Menu

None

Niet een God van doden, maar van levenden

Bij Exodus 3,1-15 en Lucas 20,27-38

Onverwachte wending

Volgens Lucas 20,37 verwijst Jezus in een gesprek over de opstanding naar het verhaal van de brandende braamstruik. De vraag van de sadduceeën: ‘Van wie is zij de vrouw bij de opstanding?’ krijgt met de verwijzing naar ‘de God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob’ (Exodus 3,6) een onverwachte wending. In de voorgelegde vraag is immers van God geen sprake. Maar in het licht van de opstanding worden relaties hertekend en vanuit Gods perspectief geduid.

Volgens Lucas herneemt Jezus Mozes’ aanduiding van God als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob (Exodus 3,6). Dit is slechts een van de wendingen waarmee het roepingsverhaal van Mozes naar God verwijst. Elk van deze benamingen heeft een eigen functie. JHWH is een eigennaam, die als werkwoord (‘er zijn’) geduid wordt vanuit de context: Ik zal er voor jou zijn (Exodus 3,12). ‘Die er is’ zendt Mozes naar zijn volk om hen te bevrijden. Als eigennaam geeft deze Godsnaam een identiteit waarop deze God telkens opnieuw aangesproken kan worden (Exodus 3,15).

De Godsrelatie als kader door de tijd heen

‘De God van uw vaderen’ (Exodus 3,6.13.15.16) functioneert enerzijds binnen de Godsrelatie van Mozes en anderzijds in de verhouding tussen God en het volk. De wending ‘van uw vaderen’ geeft een verbondenheid aan tussen de aangesprokene(n) en de generaties die hem/hun zijn voorgegaan. Waar deze verbondenheid ontbreekt, wijzigt bijgevolg ook de aanduiding voor het volk. Als Mozes tot Farao moet spreken, is het daarom ‘de God van de Hebreeën’ die hun tegemoetkomt (Exodus 3,18).

De genitief-constructie (X van Y) kan in het Hebreeuws twee betekenissen aangeven. Enerzijds toont God zich de God van ‘uw vaderen’, en anderzijds erkennen de vaderen deze God als God. De wending ‘van Abraham, Isaak en Jakob’ maakt het algemenere ‘van uw vaderen’ concreet (Exodus 3,16). Het is echter geen toeval dat het roepingsverhaal meestal de lange constructie ‘de God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob’ hanteert in plaats van het kortere ‘de God van Abraham, Isaak en Jakob’. De dubbele beweging ‘zich God tonen van Y – X als God erkennen’ die de X-van-Y-constructie inhoudt, voltrekt zich immers iedere generatie opnieuw. Ook Mozes (en later het volk) zal bewust in deze relatie moeten gaan staan: is Mozes bereid deze JHWH als God (en bijgevolg ook het volk als zijn volk) te erkennen, nu deze zijn naam tegenover hem en zijn volk wil waarmaken? Wil het volk erkennen dat dit hun God is (en bijgevolg Mozes ook één van hen)? Wat op het eerste gezicht een literaire variatie in godsnamen lijkt, blijkt een web van verbondenheid te creëren, tussen God, Mozes en het volk, en dit door de tijd heen.

Van wie is zij? De vrouw van zeven broers als valstrik

De vraag van de sadduceeën herneemt impliciet de discussie over het gezag waarmee Jezus spreekt (vgl. Lucas 20,1-7). Hun vraag vertrekt immers vanuit het gezag dat zij erkennen (‘Mozes heeft ons voorgeschreven’) om te eindigen bij wat zijzelf niet erkennen, maar Jezus wel: de opstanding. Ze kleden deze vraag in eerste instantie in als een toepassingsvraag over het zwagerhuwelijk. De lezers worden echter voorbereid op de pointe van hun vraag door de toevoeging van de verteller dat zij bestrijden dat er een opstanding is (Lucas 20,27). In een lange aanloop tot hun vraag beschrijven ze een gezin met zeven broers zonder kinderen. In overeenstemming met Deuteronomium 25,5-10 moet een broer van een man die geen zonen nalaat, zijn schoonzus huwen om zo een zoon voor zijn broer te verwekken. Doel van dit zwagerhuwelijk is dat de naam van zijn broer blijft voortbestaan onder het volk. De sadduceeën zijn echter niet geïnteresseerd in het beoogde effect voor de sociale relaties binnen het volk. Hun ‘probleem’ is niet dat een deel van het huis Israël dreigt uit te sterven, of dat de vrouw zonder sociale verzekering achterblijft (want dat is het tastbare resultaat van kinderloosheid: niemand die voor jou zorgt op je oude dag). Zij willen via een redenering vanuit het absurde hun gelijk bewijzen, namelijk dat er geen opstanding bestaat. Dit vermommen ze in vraagvorm: als zij de vrouw is geweest van zeven mannen, van wie is zij dan de vrouw bij de opstanding?

Kinderen van God en van de opstanding

Het antwoord van Jezus stelt de sociale relaties van deze wereld tegenover ‘die’ (andere) wereld, en brengt een nieuwe verbondenheid naar voren. Wat vooropstaat, is niet het huwen of gehuwd worden, maar het samen kind van God zijn. Dit is in lijn met eerdere verkondigingen van Jezus, waarbij gebruikelijke verhoudingen tussen echtparen, ouders/kinderen en broers doorbroken worden met een verwijzing naar zowel het nu als het toekomstige leven (vgl. Lucas 14,26; 18,29). Voor die nieuwe verbondenheid laat Lucas Jezus in onze passage aansluiten bij het gezag dat de sadduceeën zelf accepteren, door tweemaal Mozes te citeren. De wending ‘zonen/kinderen’ van God komt slechts eenmaal voor in Tenach (Deuteronomium 14,1). In de christelijke visie is het ‘kinderen van God’ zijn nauw verbonden met het opstandingsgeloof (‘kinderen van de opstanding’). Dit opstandingsgeloof wordt verbonden met de wending ‘God van Abraham, God van Isaak en God van Jakob’.

De sadduceeën bekijken de relaties louter vanuit het perspectief van de heersende wereldorde. Kijkt men vanuit Gods perspectief, dan is er een heel ander beeld. Voor kinderen van de opstanding overstijgen menselijke relaties niet alleen de huwelijksverhoudingen, maar zelfs de dood. De God van Abraham, de God van Isaak, de God van Jakob roept elk van hen terug in de herinnering, en wel levend. Voor God leven zij immers allen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken