, gedierte en mensen – van alles wat in Genesis 1 stap voor stap wordt opgebouwd, gaat een derde verloren, tot een derde van het daglicht toe. Waarom een derde? De hemelse liturgie zit vol drieslagen (lof, eer en aanbidding). Zou dit een soort tegenbeeld daarvan zijn, een geïmplodeerde drieslag, een teloorgang van volheid en rijkdom? Is het alleen om angst te zaaien, of wordt er met deze ‘ontschepping’ ook ruimte gemaakt voor het nieuwe? Ik weet het niet.

Na de vierde bazuin is er een klein intermezzo, als om te onderstrepen dat er weer vertraging aankomt. Halverwege de hemel, dus ook ruimtelijk ‘intermezzo’, vliegt een adelaar die suggereert dat het nu pas echt erg wordt. Hij beklaagt met een drievoudig ouai de aardbewoners die ook de volgende bazuinen nog moeten uithouden. Net als bij de zegels komt er bij nummer vijf een uitgebreid tafereel, en valt nummer zes in een groot drieluik uiteen dat meerdere hoofdstukken beslaat, alvorens in 11:15 de zevende bazuin klinkt. En ook dan zijn we er bijna, maar nog lang niet.

In hoofdstuk 8 lijkt dit een belangrijke boodschap te zijn: houd vol, want al die ontreddering is er niet ondanks onze gebeden om vrede en heil, maar juist in het verlengde ervan. Alleen door de diepte heen kom je aan de overkant, of anders: alleen waar destructief ruimte wordt gemaakt, kan de hemelse stad neerdalen. Als dat een politieke uitspraak zou zijn, zou ik die doodeng en vuurgevaarlijk vinden. Maar spiritueel zou het weleens kunnen kloppen.

Deze exegese is opgesteld door Piet van Veldhuizen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken