Menu

Premium

Nieuw licht op de aloude vraag: ‘Waarvoor moest Jezus Christus lijden en sterven?’

Hoe ‘verzoening door voldoening’ vanuit de slachtoffers van deze wereld opnieuw verstaan moet worden.

Een moeilijke vraag

Veelal komt zo rond Goede Vrijdag en Pasen in kerkelijke en theologische gesprekken de vraag op die in de titel van dit artikel is vervat. Het is daarom voor de gedachtebepaling goed, juist in dit nummer van Kerk en Theologie, de innoverende voorstellen die ik in mijn proefschrift betreffende dit onderwerp heb gedaan, nog eens in kort bestek helder uit een te zetten, aangevuld met een aantal Bijbelse voorbeelden waarmee mijn these geïllustreerd kan worden. Nu is de hierboven gestelde vraag een moeilijke en voor sommigen zelfs absurde vraag. Toch is het er wel een die het hart van het evangelie raakt. Daarom is het goed die vraag zo nu en dan wel te stellen. ‘Waarom moest Jezus zo zwaar lijden?’ ‘Waarvoor moest Christus zo’n zwaar offer brengen?’

‘Voor onze zonden’, zullen vooral orthodoxe gelovigen direct zeggen. Toch heeft een groot aantal mensen daar erg veel moeite mee. ‘Wil God dan bloed zien?’, zo vragen zij zich af. ‘Wil Hij de dood van zijn eigen Zoon? Waar was dat voor nodig? God toch ook zo wel vergeven?’ Als het ons niet lukt op deze vragen een antwoord te geven, dan wordt in preken nog wel de frase gebezigd dat ‘Jezus Christus is gestorven voor onze zonden’ en dat ‘verzoening voor voldoening het hart van het evangelie’ is, maar dan weet straks niemand meer wat deze gemeenplaatsen betekenen. Dan worden dergelijke uitspraken loze sjibbolets van een versteend orthodox geloof. Wij staan daarom als Kerk en Theologie telkens voor de uitdaging het geloof dat Jezus Christus is gestorven voor de zonden opnieuw te doordenken. Het is wellicht nooit vanzelfsprekend.

Steeds zijn er vragen gesteld bij de verzoeningsleer. In zijn er in de vorige eeuw vier discussiegolven geweest, n.a.v. publicaties van F.W.A. Korff (1941), P. Smits (1959), H. Wiersinga (1971) en C.J. den Heyer (1997). Zie resp. F.W.A. Korff, Christologie: De leer van het komen Gods 2 delen, Nijkerk 1940-1942; P. Smits, ‘Waarvóór stierf Jezus?’, Kerk en Wereld: Weekblad voor vrijzinnig-protestanten 51 nr. 7 (1959), 1-2; idem, ‘Geen amputatie maar transformatie’, Kerk en Wereld: Weekblad voor vrijzinnig-protestanten 51 nr. 9 (1959), 3-6; Herman Wiersinga, De verzoening in de theologische discussie, Kampen 1971 en C.J. den Heyer, Verzoening: Bijbelse notities bij een omstreden thema, Kampen 19987. Zie hiervoor en voor een uitgebreide behandeling van de thematiek van dit artikel, mijn, De straf die ons de vrede aanbrengt: Over God, kruis, straf en de slachtoffers van deze wereld in de christelijke verzoeningsleer, Zoetermeer 2002.

De kern: Bijbelse gerechtigheid

Als we achter de betekenis van de verzoening door de kruisdood van Christus willen komen, moeten we starten bij de kern waar het in de verzoeningsleer mijns inziens allemaal om gaat, namelijk de Bijbelse gerechtigheid. Anders gezegd: het gaat er – juist in de klassieke verzoeningsleer – om, dat God recht doet. ‘God is wel barmhartig, maar Hij is ook rechtvaardig’, zo horen we de Heidelbergse Catechismus zeggen.

Heidelbergse Catechismus, antw. 11.

De gedachte achter de verzoening is, dat voordat de relatie worden hersteld, er eerst iets recht gezet moet worden. Er moet iets voldaan worden. Daar gaat het om bij ‘verzoening door voldoening’. Anders gezegd: er moet iets genoeg gedaan, iets gecompenseerd, iets vergolden worden.

Nu zouden we dat woord ‘vergelden’ verkeerd kunnen opvatten. We zouden vergelden kunnen verstaan als: ‘iemand betaald zetten’, ‘iemand te grazen nemen’. Dat is echter niet de betekenis van het woord ‘vergelden’ in de Bijbel. Ook de betekenis van het Nederlandse woord ‘vergelden’ is van oorsprong een andere. Het woord ‘geld’ dat de betekenisdrager is van het woord ‘vergelden’ zou de betekenis ‘betaald zetten’ kunnen oproepen. Toch duidt ‘geld’ veel meer op compensatie. Iemand vergelden wil zeggen: iemand vergoeden voor geleden schade. Met vergelden wordt dus iets vergoed, wordt iets goedgemaakt. Een van de Hebreeuwse woorden die we met vergelden vertalen, is een werkwoordsvorm waar ook het woord ‘sjaloom’, vrede, van afkomt.

De Pi’el van SLM. De grondbetekenis van dit woord is ‘compleet maken’.

Dus met vergelden wordt iets goed gemaakt dat uiteindelijk de vrede beoogt. Kortom: Bijbels gezien is de bedoeling van Gods plan met de mensenwereld dat er recht wordt gedaan, dat er vrede komt, dat relaties worden verzoend. Het woord vergelden heeft in de Bijbel dus een positieve betekenis. De betekenis is verwant met het woord ‘wraak’. Ook het Bijbelse begrip ‘wraak’ beoogt iets goeds.

Daar heeft Peels bv. op gewezen. Zie H.G.L. Peels, De wraak van God: De betekenis van de wortel NQM en de functie van de NQM-teksten in het kader van de oudtestamentische Godsopenbaring, Zoetermeer 1992; idem, ‘God der wrake, God der liefde’, Kerk en theologie 43 (1992), 291-300.

Gezang 177:4 drukt dat treffend uit: ‘God is rechtvaardig, ja, een een God der wrake; en Hij is liefde, Hij wil zalig maken.’ De wraak, de vergelding is iets dat God toekomt. Hij zal het onrecht in de wereld vergoeden. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden’, zo lezen we in de Bijbel op een aantal plaatsen.

Bv. Deut. 32:35, Rom. 12:19; Heb. 10:30.

Dat is niet om bepaalde wraakgevoelens bot te vieren, zoals het bij mensen nogal eens functioneert, maar juist om iets recht te maken, om iets te helen.

Stillen van Gods toorn?

De vraag is echter wat er dan recht gemaakt en geheeld moet worden, anders gezegd waaraan voldaan (genoeg gedaan) moet worden. Het is niet onjuist te stellen, dat in de hoofdstroom van de christelijke traditie het er bij ‘verzoening door voldoening’ omgaat dat aan Gods gerechtigheid genoeg gedaan moet worden. De volgende vraag is dan wat Gods gerechtigheid is en hoe daaraan genoeg gedaan worden? Het antwoord dat vooral na de Reformatie steeds meer werd gegeven – omdat vanaf de zestiende eeuw de voorstelling van een toornende God theologisch gaat functioneren

Dus pas lange tijd na Anselmus’ Cur Deus homo.

– is dat Gods toorn gestild moest worden. Daarmee zou dan aan Gods gerechtigheid genoeg gedaan zijn. Het is echter de vraag of hiermee het Bijbelse begrip gerechtigheid wel voldoende begrepen is.

De Bijbel spreekt niet over een ‘stillen van Gods toorn door Christus’. Ook Calvijn, die wel spreekt over een placatio, zegt dat dit spreken accommodatie is aan ons begrip. Ioannis Calvini, Institutio christianae religionis (1559), II 16, 2.

Ten eerste komt deze gedachte pas in de late Middeleeuwen op, omdat men een verklaring zocht voor die genoegdoening.

Zie mijn, De straf die ons de vrede aanbrengt, 173. Dat kwam o.a. omdat men de barmhartigheid en de gerechtigheid van God, die ondeelbaar bij elkaar horen, ongelukkig uit elkaar haalde en omdat men het kernbegrip ’eer’ bij Anselmus verkeerd verstond.

Men kon niet bedenken wat er genoeg gedaan moest worden en daarom dacht men dat de spits van de genoegdoening was dat Gods toorn gestild moest worden. Vervolgens betrok men dit theologisch te veel op een veronderstelde geschonden innerlijke gemoedsstemming van God, dan dat men zich afvroeg waar de spits van de Bijbelse gerechtigheid op gericht was.

In de ‘gerechtigheid Gods’ gaat het niet om een gerechtigheid die direct aan God moet geschieden, maar om een relationele gerechtigheid die van God zelf uitgaat. Hij doet recht omdat Hij trouw is en dit recht dient de relatie tussen Hem en de mens en de mensen onderling.

De genitiefverbinding ‘gerechtigheid Gods’ (dikaiosunè theou) – die verstaan moet worden vanuit het Hebreeuwse ‘tsedaka’ – moet niet opgevat worden als een genitivus objectivus, noch als een genitivus subjectivus, maar als een genitivus relationis. De gerechtigheid die van God uitgaat is gericht op relatieherstel. Het tekent de trouw van God aan zijn verbond (Von Rad) en zelfs aan zijn hele schepping (Kasemannn). Zie idem, 133.

Toch werden vraag en antwoord 11 en 12 van de Heidelbergse Catechismus en de spits van de Anselmiaanse verzoeningsleer wel vaak zo geïnterpreteerd, alsof het bij de gerechtigheid van God zou gaan om het stillen van Gods toorn. Of de Heidelbergse Catechismus zo gelezen moet worden is de vraag. Ik denk van niet, omdat we daarin nergens lezen van het stillen van Gods toorn. Het is in elk geval onjuist Anselmus – van wie velen menen dat de Heidelberger op hem teruggaat – op die wijze te lezen, zo hebben hedendaagse onderzoekers aangetoond.

Zie bv. het werk van Greshake en Plasger: Gisbert Greshake, ‘Erlösung und Freiheit: Zur Neuinterpretation der Erlösungslehre Anselms von Canterbury’, Theologische Quartalschrift 153 (1973), 323-345; idem, ‘Der Wandel der Erlösungsvorstellungen in der Theologiegeschichte’, in: Leo Scheffczyk (Hrsg.), Erlösung und Emanzipation, Freiburg 1973, 69-101, Georg Plasger, Die Not-wendigkeit der Gerechtigkeit: Eine Interpretation zu ‘Cur Deus Homo’ von Anselm von Canterbury, Münster 1993, idem, ‘De macht van Gods barmhartige gerechtigheid: De herkenning van Gods trouw volgens Anselmus van Canterbury’, Theologia Reformata43 (2000), 5-17.

Dat men Anselmus toch zo interpreteerde, kwam doordat men het beeld dat Anselmus van God voor ogen zou hebben gehad verkeerd interpreteerde. Men dacht dat hij God te veel zou hebben gezien als een soort boze middeleeuwse Leenheer. God als grootgrondbezitter – van hem is immers de hele aarde – is boos, omdat mensen Hem niet eren. Zijn eer, dat is zijn recht, is geschonden en daarom eist Hij nu een offer van de mensen, zodat zijn gekrenkte inborst wordt genoeg gedaan. De mensen kunnen dat echter niet. Daarom geeft God zijn Zoon als compensatie-offer waardoor zijn toorn wordt gestild. Zo werd/wordt ‘verzoening door voldoening’ sindsdien vaak opgevat. Dit is echter niet wat Anselmus bedoelde en dit is voor zover ik overzien ook niet wat de Bijbel zegt. Het beeld van God als Leenheer op zich helpend zijn ‘verzoening door voldoening’ te verstaan, maar moet dan wel anders geïnterpreteerd worden (zie verderop). Wie denkt dat het bij de verzoeningsgedachte van Anselmus zou gaan om het stillen van Gods toorn maakt van Anselmus’ voorstel een karikatuur. Bovendien staat een dergelijke voorstelling ook erg ver af van God de Vader die ons bijvoorbeeld getekend wordt in de gelijkenis van de verloren zoon. Tevens verschilt dit met het beeld van de toornende God in het Oude Testament, zoals we nog zullen zien. Ten slotte is dit ook niet wat de hoofdstroom van de traditie van de kerk door de eeuwen heen heeft gezegd. Ook iemand als bijvoorbeeld Bavinck wijst dit af.

H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek Deel III, Kampen 19294, 443.

De gedachte van het stillen van goddelijke toorn is veel meer ingegeven door de heidense gedachte dat goden in zichzelf boos en geërgerd kunnen zijn, zoals we dat zien bij de Griekse en Romeinse, maar ook bij de Germaanse goden die onze voorouders hier hebben vereerd. Dat zijn allemaal goden die gauw op hun tenen getrapt zijn. Dat zijn goden die wraak willen,

Nu wel in de zin van iemand ‘betaald zetten’ uit haat.

die bloed willen zien. Zo is niet de God die wij hebben leren kennen door het getuigenis van Israël en door Jezus Christus. Deze God is vol liefde en echt wel tegen een stootje. Bovendien komen we op die wijze, als we wel deze richting op denken, ook met de Bijbelse voorbeelden van de verzoening in de knoop. Laten we die in het kort noemen in verband met onze vraagstelling. Wat voor beelden van verzoening door het kruis van Christus geeft de Bijbel allemaal?

Bijbelse beelden van verzoening

In de Bijbel komen we verschillende beelden van verzoening tegen. We noemen het beeld van de ruilhandel op de markt: Christus gaat in onze plaats; het beeld van het loskopen van slaven: Hij is de losprijs, wij worden vrijgekocht; het beeld van het offer: Hij opgeofferd in plaats van ons; het beeld van de rechtbank: Hij veroordeeld en gestraft, wij vrijgesproken; het beeld van de strijd: Hij strijdt voor ons tegen het kwaad en wij worden daarvan bevrijd; het beeld van de gevangenis: Hij wordt gevangen genomen, wij vrijgelaten en het beeld van een ziekte: Hij wordt ziek gemaakt, zodat wij weer gezond worden.

We moeten daarbij niet vergeten dat het in de Bijbel allemaal metaforen zijn, dat wil zeggen gelijkenissen, die iets van de goddelijke werkelijkheid van de verzoening vergelijken met iets uit de menselijke wereld. Nu moeten we deze beelden niet te ver doortrekken, maar ze slechts bezien op het punt dat ze willen maken. Met andere woorden: we moeten goed beseffen dat zo’n vergelijking altijd beperkt is. Als we bijvoorbeeld bij het beeld van de losprijs zouden vragen aan wie die losprijs is betaald, dan overvragen we dit beeld. Er wordt in dit beeld namelijk alleen maar gezegd dat er – net zoals dat bij slaven in die tijd het geval was – in de verzoening tussen God en mensen als het ware ook een losprijs is betaald waardoor wij vrij zijn gekomen. Anders gezegd: onze verzoening, onze verlossing kost wat. Dat is het enige punt dat gemaakt wordt in deze vergelijking. Er staat namelijk niet bij aan wie die losprijs dan zou moeten worden betaald. Daar gaat het in deze analogie niet om. Nu zijn er theologen geweest die bij dit beeld wel doorvroegen en als antwoord gaven dat die losprijs uiteraard aan de duivel moest worden betaald. De vraag is dan echter waarom God iets aan de duivel zou moeten betalen? Waarom zou God een deal moeten sluiten met de satan?

Toen werd ingezien dat dit inderdaad een wel heel absurde gedachte was, maar men nog steeds een antwoord wilde hebben op die vraag, stelde men van de weeromstuit dat die losprijs dan zeker aan God betaald moest worden, waarbij wel weer moest worden uitgelegd waarvoor dat dan nodig was. Toont de Bijbel ons zo’n God die voor eigen bevrediging zo’n offer eist? Dergelijke gevolgtrekkingen overschrijden mijns inziens de reikwijdte van de Bijbelse beelden met betrekking tot het gebeuren van de verzoening. Wij hebben geen God die daarvoor bloed wil zien. Bovendien zouden we dan ook van God moeten geloven dat Hij niet uit genade kan vergeven, terwijl Hij ons mensen vraagt dat wel te doen. In Lucas 17:3 lezen we namelijk dat Jezus zegt dat als je broeder zondigt, je hem moet bestraffen,

In de zin van ‘ernstig toe spreken, vermanen’. Het moet eerst, voordat gesproken kan worden over relatieherstel door berouw en vergeving, duidelijk worden dat de broeder iets verkeerds gedaan heeft. Het Griekse woord (epitimaoo) dat vaak met ‘bestraffen’ wordt vertaald, heeft niet de betekenis van ‘straffend vergelden’ of ‘straffend compenseren’.

en indien hij berouw heeft je hem moet vergeven, eventueel zelfs zeven keer per dag. Bovendien toont ons de gelijkenis van de verloren zoon een beeld van God die wel onvoorwaardelijk kan vergeven, dat wil zeggen zonder eerst een persoonlijke genoegdoening te willen ontvangen (zie verderop). Daarom moet – Bijbels gezien – de spits van die genoegdoening in een andere richting worden gezocht.

Nogmaals gerechtigheid

Alleen als we het Bijbelse woord gerechtigheid voldoende diep peilen, komen we bij het waarom van de ‘verzoening door voldoening’. Bij de Bijbelse gerechtigheid gaat het er namelijk niet om dat Gods toorn gestild moet worden, omdat Hij anders niet zou kunnen vergeven. Dat beeld van God wordt ons in elk geval niet getoond in de gelijkenis van de verloren zoon. De vader staat al op de uitkijk en als zijn zoon dan eindelijk thuis komt en berouw heeft, dan vergeeft hij hem zonder meer. Er is geen sprake van straffende vergelding en hij hoeft zelfs geen compensatie te geven voor zijn verkwanselde erfdeel in de vorm van een terugbetalingsregeling door bijvoorbeeld voor de vader als knecht te werken (een optie die de zoon zelf wel bedacht had

Luc. 15:19.

). Hij zegt ook niet tegen zijn zoon: ‘ga eerst maar eens door het stof voor wat je je vader allemaal hebt aangedaan.’ Als de vader nu als baas zou optreden en zijn zoon als knecht zou benaderen zou dat niet onterecht zijn. Toch gebeurt dat niet. De vader vergeeft hem zonder meer, uit pure genade. Zo is God, want met de vader in deze gelijkenis wordt de lezer een beeld van God de Vader geschetst.

Door berouw en vergeving worden dus blijkbaar niet alleen persoonlijke relaties tussen mensen hersteld, maar ook die tussen God en mensen. Heeft de vrijzinnige theologie, die zegt dat Jezus Christus niet is gestorven als genoegdoening voor de zonden, dan gelijk? Gaat het alleen om het voorbeeld dat Jezus gaf met zijn manier van leven en moet de kruisdood van Hem inderdaad slechts verstaan worden als een gevolg van zijn manier van leven, een manier die zoveel verzet opriep dat zijn leven wel uit moest lopen op zijn gewelddadige dood? De redenering is dan dat als iemand op een dergelijke wijze zo radicaal leeft, hij zozeer de woede van de tegenstanders op de hals haalt dat dat wel uit moet lopen op zijn dood. In deze gedachte is het dus niet zo dat God wilde dat Jezus zou sterven. Daarom moeten we volgens deze theologie achter de frase ‘moest de Christus dit niet lijden’

Luc 24:26.

ook helemaal geen ‘goddelijk moeten’ zoeken. God was juist zeer ingenomen met het voorbeeldige leven van Jezus. Daarom wekte Hij Hem op uit de dood, omdat Hij onterecht een gewelddadige dood stierf.

Jezus’ doen en laten is dan slechts een voorbeeld voor ons om na te volgen.

Deze lijn van denken wordt systematisch-theologisch op verschillende wijzen beschreven in de zogenaamde subjectieve verzoeningsleer. Aanhangers daarvan zijn: bv. Abelardus, F.E.D. Schleiermacher, A. Ritschl, J. McLeod Campbell, H. Buschnell, H. Rashdall, Robert S. Franks, H. Wiersinga, R. Girard.

Als men dit echter zo stelt, doet men de teksten over het goddelijk ‘moeten’ te kort. Bovendien is er dan niet echt iets objectiefs gebeurd op Golgotha en hangt het heil van de wereld nog af van onze pogingen tot navolging. Het is de vraag of we daarmee de menselijke situatie ten diepste hebben gepeild. Anders gezegd: wie hier stopt met doorvragen naar de betekenis van de kruisdood van Christus ‘heeft de zwaarte van de zonde nog niet overwogen’.

‘Nondum considerasti, quanti ponderis sit peccatum.’ Anselmus, Cur Deus homo, I, 21 (74), besorgt und übersetzt von F. S. Schmitt, Darmstadt 19652.

Overwegen we dit wel, dan noopt ons dat verder te vragen. Wat vindt God nu zo erg aan de zonde, dat daar zo’n zwaar offer, zo’n compensatie tegenover moet staan? We kunnen dat inzichtelijk maken door niet alleen te kijken naar de persoonlijke relatie die God met ons heeft, maar tevens de zaak waarin wij met Hem verwikkeld zijn geraakt daarbij betrekken. In dit model, dat ik nu zal uiteenzetten, wordt er van uitgegaan dat God ons mensen het beheer van de schepping heeft toevertrouwd, terwijl Hij overigens wel zelf de eigenaar blijft. Het feit echter dat in zijn wereld de gerechtigheid met voeten wordt getreden, omdat het beheer te wensen overlaat, gaat Hem aan het hart. Daardoor heeft God naast persoonlijke (geschonden) relaties van liefde, ook nog een (rechts)zaak (een geding) met de mensheid. Vanuit ons model is het voorstelbaar dat God het erg vindt dat er zoveel ongerechtigheid in de wereld is, dat de ‘sjalom’ zover te zoeken is, dat er zoveel slachtoffers in de wereld worden gemaakt. Dat doet God verdriet, doet Hem vooral pijn en maakt Hem boos. Want Hij hoort het hulpgeroep van de slachtoffers. Het is vergelijkbaar met de emoties van ouders als je aan hun kinderen komt. Ook Calvijn zegt dat in zijn commentaar op Genesis 9:6: ‘Omdat (de mensen) het beeld Gods dragen, acht Hij zichzelf in hun persoon geschonden.’ Gerard den Hertog tekent hierbij aan: ‘Anders gezegd: wie een mens aantast, tast God zelf aan.’

Gerard den Hertog, ‘Het evangelie is geen luxe’, Nederlands Dagblad 23 maart 2009, 7.

God is vertoornd over het kwaad dat wij aanrichten in deze wereld. Zo was het niet bedoeld. Mensen waren geschapen voor de liefde tot God en tot elkaar. ‘Ben ik mijns broeders hoeder?’, vroeg Kaïn. Het antwoord op deze retorische vraag hoeft niet gegeven te worden. De lezer van dit verhaal weet wel wat het antwoord is. Door die vraag niet te beantwoorden blijft die juist boven het hoofd van de lezer hangen, als een soort program voor zijn eigen leven. De lezer neemt zo de vraag over en stelt die nu zelf aan God: ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ De lezer die de Schriften verder leest, weet het antwoord: God liefhebben en de naaste als jezelf. Daar is het God om te doen. Dat is Gods recht. Wie zijn broeder, die ook een schepsel van God is, kwaad doet, doet niet alleen hem onrecht maar ook God, de Heer der schepping. Wie kwaad doet tegen de naaste maakt Gods schepping krom. Wat krom is, roept om recht gemaakt te worden. Het bloed van Abel, het eerste slachtoffer, staat voor het bloed van alle slachtoffers na hem, en dat bloed roept van de aardbodem tot God, zo lezen we in Genesis 4. Het bloed van Abel roept om recht tot God, de Schepper: ‘Heer van de schepping, U kunt dit toch niet over uw kant laten gaan? Heer, Leenheer van de schepping, U die de schepping aan ons leent, U blijft toch zelf de eigenaar? Doet U er dan niets aan? Het is toch Uw eer te na, dat Uw schepping aan de verdoemenis ten onder zou gaan? Heer, doe recht en maak juridisch en materieel weer heel dat wat geschonden is. Maak weer heel, dat wat wij niet kunnen helen. Herstel alle schuld en schade die wij met ons zondigen hebben veroorzaakt. Wij kunnen dat niet. Kom met echte verzoening, verzoening door voldoening, verzoening ook door compensatie.’ God is ook ingegaan op deze roep, zo kunnen we de gedachtegang van dit model vervolgen. Hij heeft het roepen uit de nood gehoord. Als Schepper en Eigenaar van deze schepping voelt Hij zich ook (ministerieel) verantwoordelijk, neemt Hij ook de schuld van deze wereld – zijn project – op zich. Zelfs vóór alle tijden stelde de Drie-enige zich voor de verzoening van de wereld al garant, nog voor Abel riep. Ik zou de stelling willen verdedigen, dat de genoegdoening aan deze roep om Gods gerechtigheid de spits is van de Bijbelse gerechtigheid. Als aan de slachtoffers die wij maken recht geschiedt, dan komt de schepping tot zijn recht en God aan zijn eer. Dit zijn naar mijn inzicht ook de implicaties van de klassieke verzoeningsleer van Anselmus. Laten wij dat nu nagaan.

Gods eer

In de eerste plaats wijst Anselmus erop dat God aan zijn eer moet komen. Daar gaat het volgens hem om bij de verzoening. Niet dat God zijn eer zou kunnen verliezen. Dat is volgens Anselmus onmogelijk.

‘Deum impossibile est honorem suum perdere.’ Anselmus, Cur Deus homo, I, 14 (46).

Het gaat er veel meer om dat het Gods eer te na is om de schepping aan haar lot over te laten. Dat had God best kunnen doen. Hij had kunnen zeggen: ‘die schepping is mislukt, de mensen willen niet, weg er mee’. Maar het was zijn eer te na niets aan het onrecht te doen. Kortom: God moet aan zijn eer komen en als het een puinhoop is in zijn wereld komt God niet aan zijn eer. Schreef P. Smits in 1959 dat het zijn eer te na was dat iemand voor zijn schuld zou boeten,

Smits, ‘Waarvóór stierf Jezus?’ 2.

het is veelmeer Gods eer te na zijn schepping aan haar lot over te laten en de verantwoordelijkheid af te schuiven. Het gaat niet om Smits’ eer, maar om Gods eer.

Dit ontzenuwt ook precies de kritiek van Smits op de plaatsvervanging.

God, de Grote Leenheer, voelt zich verantwoordelijk voor zijn leengebied.

Op deze wijze verstaan kan dit beeld nu wel helpend zijn.

Het is zijn eer te na als daar geen gerechtigheid geschiedt. Wie aan zijn schepselen komt, komt aan Hem zelf. Dat is het punt bij Anselmus. Hij zegt namelijk heel duidelijk dat aan God zelf niets toegedaan en niets afgedaan kan worden.

‘Dei honori nequit aliquid, quantum ad illum pertinet, addi vel minui. Idem namque ipse sibi est honor incorruptibilis et nullo modo mutabilis.’ Anselmus, Cur Deus homo, I, 15 (48).

Als dat wel zou kunnen, zou God niet meer de volmaakte zijn. Daarom is de genoegdoening ook niet gericht op Gods inborst. God heeft geen genoegdoening nodig. Gods eergevoel hoeft niet bevredigd te worden. God zelf hoeft niet verzoend te worden, de wereld moet verzoend worden. Wij moeten verzoend worden met God en met elkaar, aan de gerechtigheid in zijn leengebied – in zijn (konink)rijksgebied – moet recht gedaan worden. Die ongerechtigheid moet aan de kaak worden gesteld. Op deze indirecte manier is Hij gekrenkt; zo zondigen we tegen Hem.

Naast onze geschonden persoonlijke relatie, hebben we ook nog een geschonden zakelijke relatie met God. We kunnen zelfs zeggen, dat het kwaad dat we onze naaste aandoen, vooral ook zonde tegen God is. Dat lezen we op verschillende plaatsen in de Bijbel. Heel duidelijk komt dat naar voren in Psalm 51. Psalm 51 is een Psalm die David schreef

Of i.e.g. aan hem wordt toegeschreven.

toen de profeet Nathan bij hem gekomen was nadat hij bij Bathseba was ingegaan. Wat zegt David in deze Psalm over deze zonde: ‘Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen’. Hieruit blijkt nu precies bovenstaand punt. We kunnen namelijk vragen wat voor zonde David dan had gedaan tegen God? Hij had Bathseba verleidt en haar man gedood. Kortom: hij had menselijke slachtoffers gemaakt. Dat is blijkens deze Psalm dus zonde tegen God, zelfs tegen God alleen. Je zou toch denken dat David in de eerste plaats Bathseba, Uria en hun gezin kwaad had aangedaan. Dat heeft hij zeker, maar dat is in de Bijbel blijkbaar bij uitstek zondigen ‘tegen de allerhoogste majesteit Gods’.

Heidelbergse Catechismus, antw. 11.

Zonde tegen de naaste wordt niet alleen gezien als iets dat de relatie met de ander beschadigt – waardoor men trouwens ook zichzelf beschadigt

De kritiek dat in dit model de incarnatie niet zou hoeven plaats te vinden als God maar één mens zou hebben geschapen, snijdt geen hout. Ook dan zou, als die mens de relatie met God verbrak, de schepping worden aangetast, doordat deze mens daarmee tevens zichzelf (ook een deel van Gods schepping) schendt.

-, maar ook als een breuk in de relatie met God. Het tekort doen aan de ander is ook een tekort doen aan God. Wie aan zijn schepselen komt, komt aan God zelf.

Dat blijkt ook uit wat er verder gebeurt met David. Nathan komt bij hem en vertelt een verhaal over een rijke man die zich het lammetje van een arme buurman toe-eigent om zijn gasten een maal te bereiden. Als David dat hoort, zegt hij: ‘iemand die dat gedaan heeft moet de dood sterven’. Op deze wijze velt hij als koning-rechter zijn eigen vonnis. Nathan hoeft dan alleen nog maar de identiteit van de schuldige bekend te maken: ‘gij zijt die man’. David moet de doodstraf sterven. Dat zou rechtvaardig zijn, maar in plaats van David sterft het kind dat uit deze daad geboren wordt. Het lijkt er op dat op deze wijze de misdaad toch wordt vergolden, terwijl Davids leven wordt gespaard. De vraag blijft echter of dit rechtvaardig is? Verwijst daarom dit kind soms naar dat andere Koningskind, dat ook uit het geslacht van David en Bathseba geboren zou worden: de grote David? Krijgt Gods heilsgeschiedenis daar niet zijn toespitsing? Ook God neemt geen genoegen met een dergelijke compensatie. God neemt geen genoegen met welke menselijke of dierlijke offers dan ook. De zoon van God, God zelf in de tweede persoon, zal sterven in plaats van daders om het onrecht in de wereld dat slachtoffers is aangedaan te vergelden. Doordenkend in ons model kunnen we namelijk stellen, dat God zelf in Jezus Christus zijn leven geeft ter compensatie. Op deze wijze vergeldt, vergoedt Hij het onrecht in de wereld. God is een driedubbele partij in deze rechtszaak. Rechter, advocaat en degene die de straf op zich neemt: God offert zichzelf op voor de rechtvaardigmaking van zijn schepping in de dood van Christus.

Door dit heilsfeit komen we op het spoor hoe diep het er doorgaat in de verzoening. Blijkbaar is de dood van Jezus Christus als genoegdoening nodig voor al het kwaad dat mensen als daders doen. Op deze wijze herstelt God het recht. Zoals bijvoorbeeld de oude berijming van Psalm 146:5 het dicht: ‘’t Is de Heer, die het recht der armen, der verdrukten gelden (vergelden, vergoeden) doet.’ Dat is ook precies de spits van de oudtestamentische ‘tsedaka’. God komt op voor armen en verdrukten, voor weduwen en wezen. Hij roept ons op dat ook te doen. Omzien naar wezen en weduwen is voor God zelfs de zuivere godsdienst, zegt de Schrift.

Jak. 1:27.

We zouden het ook zo kunnen zeggen: ‘God is barmhartig, en daarom ook rechtvaardig’. Bijbels gezien mogen we deze twee dingen niet uit elkaar halen. In antwoord 11 van de Heidelbergse Catechismus staat het nog te onhelder: ‘God is barmhartig, maar ook rechtvaardig’. Alsof het twee dingen zouden zijn in God. Alsof God zou slaan met zijn linker- en zou helen met zijn rechterhand. Alsof er in God een tegenstrijdigheid zou zijn. Met het juiste zicht op de spits van de Bijbelse gerechtigheid kunnen we nu zien dat het één juist uit het ander voortvloeit. God is rechtvaardig, juist omdat Hij met barmhartigheid is bewogen over deze wereld en haar slachtoffers. Daarom moeten we zeggen: ‘God is barmhartig en daarom ook rechtvaardig. God is met innerlijke ontferming bewogen over het lijden dat mensen, vanwege de zonde en het kwaad dat er in de wereld is, meemaken. Deze barmhartigheid bewerkstelligt dat God opkomt voor slachtoffers. Hij komt op voor ‘het recht van armen en verdrukten’. Dat kromme maakt Hij recht. Dat is Gods gerechtigheid. Daarvoor moest Jezus sterven. Om het bloed van Abel, het bloed van alle slachtoffers, dat van de aarde tot God schreeuwt, om alle onrecht te vergelden. God wilde geen bloed zien, de mensen wilden bloed zien.

We zouden kunnen zeggen, dat gezien ons model God er voor zorgt dat de beulen niet het laatste woord mogen hebben. Daarom doet God recht in Christus. Zijn doodstraf compenseert juridisch gezien het onrecht dat slachtoffers is aangedaan. Hoe dat kan, zien we verderop. Dat dat nodig is voor de heling van slachtoffers zien we dagelijks om ons heen. Hoe helend voor slachtoffers van seksueel misbruik is het niet als daders ook veroordeeld worden, dat wil zeggen als ook een rechter zegt dat dit een misse daad was. Hoe emotioneel waren de moeders van verdwenen zonen niet, toen die Zuid-Amerikaanse dictator die daar verantwoordelijk voor was justitieel werd vervolgd. Daarbij gaat het niet om wraak uit haat, maar dat hun geliefden wordt recht gedaan. Als God dat echter op de daders zou verhalen, wie zou dan bestaan? Daarom houdt God de uiteindelijke vergelding aan Zichzelf. God zelf neemt in Jezus Christus de straf, het oordeel op zich, die ons daders en slachtoffers de vrede aanbrengt. ‘Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here ’. Met andere woorden: op Mij komt de vergelding. We kunnen stellen dat, gezien ons model, dit in Jezus Christus is vervuld geworden, dat God in Christus het oordeel over de wereld voltrok. Op Goede Vrijdag schenkt God deze juridische genoegdoening, aan de slachtoffers, maar daarmee ook aan zichzelf. Want als Schepper/ Eigenaar van deze wereld voelt Hij zich verantwoordelijk, neemt Hij de schuld op zich. Hij is zelf niet schuldig maar wel aangedaan, omdat wat we elkaar aandoen ook God aandoen. De verloren zoon besefte dat, toen hij bij zijn thuiskomst zei: ‘Vader, ik heb gezondigd, tegen de hemel en voor U’. ‘Tegen de hemel’ staat zelfs voorop.

Dat God zich als Schepper verantwoordelijk voelt voor de hele schepping zouden we kunnen vergelijken met de ministeriële verantwoordelijkheid. Net zoals een minister niet persoonlijk schuldig is aan bepaalde misstanden op zijn ministerie maar wel politiek verantwoordelijk,

Een verschil met God is daarbij wel, dat God niet de verantwoordelijkheid op zich moet nemen, zoals een minister bij aanvaarding van zijn ambt dat wel moet doen. Het is bij God geen gedelegeerde, maar een aanvaarde verantwoordelijkheid. God is altijd al de Schepper en aanvaardt vrijwillig de verantwoordelijkheid.

zo weet ook God, ook al is Hij niet persoonlijk schuldig,

Bij Van de Beek ontbreekt deze nuance. Bij hem wordt God zelf schuldig. Zie A. van de Beek, Jezus Kurios: Christologie als hart van de theologie Spreken over God 1,1, Kampen 1998, 155. ‘God neemt niet alleen de verantwoordelijkheid voor het lijden van mensen, maar ook voor hun schuld. Hij erkent die als zijn eigen schuld.’ Dit laatste gaat een stap te ver, omdat dit impliceert dat God zelf bewust iets verkeerds, iets kwaads heeft gedaan. Dat gaat in tegen het belijden dat God goed is (zie bv. 2 Kron. 7:3; 30:18; Ps. 34:9; 118:1; 145:9). Dat Van de Beek tot die stap komt, is vanuit zijn denken wel te begrijpen, omdat hij alles wil terug voeren op God. Op die manier wordt God ook vanzelf de auteur van de zonde en dan is Hij inderdaad niet alleen verantwoordelijk, maar ook schuldig. Dan is echter tegelijk de mens niet schuldig, maar alleen nog maar zielig.

zich uit hoofde van zijn functie als Schepper wel verantwoordelijk. Daarom neemt Hij de verantwoordelijkheid, en plaatsbekledend de schuld, voor het gebeurde op zich. Als Schepper/Bewaarder kan Hij dat ook doen.

Ook materiële compensatie is nodig

De vraag blijft echter wel of met deze juridische genoegdoening alle onrecht werkelijk is gecompenseerd, anders gezegd ook echt is rechtgemaakt. Want wat heeft het vermoorde of gehandicapt geraakte slachtoffer daaraan? Een juridische genoegdoening alleen kan het geschonden leven niet geheel goed maken. Een straf, ook de ergste straf, kan de nabestaanden van een vermoord persoon hun geliefde niet uit de dood teruggeven. Dat kan God wel en dat wil Hij ook. Daarom gaat zijn heilsplan verder dan Goede Vrijdag. Het is ook Pasen geworden.

Eigenlijk kan men Goede Vrijdag en Pasen ook niet losmaken van elkaar: Pascha.

In ons model kunnen wij dat als volgt duiden. God komt met meer dan alleen een juridische genoegdoening. Hij kan en wil de slachtoffers die zich aan hem toevertrouwen ook een nieuw leven geven. Dat laat Hij proleptisch zien in de opstanding van de nieuwe Mens, Jezus Christus, het ultieme slachtoffer. Samenvattend kunnen we dus zeggen, dat in dit denkmodel God de mensheid, naast een juridische genoegdoening door de kruisiging op Goede Vrijdag, in het Paasgebeuren ook de materiële compensatie voor het geleden leed in het vooruitzicht stelt. Met deze twee in één verzoeningsactie, waar we door het geloof deel aan krijgen, compenseert God volledig het onrecht in deze (zijn) wereld. Door het onrecht dat mensen elkaar en daardoor ook God hebben aangedaan niet alleen juridisch te vergelden, maar ook materiële compensatie in het vooruitzicht te stellen, maakt God echt helemaal recht wat krom was aan dit verdraaid geslacht.

Het laatste oordeel

De vraag is nu nog of straks in het eschaton de slachtoffers en daders onder de gelovigen elkaar zullen kunnen vergeven. Het laatste oordeel zouden we ons dan in de lijn van dit model als volgt kunnen denken. Eerst worden de gelovigen en ongelovigen gescheiden. Zo stellen enkele passages in de Schriften zich dat in elk geval voor.

Bv. Mat. 25:32v; Opb. 20:11-15.

Vervolgens staan de gelovigen voor God. Daders en slachtoffers staan naast elkaar. Als ze zich daarbij hun daden zullen herinneren, zoals ook enkele Bijbelgedeelten dat op z’n minst suggereren,

Bv. Mat. 25:31-46; Opb. 6:12-17.

dan moet er nog wel wat gebeuren tussen die daders en slachtoffers. We zouden ons kunnen voorstellen dat God dan aan de daders vraagt of ze hun berouw willen uitspreken, en aan de slachtoffers of ze willen vergeven. Er zal aan allen deze beide vragen worden gesteld, want zijn we niet op de een of andere manier allemaal daders én slachtoffers (Kaïn en Abel) tegelijk? Maar dan wordt het spannend. Zullen we elkaar kunnen vergeven?

Ik moet denken aan het verhaal van Eli Wiesel. Hij is een van de bekendste joden die Auschwitz heeft overleefd. In 1995 bij de vijftigjarige herdenking van de sluiting van concentratiekamp Auschwitz-Birkenau bad hij een gebed dat velen door merg en been ging. Ik geef hiervan een gedeelte in vertaling weer:

O God van vergeving, vergeef niet degenen die deze plaats maakten. God van genade, wees niet genadig met hen die hier joodse kinderen vermoorden. Vergeef niet de moordenaars (…) wier gewone werk het was te vermoorden. Herinner U de nachtelijke optochten van kinderen, zoveel kinderen, allen zo wijs, zo bang, zo mooi. Als wij er nu één zouden zien, zou ons hart breken, maar de harten van de moordenaars toen braken niet.

Eli Wiesel kon niet vergeven. Is dat ook niet heel begrijpelijk bij het zien van die berg kinderschoenen in Auschwitz, die berg brilletjes en die berg haar dat afgeschoren en gebruikt werd als kussenvullingen? Mag je dan ook niet zo bidden? Bovendien lijkt zijn gebed heel veel op gebeden die ook in de Bijbel staan. We kunnen denken aan de wraakpsalmen, bijvoorbeeld Psalm 109, 137, 139, 140. Daar lezen we ook dergelijke uitroepen: ‘o God, breng mijn vijanden om, doe mij recht.’

Gezien ons model zouden we nu kunnen zeggen dat dergelijke gebeden zijn verhoord met de komst van Jezus Christus. In Hem deed God recht, juridisch gezien. Maar dan zie ik ze nog staan, allen die in het boek des levens geschreven zijn. Naast elkaar staan ze, daders en slachtoffers. In de lijn van het model kunnen we ons nu denken dat ook Jezus Christus daar straat en dat God tegen allen zegt: ‘In Hem heb Ik de vergelding, de wraak op Mij genomen. Zo heb Ik de straf gedragen om dit onrecht recht te zetten. In Hem heb Ik mijn leven gegeven. Maar Ik heb Hem ook opgewekt uit de dood. Hij is de dood doorgegaan zodat jullie ook in die opstanding en het eeuwige leven kunnen delen. Zo is ook jullie geschonden leven materieel meer dan gecompenseerd. Dat alles deed Ik voor jullie. Wat kon Ik meer doen? Is dat voor jou, slachtoffer genoeg, om je met je dader te verzoenen en verder te leven? Heb Ik, die me verantwoordelijk voel voor Mijn schepping, voor Mijn rijksgebied, heb Ik als Rechter en advocaat en vooral door plaatsvervangend de straf te dragen en compensatie in het vooruitzicht te stellen, op deze wijze voor jou genoeg gedaan?’ Ik kan me niet voorstellen dat degenen die Jezus Christus in hun leven hebben lief gekregen daarop ‘nee’ zullen kunnen zeggen. Het is zelfs zo dat gelovigen al in dit leven tot dergelijke vergeving kunnen komen. Misschien dat als Eli Wiesel het verzoenend werk van Jezus Christus zou kennen, hij wel had kunnen vergeven. Zoals Corrie ten Boom dat kon. Ook zij zat in een concentratiekamp, in het vrouwenkamp Ravensbrück. Haar zus werd vermoord, maar zelf kwam ze vrij. Later gaf ze veel lezingen, ook in Duitsland. Na afloop van een van de lezingen in Duitsland kwam er een man naar haar toe en zei: ‘Ik ben bewaker geweest in het concentratiekamp waar u zat. Kunt u mij vergeven voor wat ik u heb aangedaan?’ Corrie ten Boom schrok. Kun je zoiets vergeven? Eerst kon ze dat niet, maar toen dacht ze aan Jezus Christus, wat die gedaan had als genoegdoening, als compensatie voor de zonde van de wereld. Wij allen moeten uit genade leven. Toen ze dat bedacht, wellicht vanuit een wat ander duidingsmodel, heeft ze deze man vergeven.

Zo stel ik me voor, dat God in dat laatste oordeel aan daders en slachtoffers vraagt elkaar berouw te tonen en vergeving te schenken. Daarmee wordt het verschrikkelijke kwaad dat er in de wereldgeschiedenis is gebeurd niet door de vingers gezien. Aan de handen en voeten van Christus die daar staat, zien we dat het kwaad dat mensen elkaar en daardoor ook God aandeden met de hoogste straf, de hoogste genoegdoening is gecompenseerd. God zelf gaf in Christus zijn leven. ‘De Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.’

Gez. 177:3.

Gods genade is niet goedkoop. Daarvoor is de hoogste prijs betaald. Zo wordt verzoening bewerkstelligd, doordat Jezus Christus is gestorven voor onze zonden ‘en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld’.

1 Joh. 2:2.

Zo komt er vrede door de grote Vredevorst. Zo is ook God tevreden. Zo komt er aan zijn verdriet en zijn pijn een einde. Dan stopt ook zijn boosheid. Op die manier kunnen we wel weer zeggen dat de dood van Jezus Christus ook de toorn van God stilt. Kortom: door het kruis van Christus en zijn opstanding komt echte sjaloom, echte vrede. ‘De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken