Menu

Premium

Nieuw leven waar geen mens het zou verwachten

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Ezechiël 37,1-14, Liedboek 118:5.6.9 en Marcus 16,1-8

Een dal

Pasen begint in alle evangeliën met een leeg graf. Vanuit dat graf komt de aankondiging van een nieuw begin. Op vergelijkbare wijze begint Ezechiël 37: ‘in het midden van een dal vol beenderen’ (Ezechiël 37,1). Intensief moet Ezechiël erlangs ‘trekken’ (Hebr.: ‘abhar). De beenderen zijn ‘zeer verdord’ (Ezechiël 37,2). Het zijn de hand en de geest van JHWH die hem erheen leiden.

Sinds de twintigste eeuw kun je bij Ezechiël 37 denken aan filmbeelden uit Duitse concentratiekampen of van Cambodjaanse killing fields. In Ezechiël 37 gaat het echter om het zelfbeeld van het volk Israël in ballingschap: ‘verdord zijn onze beenderen, verloren onze hoop’ (Ezechiël 37,11). Het ‘verdorde’ (Ezechiël 37,2.11) herinnert aan Ezechiël 17,24, waar JHWH laat verdorren wat sappig was en andersom.

Een dal (Hebr.: biq‘ah – 37,1) is niet altijd een neutrale plaats in Tenach. De toren van Babel wordt in een dal (vlakte, vallei) gebouwd (Genesis 11,2). De profeet Jesaja verwacht dat alle dalen worden geëffend (Jesaja 40,4). Ezechiël zelf raakt verstomd in een dal (Ezechiël 3,22-23). Een dal verwijst naar een dieptepunt.

Nieuwe schepping verkondigd

De eerste vraag van JHWH te midden van de beenderen is opmerkelijk: ‘Mensenzoon, zullen deze beenderen leven?’ (Ezechiël 37,3). In het vervolg wordt duidelijk dat de ‘geest’ (Hebr.: roeach) de voorwaarde is om inderdaad te ‘leven’ (Ezechiël 37,5-6,9-10.14). Maar het gaat heel nadrukkelijk niet alleen om een ‘geestelijke’ opstanding, zoals in het docetisme. Uitgebreid wordt verteld hoe ‘spieren, vlees en huid’ (Ezechiël 37,6.8) zich rondom de beenderen spreiden. Er is pas sprake van ‘leven’ als de materie wordt bezield door de ‘geest’.

Het woord ‘leven’ (Hebr.: chajah) herinnert ons aan Genesis 3,20-24. Als het gaat om ‘been tot zijn been’ (Ezechiël 37,7), denken we aan Genesis 2,23. Ook het woord ‘akker’ (Hebr.: ’adamah – Ezechiël 37,12.14) roept gedachten op aan Genesis 2,5-7 en 3,23. Nieuwe schepping wordt verkondigd, terwijl alle hoop vervlogen leek (Ezechiël 37,11).

Opstanding door de geest

Zowel het lichamelijke als het geestelijke nieuwe begin is te danken aan een groots ingrijpen. In Ezechiël vers 7 horen we: ‘De beenderen kwamen tot elkaar, been tot zijn been.’ Maar eerst ‘geschiedde er een stem’ (Hebr.: qol), zoals eerder in Ezechiël 1,24. Ook is er sprake van een ‘beving’ (Hebr.: ra‘asj). Zo’n beving komt vaker voor in Ezechiël en ook in 1 Koningen 19,11-12. Deze eerste stap op weg naar opstanding is ontzagwekkend. Men kan hier denken aan het Matteüsevangelie, waarin rond het sterven van Jezus ook een luide stem klinkt en de aarde beeft (Matteüs 27,50-51).

Dan volgt bezieling door de geest. In Matteüs vers 9 horen we: ‘Van de vier windrichtingen van de geest, kom, geest en blaas in deze gedoden, opdat ze leven.’ De vier windstreken, dat wil zeggen: de hele aarde is erbij betrokken als de geest gaat blazen. In het woord ‘gedoden’ zit het Hebreeuwse werkwoord harag, ‘ombrengen’. Met Pasen herinneren we ons dat ook Jezus zo’n ‘gedode’, ‘omgebrachte’ is.

Ezechiël 37,10 vertelt op eigen wijze over de opstanding: ‘Ze leefden en gingen op hun voeten staan.’ Op dezelfde wijze heeft Ezechiël eerder verteld hoe hijzelf door de geest op zijn voeten ging staan (Ezechiël 2,2; 3,24).

‘Ik open jullie graven’

Tweemaal wordt gesproken over het openen van ‘jullie graven’ door JHWH. Ook tweemaal horen we: ‘Ik doe jullie opgaan uit jullie graven’ (Ezechiël 37,12.13). De dood, de wanhoop en de neerwaartse spiraal van Israëls ballingschap worden omgekeerd. Het perspectief van de ‘akker (’adamah) Israël’ (Ezechiël 37,12-13) wordt weer geopend. Nog eenmaal wordt ook benoemd hoe het gaat: ‘Geven zal Ik mijn geest in jullie en jullie zullen leven’ (Ezechiël 37,14). De geest (roeach) van JHWH maakt nieuw leven mogelijk.

Het gaat in Ezechiël 37 dus om een nieuw leven voor het hele volk Israël. Dat nieuwe leven is ongedacht, niet te bevatten, revolutionair. Dwars door het hele gedeelte heen klinkt dan ook driemaal de belangrijke zin: ‘Jullie zullen weten, dat Ik JHWH het ben’ (Ezechiël 37,6.13.14). Het is een refrein zoals de refreinen van Psalm 118: ‘Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid’ (Psalmen 118,1-4) en: ‘De rechterhand van JHWH doet grote daden’ (Psalmen 118,15-16). De ongehoorde, vernieuwende kracht van JHWH wordt zo benadrukt. Dat kan met Pasen een belangrijke invalshoek zijn.

‘Hij is hier niet’

In Marcus 16,1-8 wordt heel sober verteld hoe drie vrouwen op weg gaan om de ‘omgebrachte’ Jezus de laatste eer te brengen. Het verhaal begint met de koude hardheid en onbuigzaamheid van een graf. Dit wordt nog benadrukt door de zorg van de vrouwen over de steen voor het graf: ‘die was immers heel groot’ (Marcus 16,4). Tegenover de steenkoude onverbiddelijkheid van het graf wordt verteld over een ‘jongeman (…) gehuld in een wit gewaad’ (Marcus 16,5). Deze engelachtige jongeman vertelt de bevrijdende boodschap dat Jezus zich niet langer in het koude graf bevindt: ‘Hij is opgewekt, Hij is niet hier, zie de plaats waar ze Hem gelegd hebben’ (Marcus 16,6). Aan de leerlingen wordt de weg gewezen naar Galilea, waar het Marcusevangelie ook is begonnen. In het gebied waar mensen de levende Jezus hebben leren kennen, daar is de Opgestane te vinden. Niet in een graf, maar tussen de mensen.

‘Ze zeiden niemand iets’

Het oorspronkelijke slot van het Marcusevangelie getuigt van het ontzagwekkende geheim van Pasen. Wat hier gebeurt gaat ons, mensen, te boven. ‘Siddering en ontzetting had hen (de vrouwen) te pakken en ze zeiden niemand iets, want ze waren bang’ (Marcus 16,8). Dat kan ons ook gebeuren. Het blijft opzienbarend dat het niet afgelopen is met die keiharde steen voor dat graf. Het geweld en de dood zijn niet de laatste waarheid, vertelt ook de profeet Ezechiël met zijn eigen ontzagwekkende beelden. Opstanding is en blijft het geheim van de geest van JHWH.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken