Menu

Basis

Naamgeving en besnijdenis van Jezus

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Zondag na Kerst (Lucas 2:21)

Lucas 2:21 is de kortste evangelieperikoop die in het gemeenschappelijk leesrooster voorkomt. Tegelijkertijd valt hij op vanwege wat er met Jezus gebeurt, zeker vanuit het perspectief van een maatschappij die steeds weer met de gedachte speelt om jongensbesnijdenis te criminaliseren.

Hierover preken staat in een bijzonder spanningsveld tussen het sterke geworteld zijn van Jezus en het gezin waarin Hij opgroeit in de joodse traditie, en gevoeligheden rondom kinderrechten en de plaats van de joodse gemeenschap in de Nederlandse samenleving – om van de islamitische gemeenschap maar te zwijgen: het problematiseren van jongensbesnijdenis heeft vaak eerder deze gemeenschap op het oog dan de joodse. De perikoop zelf komt onmiddellijk nadat de laatste lofprijzing van de herders in het veld is weggestorven (2:20). De opmerking over de ‘acht dagen’ aan het begin van vers 21 schept wat ruimte tussen deze twee gebeurtenissen en verwijst ook naar het voorschrift dat door Jezus’ besnijdenis vervuld wordt: ‘Al uw mannelijke kinderen moeten als ze acht dagen oud zijn besneden worden, generatie na generatie’ (Genesis 17:12; zie ook Leviticus 12:3).

In de joodse traditie

Het vervolg van de perikoop beschrijft nog enkele gebeurtenissen die laten zien dat Jezus en zijn familie tot het joodse volk behoren en volgens Gods wet leven. Ten eerste: de opdracht in de tempel (Lucas 2:22-39), volgens de voorschriften in Leviticus 12. Hierbij gaat het overigens meer om de reiniging van de moeder, Maria, van de onreinheid vanwege het contact met bloed door de geboorte, dan om het opdragen van het kind aan God. Tegelijkertijd wordt in dit verhaal nog iets anders vervuld, namelijk de opdracht om de eerstgeborene te ‘lossen’ (vgl. Numeri 18) en deze daarom niet te hoeven offeren. Ten tweede speelt in Lucas 2:41-52 het feest van Pasen/het Pesach een centrale rol, dat leidt tot het ‘optreden’ van de twaalfjarige Jezus in de tempel. Hoewel Lucas als een heel ‘Grieks’ evangelie bekend staat – in goede stijl geschreven, vertrouwd met de Grieks-Romeinse wereld, bewegend van Jeruzalem naar Rome – benadrukt hij minstens net zo sterk het joodse karakter van Jezus en de beweging rondom Hem. Ook in Handelingen blijft Jeruzalem voor Lucas het centrum van de wereld, zoals in 1:8 waar het evangelie van Jeruzalem uit de wereld ingaat. Jeruzalem is hier het centrum, de rest van de wereld is ‘einde der aarde’. Deze sterke verbinding met het joodse volk is één belangrijke functie van de naamgeving en besnijdenis van Jezus.

Jezus zal koning zijn

Een ander aspect heeft te maken met de naam die Jezus krijgt, waarvan de tekst zegt: ‘de naam Jezus, die door de engel was genoemd voordat Hij in de moederschoot was ontvangen’. Daarmee roept Lucas op een handige manier een andere scène op die voorafging aan het geboorteverhaal: de verkondiging aan Maria dat ze zwanger zal worden en een zoon zal baren (Lucas 1:26-38). Of de lezer van het Lucasevangelie de Hebreeuwse (of Aramese) betekenis van de naam Jezus – namelijk: Joshua, God verlost/bevrijdt – onmiddellijk meegekregen zal hebben, is de vraag, maar de engel die bij Maria op bezoek komt, legt het ook nog eens uit: ‘Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David geven. Hij zal eeuwig koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal geen einde komen’ (1:32-33). De verwijzing hiernaar in 2:21 is dus meer dan alleen een herinnering aan het feit dat de engel Maria en daarmee ook Jozef opgedragen had om hun zoontje Jezus te noemen. Deze herinnert ook aan de belofte die daaraan verbonden wordt en wel die van zijn koningschap. Daarbij is nog volledig open en zal pas later in het evangelieverhaal ingevuld worden wat dit precies zal inhouden, op welke manier Jezus koning zal zijn. Patristische en latere allegorische exegese verbond dit overigens nauw met elkaar: het beetje bloed dat er natuurlijk vloeit bij een besnijdenis werd gezien als een voorafschaduwing van het vele bloed dat Jezus zou vergieten aan het kruis. Dat mag een wat creatieve exegese zijn, inhoudelijk legt het een verband dat Lucas wel degelijk beoogt: de invulling van Jezus’ koningschap als de koning die – met de woorden van een hymne – vanaf het kruis regeert.

Mogelijkheden voor een preek

Wie over deze perikoop preekt, heeft zo verschillende aanknopingspunten. Een eerste is de diepe worteling van Jezus en zijn familie in het jodendom. Dat is van grote waarde wanneer het gaat om een besef van de herkomst van het christendom en de pijnlijke scheuring die er in de loop van de eeuwen met de rest van de joodse gemeenschap plaatsgevonden heeft. Lucas lijkt er zijn lezers, veelal christenen uit de ‘heidenen’, ook aan te willen herinneren. Dat dit gebeurde in een situatie lang voordat er iets als de staat Israël bestond, behoeft geen betoog. Je kunt je ook rustig afvragen hoe Lucas zich zou verhouden tot de nauwe associatie die er vaak gemaakt wordt tussen de staat Israël en diens gedrag en het joodse (Gods)volk in relatie tot zijn lijdende Messias en Davidszoon Jezus. Een andere insteek is natuurlijk precies dat laatste: de belofte van Jezus’ koningschap die met zijn naam verbonden is en de verdere uitwerking daarvan in het evangelie. Vroege volgelingen van Jezus waren zeker niet de laatste met allerlei machtsfantasieën als invulling van hun religieuze commitment. Hoe verhoudt kerkelijk verlangen naar maatschappelijke invloed zich daartoe?

Deze exegese is opgesteld door Peter-Ben Smit.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken