Menu

Premium

Noordmans beluisterd op de verhouding ‘Israël en Kerk’

Inleiding

Hij wordt wel de kerkvader van de twintigste eeuw genoemd. De Hervormde Kerkorde van 1951 is mee door zijn inspanningen tot stand gekomen en draagt de sporen van zijn inzet om de Kerk als een geloofsartikel te zien, en niet maar als een – met een kleine ‘k’ geschreven – lokaal of landelijk gebonden organisatie. ‘De theologie van Noordmans behoort tot het grootste van wat deze eeuw in ons land te zien heeft gegeven’, oordeelt Akke van der Kooi.

Jurjen Beumer, red., Zo de ouden zongen…; leraar en leerling zijn in de theologie-beoefening (tussen 1945 en 2000). Baarn, 1996 p. 147

Niemand minder dan Miskotte schreef hem in correspondentie aan met ‘zeer vereerde Noordmans’ en hechtte grote waarde aan zijn oordeel. Wie was deze dr. Oepke Noordmans (1871-1956)?

Ik had mijzelf nog nooit verdiept in zijn theologie. Maar bovenstaande kwalificaties brachten mij ertoe Noordmans te gaan beluisteren, en dan met name op zijn denken over de verhouding van Kerk en Israël. Het is alweer tien jaar geleden dat ik onder de indruk kwam van het dogmatisch werk van Friedrich-Wilhelm Marquardt. En gedurende een nog langere periode heb ik deel uitgemaakt van diverse Kerk-en-Israël-organen, van de Raad voor de verhouding van Kerk en Israël van de Hervormde Kerk in het begin van de jaren negentig tot het platform Appèl Kerk en Israël in het heden. Dan is men vanzelf ook benieuwd hoe zo’n ‘oude kerkvader’ Israël een plaats geeft in zijn theologie. Van de ontdekkingen nu op dit laatste gebied wil ik in dit artikel iets delen.

Is Israël bij Noordmans wel aanwezig?

Wie voor het bedoelde thema denkt te kunnen volstaan met het nagaan van de citaten aangaande Israël en Jodendom uit de registers in Deel X van Verzamelde Werken komt van een koude kermis thuis. Het aantal vindplaatsen is naar verhouding zeer gering. In 172 preken, gekozen uit een levenslang predikantschap vanaf 1903, tellen we er slechts 26 (VW VII). Voor het dogmatisch werk (VW II) geeft de index 22 vindplaatsen. Men zou met recht kunnen stellen dat Noordmans over Israël vooral zwijgt. Daarmee zou hij dan passen in een lange christelijke traditie waarin voor het concrete fysieke volk Israël een blinde vlek bestaat. Het ware Israël heet de Kerk; wat zich daarbuiten Israël noemt is een volk dat zichzelf overleefd heeft. Ook bij Noordmans is de meeste exegese van bijbelteksten – hoe virtuoos op zichzelf ook – in dit opzicht klassiek. In een preek uit 1905 bijvoorbeeld reageert Noordmans op het zevende Zionisten Congres te Bazel waar Oeganda als vestigingsplaats voor de zionisten werd afgeslagen: ‘En zo trekt zelfs nu nog, nu Israëls taak lang is afgelopen, het hart van de Israëliet naar Palestina, het land der vaderen’ (cursivering van mij, BG).

VW VII, p. 24

Dat klinkt alsof Israël een levend anachronisme is. Noordmans’ spreken over het Joodse volk is vaak antithetisch en in de verleden tijd. Ook in 1939 klinkt het nog in een artikel: ‘Wanneer ooit een volk zijn heilige teksten heeft bestudeerd, dan zijn zij het wel. En toch hebben zij ze niet op de rechte manier uitgelegd. Zij zijn er niet in geslaagd het zo te doen, dat het een “Nieuw” Testament werd. Het bleef een voortzetting van het Oude’ .

VW II, p. 18

En dit uiteraard door hem vermeld in tegenstelling tot de Kerk.

Toch is hiermee niet alles gezegd. Er roert zich nog iets anders in Noordmans’ bijbeluitleg, waar men echter niet direct de vinger op kan leggen. Wat bedoelt hij bijvoorbeeld als hij elders zegt dat de Jood in zijn ambt van eerstgeborene in zekere zin onschendbaar is; of dat de Jood de ‘wortelmens’ is?

VW VIII, p. 421

Die uitspraken komen weliswaar laat (1951) in zijn exegese voor, maar komen toch niet uit de lucht vallen. En: als kind van zijn tijd spreekt Noordmans over de Tenach als ‘Oude Testament’ . Maar dat ‘Oud’ betekent voor hem niet ‘passé’. Ja, wel ‘nabij de verdwijning’, maar dat ‘nabij’ exegetiseert hij in 1939 als eenzelfde ‘nabij’ als waarmee Jezus het Koninkrijk kwalificeert.

VW II, p. 24

In een denkbeeldige cirkel rond kruis en opstanding ligt het Oude Testament voor hem net zover weg (of dichtbij) als de kerkgeschiedenis. Hij kan het Oude Testament ook ‘Evangelie’ noemen. En wat de verhouding Oude en Nieuwe Testament betreft: Noordmans herinnert eraan dat elk kruiswoord van Jezus een woord uit het Oude Testament was, en ‘wij huiveren bij de gedachte, dat het op de hoofdschedelplaats stil zou worden, als aan dit heilige boek het zwijgen werd opgelegd’. ‘Worden wet en profeten ontbonden (Matth. 5:17), dan verliest het Evangelie zijn inhoud; dan is ook de prediking ijdel en ijdel is ook ons geloof’.

VW II, p. 17

Op dezelfde pagina stelt Noordmans dat we het Evangelie alleen kunnen geloven door deel te nemen aan het Oude Testament.

Verdiepen we ons verder in deze en dergelijke uitspraken, dan ontdekken we dat het Oude Testament voor Noordmans nog steeds in het middelpunt van de wereldgeschiedenis staat. Dat is een andere toon dan in menige hedendaagse alpha-cursus wordt aangeslagen.

In haar dissertatie over Noordmans heeft Akke van der Kooi geen speciaal hoofdstuk of speciale paragraaf gewijd aan het thema ‘Kerk en Israël’. Kennelijk was daar dus geen enkele reden toe. Maar een korte paragraaf getiteld ‘De Jood als representant van een oorspronkelijke humaniteit’ raakt wel aan dit thema.

A. van der Kooi, Het heilige en de Heilige Geest bij Noordmans. Een schets van zijn pneumatologisch ontwerp. Kampen, 1992 p. 297

En de complexiteit van die paragraaf maakt te meer duidelijk dat ons thema niet los verkrijgbaar is. Willen we echt iets beluisteren van de verhouding tussen Kerk en Israël dan zullen we ons moeten verdiepen in Noordmans’ theologie.

De meest pregnante uitspraken over Israël en de Joden deed Noordmans pas op tachtigjarige leeftijd; na de Tweede Wereldoorlog, en na de stichting van de staat Israël. Maar voor zover ik zie vormen die uitspraken geen apart aanhangsel bij zijn theologisch werk, maar geeft hij ze (alsnog) een plek in het geheel van zijn theologisch concept. Het is eerder zijn bedachtzaamheid waardoor hij zo lang gezwegen heeft.

H. Vreekamp, Zonder Israël niet volgroeid. Visie op de verhoudingen tussen Kerk en Joodse volk van Hervormde zijde. Kampen, 1988 p. 108

Willen we de uitspraken aan het eind van zijn leven goed verstaan, dan zullen we zijn werk als het ware achterstevoren moeten lezen. Dat is overigens precies de manier waarop Noordmans zelf over het Oude Testament heeft gesproken: men moet dat achterstevoren lezen. Om die these te begrijpen nu eerst iets over zijn theologisch concept, met name zijn zogenoemde scheppingsbegrip.

Het kosmisch midden

Ik gebruik een metafoor als hulpmiddel om Noordmans’ theologie te tekenen. Ik zou daarvoor de ‘oerknal’ kunnen gebruiken; gelet op het kosmisch gehalte van Noordmans’ trinitarische theologie misschien wel de beste metafoor. Het ‘In den beginne was het Woord’ met als inhoud ‘Er zij licht’ is dan te vergelijken met de oerknal; deze schept vervolgens vanuit het midden naar alle kanten tijd en ruimte. Noordmans leest de Bijbel en de geschiedenis namelijk beslist niet chronologisch, maar theologisch, vanuit een structureel midden. Schepping en zondeval zijn voor hem geen mythische oerverhalen uit een ver verleden, maar een gebeurtenis in het midden van alle ruimte en tijd waartoe wij allen ons dagelijks verhouden.

Ik kies echter voor een andere metafoor: die van een vliegtuig (dat op een gegeven moment door de geluidsbarrière gaat). Door dat beeld te gebruiken kan ik gemakkelijker spreken van een ‘ervoor’ en ‘erna’. We kennen allemaal het verschijnsel dat een vliegtuig – of bijvoorbeeld ook een passerende auto met sirene – voorafgaand aan het punt van ontmoeting anders klinkt dan erna (het zogenaamde Dopplereffect). Er is een geluidsgolf die aan het punt van ontmoeting voorafgaat, en er is een geluidsgolf die erna komt. En alleen op het moment van ontmoeting vallen bron en geluid geheel samen. Alleen op dat ene moment, zo zou je kunnen zeggen, ‘is’ hij; daarvoor ‘kwam’ hij; daarna ‘was’ hij. Noordmans nu – om bij deze metafoor aan te sluiten – begint elke gedachte bij dat ‘zijn’ . Hij denkt vanuit het midden. En dat midden is voor hem: de doorkomst van Jezus Christus in deze wereld. Hoe verder van dit centrum van alles verwijderd, des te ongemakkelijker en onzekerder Noordmans zich voelt. De drie jaren van openbare werkzaamheid van Jezus op aarde is hem in feite genoeg; en verder dan zesduizend jaar daarvandaan wil hij zeker niet gaan, hij laat de miljoenen jaren graag aan de astronomen en geologen over. De hele (wereld)geschiedenis benadert hij vanuit dit midden; dit midden – wat daar gebeurt, wat dat inhoudt, welke impact het heeft – stempelt heel zijn theologische denkarbeid. In dat midden wordt het scheppingswoord (Joh.1:1) gesproken dat dan onmiddellijk scheiding maakt tussen licht en donker, genade en zonde, en alle afgeleiden daarvan (scheppen is scheiden). Het Woord creëert deze alle, en definieert ze. In dit verband is ook het bekende woord van Noordmans te verstaan: de schepping is een plek licht rondom het kruis.

VW II, p. 209

In dit midden heeft het Koninkrijk der hemelen een ogenblik staan zinderen op aarde.

VW VIII, p. 257

De schaatser

Een beetje buiten het verband van ons thema wil ik nader stilstaan bij Noordmans’ verstaan van het Woord in het midden. Dat Woord is voor hem vooral vol van ontferming. Het is de ontferming – naar letterlijk Hebreeuws: het baarmoedergevoel – die als diepe drijfveer van binnenuit God ertoe brengt onmiddellijk achter zijn schepping aan te gaan als een arend achter haar naar beneden stortende jongen. Met de schepping is het donker namelijk tegelijk gegeven. Wat wij in de Kerk ‘zonde’ noemen is voor Noordmans niet veel meer dan dat we onze onschuld hebben verloren door met de machten van het donker kennis te maken; dat wij ‘wetend’ zijn geworden. Niettemin is dit weten schrikbarend. Vergelijk het met een kind dat met zijn ouders langs een snelweg staat en te horen heeft gekregen dicht bij vader en moeder te blijven. In eigen wijsheid en naïviteit loopt het toch de weg op. Daar stormen direct geweldige machten op het kind aan. De (baar)moeder bedenkt zich geen moment en rent achter het kind aan; terwijl zij zelf het leven laat geeft ze het kind veilig in handen van de vader. Het kind kijkt met verbijstering naar de chaos en dood die het gevolg was van wat op zich zo’n onschuldige actie leek. ‘Heb ik dat teweeggebracht? Is dit mijn schuld?’

Noordmans gebruikt het beeld van een schaatser om weer te geven wat onze situatie is en hoe God ingrijpt:

‘Wij kunnen zulk een macht en verderf niet ontketenen, als er in de scheiding tussen goed en kwaad ligt. Wij zijn ook niet in staat zulk een onheil in de schepping aan te richten als door de zonde is geschied. De Schepper zelf moet bij de zonde betrokken zijn. De zonde is meer dan een storing, door mensenhand aangesticht. De machten die daardoor ontketend worden zijn niet door ons zelf in aanzijn geroepen. Zoals een schaatser in de winternacht door de druk van zijn voet het ijs doet scheuren, zodat de donder van de breuk, die voor hem uitloopt, hem met schrik vervult, zo is de zonde, waardoor de scheiding tussen goed en kwaad door de schepping trekt. Gods oordeel drijft de breuk voort en het gaat niet buiten de Schepper om. Anders kon het kruis ook niet midden in de schepping staan.’

VW II, p. 253

‘Het karakter van het Oude Verbond is, dat de schepping de val uitdrijft. Gods oordeel jaagt haar voort tot op Golgotha. – De aard van het Nieuwe Verbond is, dat God zelf in de ellende gaat staan en de breuk in zichzelf opvangt en heelt’.

VW II, p. 259

Deze woorden mogen illustratief zijn voor Noordmans’ theologie, ze verklaren tegelijk ook waarom ontferming, barmhartigheid, voor hem het belangrijkste is waarop de Kerk zich ten aanzien van alles wat arm en vernederd is heeft toe te leggen.

Eer Abraham was, is de Christus

We hebben gezien dat het ‘midden’ voor Noordmans wordt gevormd door de doorkomst van Jezus Christus in deze wereld (het moment dat God zelf zich midden in de breuk stelt). Om de metafoor die ik eerder gebruikte weer op te pakken: deze doorkomst is de geluidsbron. En de eerste geluidsgolf die deze bron voor en na omgeeft wordt gevormd door het volk Israël, het volk dat – als een tabernakel die met het oog hierop speciaal werd gecreëerd – de Tenach en zijn geluid met en in zich omdraagt. In deze gedachtegang is Israël dus met Jezus Christus verbonden als zijn meest nabije geluidsgolf, het huisvest dit ontzaglijk Woord van God. Tegelijk geeft dat ook aan: de bron betekent oneindig veel meer dan het geluid; de eerste creëert het tweede, en niet andersom. En het geluid van dit Woord davert ook veel verder dan de behuizing; dat zullen we straks nog zien. Daarom komt een Israël met alleen de Tenach voor Noordmans niet dichter bij de bron dan Johannes de Doper. Die is weliswaar de grootste onder mensen, maar de kleinste in het Koninkrijk (en daarmee binnen de bron, opgenomen in Christus) is groter dan hij.

Met de metafoor van de geluidsbron begrijpen we nu ook wat Noordmans bedoelt met zijn opmerkingen dat het Oude Testament achterstevoren gelezen moet worden. Alle geluid moet immers vanuit de bron ervan verstaan en geïnterpreteerd worden. Zoals in feite de evangelist Matteüs dat van begin af aan doet: de komst van de Messias verwekt daar het huis van Jozef (de man van Maria), verwekt het huis van David, verwekt de twaalf stammen Israëls, verwekt Jakob, Isaak en Abraham (Matt. 1:1, 1:16!). Met andere woorden: eer Abraham was, is de Christus. Abraham is de verste rimpeling in de wereldvijver, welke veroorzaakt wordt door de steen die er middenin valt. De steen verwekt de rimpeling; niet andersom.

Na de doorkomst van de Messias vormen Israël en de uit het gehoor verwekte Kerk een volgende geluidsgolf. Maar nu – zeker als ik het beeld in de metafoor nu laat verspringen naar een vliegtuig dat door de geluidsbarrière is gegaan – is het een geluid dat na-ijlt, dat de bron ervan niet bij kan houden. Dat komt om zo te zeggen pas weer goed als Hij inhoudt, zich door ons zal laten inhalen.

Deze periode is moeilijk, zowel voor Israël als Kerk. Noordmans signaleert dat de ‘wet’ in deze periode voor Israël een sta-in-de-weg kan worden.

VW II, p. 264

Dat wat vooruit wees naar de komst van Christus en daarin een bepaalde en zelfstandige taak had, wijst nu vooral terug naar de bron en wil als zodanig gehoord worden. Gebeurt dat niet, dan blokkeert het geluid het zicht op de bron ervan.

Daarnaast signaleert hij ook hoe Jezus’ leerlingen wat beteuterd achterblijven. De Kerk heeft de neiging naar de hemel te blijven staren (Hand. 1:11). Zij zou het liefst al in de klanktaal van het Koninkrijk spreken, maar is gehouden zich tot de wederkomst te blijven uitdrukken in oudtestamentische taal.

VW II, p. 26

De brieven van Paulus en Lucas’ boek Handelingen tonen voor Noordmans aan hoe de Kerk al snel leert het leven in te richten door de Heilige Geest – in een ethiek die bij Noordmans het ‘ascetisch’ leven wordt genoemd – wachtend tot we Jezus Christus inhalen c.q. Hij op ons wacht.

De Twaalve en de Zeven

In juni 1952

Met dank aan emeritus hoogleraar Jaap van der Laan, die een chronologisch overzicht maakte van alle meditaties in In de Waagschaal van november 1948 tot september 1953 en mij dat ter beschikking stelde.

begint Noordmans een bijzondere reeks meditaties over het boek Handelingen. In zijn uitleg maakt hij onderscheid tussen de dichtstbijzijnde geluidsgolf, de ‘Twaalve’ , en de ‘Zeven’ die daarna komen. Met de Twaalve bedoelt hij de Joodse leerlingen die getuigen waren van Jezus’ leven, sterven en de opstanding. Met de Zeven bedoelt hij de diakenen die door de Twaalve werden aangewezen om de zorg voor de Griekstaligen op zich te nemen (Hand. 6:1-7). Van deze Zeven is voor Noordmans eerst vooral Stefanus de representant. Hij kent Jezus ‘niet naar het vlees’, maar kent Hem alleen als – en ziet Hem ook als – de Christus die aan de rechterhand Gods zit (Hand. 7:56). Bij de steniging van Stefanus is Saulus aanwezig. En de laatste wordt voor Noordmans onder zijn nieuwe naam Paulus de ware representant van de Zeven, dat wil zeggen van hen die Jezus niet naar het vlees gekend hebben, maar Hem alleen kennen als de verheerlijkte. Vervuld met zijn Heilige Geest brengen zij het Evangelie naar de heidenwereld waarbij zij vrij omgaan met wat hun historisch is aangeleverd, ook wat betreft de mitswot. Het verschil tussen de Twaalve en de Zeven karakteriseert Noordmans als een verschil tussen incarnatie en inspiratie.

VW VIII, p. 369

Wat de eersten betreft: ‘…. de belijdenis van de incarnatie, dat Jezus als Jood had rondgewandeld en dat in Hem het Woord vlees was geworden, gelukt hun goed. Maar zij verstaan niet volkomen de heilige kunst om na Pinksteren met de evangeliën te breken, om met de Griekse gemeente de volle wending des Geestes mee te maken, waarop Jezus hen had voorbereid. Zij willen liefst met Jezus doorgaan en de evangeliën voortzetten. Deze wending wél te volbrengen, dat is beter gelukt aan de Zeven; in het bijzonder aan Stefanus en daarna in heilshistorische volmaking aan Paulus’ .

VW VIII, p. 370

Paulus preekt, in de woorden van Noordmans, geen Jezus ingelijst in de historische evangeliën, maar een Jezus ‘uit de lijst’

VW VIII, p. 411

, een geestelijk Evangelie. ‘Had Jezus niet gezegd van de Heilige Geest: “Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” (Joh. 16:14)?’ De Zeven c.q. Paulus zien tempeldienst en wetsbetrachting als gerelativeerd; het gaat nu om een goddelijk blazen van de Geest over alle vlees, waardoor alle dingen nieuw gemaakt worden.

Zo rolt voor Noordmans de donder van het Woord – als bij een supersonisch vliegend vliegtuig waarvan het samengepakte geluid in één keer de hoorder overvalt – de wereld over; richting Antiochië, richting Rome, richting de einden der aarde. Daarbij blijven de Twaalve (Petrus c.s.) dicht bij hun eigen volk, en zijn het de Zeven (Stefanus c.s., maar vooral Paulus) die echt een vertaalslag naar de gojim maken.

De Geest is hierbij dus Tolk van de letter. Te dicht bij de letter blijven, bij de incarnatie en Jezus als Jood, noemt Noordmans een zonde tegen de Heilige Geest.

VW VIII, p. 371

Het gaat om een pneumatisch leven dat zich beweegt en uitstrekt naar de einden van de aarde en de tijd. De volkeren der aarde zullen in de eerste plaats via de verkondiging en de brieven van Paulus overrompeld worden door de Christus; de brieven vormen immers het oudste deel van het Nieuwe Testament. Pas later vernemen zij – via de evangeliën – iets van het historische leven van Jezus. Maar daar past – om zo te zeggen – de Christus niet meer in. Noordmans: ‘Paulus kan niet geïntegreerd worden in Petrus, maar Petrus wordt omgekeerd wel door Paulus omvat. Petrus gaat en Paulus komt; in de kerkgeschiedenis, zoals in de bijbel’ .

VW VIII, p. 429v

De verhouding Kerk en Israël

Door het zo te verwoorden lijkt Noordmans een onderscheid tussen Israël en Kerk te maken dat bij hem ook na de doorkomst van Jezus Christus van betekenis blijft. De spanning ‘Petrus-Paulus’ , ‘moedergemeente Jeruzalem- volkeren der aarde’ werkt Noordmans in artikelen weliswaar regelmatig uit als een spanning tussen Rome en Reformatie (een spanning tussen letter en geest die overigens ook binnen zowel Rome als Reformatie aanwezig is), maar daardoorheen is iets fundamentelers te horen: Israël als meest verbonden met het ‘Woord in het vlees’ en daardoor vooral de (blijvende) getuige-martelaar van dood en opstanding, de Kerk daarnaast als vooral een volk van gojim dat in geloof van de doortocht van Christus de vruchten plukt. De eerstgenoemde maakt het aan den lijve mee, de laatstgenoemde wordt het verkondigd.

Niet alleen blijft bij Noordmans dus staan dat Israël het geluid huisvest dat aan de komst van Christus voorafging. Israël blijft ook het blijvend herkenbare en congruente geluid dat achter Hem aan gaat: de eerste getuigen van dood en opstanding die deze dood en opstanding ook fysiek in zich omdragen. In een brief aan Miskotte van oktober 1933 betrekt hij Jesaja 53 op het Joodse volk. Reagerend op de jodenvervolgingen

In maart 1933 werd begonnen overheidsorganen, universiteiten en medische instellingen te zuiveren van Joden.

in maart van dat jaar in Duitsland schrijft hij: ‘Voor ons was het in die dagen moeilijk het Israël der realiteit en het joodse geloof uit elkaar te houden. En ik heb vooral in die eerste weken wel eens de lust gevoeld om in in ’t publiek te vragen of het misschien niet beter was dat wij naar de joodse synagoge gingen, om getuige te zijn hoe Jesaja 53 vervuld wordt dan dat wij – zoals enkele dominees deden, er aan herinnerden dat de Joden Jezus gekruisigd hebben. De vraag kwam (…) uit de behoefte op, om naast de Joden te gaan staan’.

VW IX, p. 451

En in 1952 verbindt hij het volk Israël en de opstanding met elkaar wanneer hij over de oprichting van de staat Israël – zij het in een lange zin met allerlei voorbeelden uit de ‘ongewijde geschiedenis’ – schrijft: ‘vreemdste analogie van Pasen in de wereldhistorie (….) als van God afgedwongen door de gruwel van concentratiekampen en gaskamers’ .

In een meditatie getiteld ‘Gods venster’ uit april 1952, VWVIII, p. 322

Jakobus en Petrus c.s. blijven het Paulus c.q. de Kerk moeilijk maken met de voortdurende vraag of het wel deugt wat de gojim verkondigd wordt en hoe de Kerk leeft, of zich dat niet veel te ver verwijdert van de Tenach; de woorden van de Tenach zijn toch het criterium waaraan het geloof in de Messias zal moeten voldoen. Het volk van Jakobus en Petrus stelt die vraag zelfs nog scherper: de woorden van de Tenach zijn het criterium waaraan de Messias zal moeten voldoen; en hun ‘neen’ aangaande Jezus heeft zowel Petrus als Paulus zeer geraakt – zonder dat overigens een van hen beiden daarom ooit het Joodse volk als los van Jhwh heeft gezien; integendeel.

De Kerk gelooft dat Jezus de Messias is en herkent alle woorden van de Schrift vanuit Hem als de bron c.q. ziet ze in Hem tot hun bedoeling komen; deels bij zijn komst, deels bij wat Hij nog doen zal. Maar de Kerk heeft in deze optiek in de Jood een heilig ‘tegenover’ ; vergelijkbaar met hoe Adam zijn ‘tegenover’ heeft in Eva. Men kan proberen zich van dit ‘tegenover’ te ontdoen, maar dat brengt de hele schepping uit balans. Dit ‘tegenover’ daarentegen te waarderen houdt de twee bijeen; met alle spanning die dat geeft. Noordmans: ‘Was het evangelie van Petrus nu een ander evangelie dan dat van Paulus (Gal.1:6; 2 Kor.11:4)? Dat is een lastige vraag. Lees maar de Nieuwe Vertaling van Galaten 1:6 en 7. Die zegt er van: “wat geen evangelie is”. En vergelijk daarmee de Canisius-vertaling, die heeft: “eigenlijk is het geen ander”. Dezelfde moeilijkheid, die uit de vertalingen blijkt, bestaat echter ook in de werkelijkheid achter de tekst. Zij bestond ook voor Petrus en Paulus’ .

VW VIII, p. 404, 405

Wat ‘de Zeven’ doen, is uit ‘de Twaalve’ genomen. Romeinen 9-11 is ook voor Noordmans het hart van de Romeinenbrief, die hij als de meest rijpe en rustige brief van Paulus beschouwt. Paulus en de Kerk blijken in deze brief meer dan elders – hoe groot de tegenstelling bij tijden ook kan worden – niet los van Israël verkrijgbaar. Noordmans stelt dat Mozes, David en Abraham meer wezenlijk in de prediking van Paulus figureren dan Adam, de universele stamvader.

VW VIII, p. 418

Het gaat niet aan buiten Israël om over het vaderschap van God te spreken. Al relativeert Paulus de historische tempeldienst en predikt hij een geestelijke eredienst, hij preekt in wezen na Pinksteren toch weer – beter: nog steeds – de Tenach, het Oude Testament.

Paulus is zich ervan bewust dat hij met zijn prediking de spanning, zo niet de kloof, tussen de heiden-christelijke gemeenten en de Joden groot heeft gemaakt. En hij kon en mocht niet anders, aldus Noordmans; de spanning die hij creëert was noodzakelijk en is ook blijvend en van grote betekenis voor ons geloof.

VW VIII, p. 400

Maar Noordmans maakt ons ook opmerkzaam op het feit dat Paulus, naarmate hij verder bij Israël – ook letterlijk – vandaan loopt, minder oppositioneel wordt in zijn spreken. Niet alleen spreekt hij in de brief aan de Romeinen vrijuit over zijn liefde voor zijn eigen volk, maar ook doet hij dat in een vorm die een waarschuwing voor de gojim inhoudt.

VW VIII, p. 417

Zo buigt hij als het ware, hoe verder bij Israël vandaan, toch weer naar Israël terug. Aan dit volk zijn de woorden Gods toevertrouwd. Zeker, het woord blijft gelden dat de Heilige Geest het ‘uit het mijne’ nemen zal en er zijn eigen weg mee zal gaan. Maar daarmee blijft ‘het mijne’ wel de bron. Als het niet meer uit de bron komt is de Christus van Jezus losgezongen.

Hun zijn de woorden Gods toevertrouwd

In een meditatie van 16 november 1951 getiteld ‘De Joden’ doet Noordmans een aantal pregnante uitspraken.

VW VIII, p. 420 e.v.

Het zijn met name deze uitspraken die voor mij reden waren zijn theologisch getuigenis achterstevoren te gaan lezen, zodat dit artikel geworden is zoals het is. Ik wil hem daarom nu ook uitvoerig citeren. Noordmans, denkend vanuit het midden, noemt in deze meditatie het Joodse volk het volk van Genesis, van het begin. En hij zegt er direct bij dat hij dat uiteraard niet chronologisch, maar structureel bedoelt. De Grieken en de Romeinen kan men antiek noemen. Maar de Joden zijn oorspronkelijk. In het midden, waar de oorsprong van alle dingen ligt, zijn Jezus en zijn volk (als drager van zijn geluid, tabernakel van het Woord) zozeer één dat Noordmans kan schrijven:

‘Van alle Joden geldt enigszins, wat Jezus van zichzelf zeide: “Eer Abraham was, ben Ik” (Joh. 8:58). De Joden vertegenwoordigen enige grondtrekken van menselijkheid, zekere transcendentale voorwaarden voor de humaniteit, waartegenover al het andere pas in de tweede plaats komt. Zij laten de mens zien in de eerste en voornaamste verhouding waarin hij staat en bestaat: zijn verhouding tot God. In zekere zin is de Jood (weer met Jezus) “de eerstgeborene der ganse schepping” (1 Kol. 1:15). En de Jood staat in die grondverhouding met uitsluiting van vele andere betrekkingen. Hoeveel rijker staat, onder dit gezichtspunt, de Griek in het leven. De Jood is de wortel-mens, voor wie blad en bloesem betrekkelijk bijkomstige verschijningen zijn. De wet, die hij dag en nacht overpeinst, is hem zoeter dan honing (Ps. 19:11). Het is dan ook niet toevallig, dat Paulus in Romeinen 11 telkens spreekt over de wortel en de takken. Het wezen van het Jodendom geeft daartoe aanleiding. In dit ambt van eerstgeborene is de Jood in zekere zin onschendbaar. Zijn menselijkheid bestaat, om zo te zeggen, onmiddellijk, bij de gratie Gods, terwijl de Griek het schone en het goede van zijn humaniteit zelf moet opwerpen. De Jood is daarom tot op zekere hoogte ook taboe; het is verboden en ook gevaarlijk hem aan te raken. Daardoor ontstaat rondom de Joden die mysterieuze spanning, die ieder uit de geschiedenis en nog beter uit de jongste ervaring kent. In het krachtveld, waarin die spanning optreedt, is de wereld wel het minst in evenwicht. Het vonkt daar onophoudelijk, alsof de mensheid nog in wording was. – Als eerstgeborene is de Jood steeds beveiligd en toch altijd in gevaar. De grondlijnen der humaniteit kunnen niet verloren gaan, maar wanneer zij een vast bestand verlangen om zichzelfs wille, ontwaakt de tegenstand. De geest komt dan tegen de wet in verzet’.

Noordmans eindigt deze meditatie vervolgens met allemaal vragen.

‘Alsof de mensheid nog in wording was’

Het is aan anderen te beoordelen of ik Noordmans recht heb gedaan in zijn denken over Kerk en Israël. Zoals in het begin gezegd: meestal zwijgt hij over Israël of spreekt antithetisch. Aan de andere kant geeft Noordmans op dit terrein nog wel meer materiaal dan ik hier heb weergegeven.

Aanvankelijk vond ik Noordmans teleurstellend. Maar ik ben over mijn scepsis heen. Hoe zou Noordmans op Marquardt hebben gereageerd? Zou hij dat – met Marquardts eigen woorden – ‘Abirren’ noemen? Of zou Noordmans het duiden als ‘teruggaan op’

VWVIII, 418

, teruggrijpen? Noordmans betuigt: als de afstand naar Jeruzalem voor Paulus te groot wordt, grijpt hij terug op de verkiezing van Israël. Té ver van Jeruzalem kunnen de woorden van de Tenach zo verdund raken dat er geen sprake meer is van vertolking van de Schriften, van een ‘uit het Mijne’ nemen. Noordmans is vuurbang voor een universele religiositeit die van Adam in één keer – met voorbijgaan van Abraham, Mozes, David en de profeten – overspringt naar het Evangelie van de nieuwe Adam. Dat is voor hem geen Evangelie en daarmee komen we het heidendom niet voorbij of spelen we het zelfs in de kaart. Dan wordt het weer hoog tijd dat het Woord van het Evangelie inslaat

VWVII, 448

in kerk en samenleving en scheppend scheiding maakt. In dit opzicht denkt Noordmans net als Marquardt (en anderen) vanuit het bijzondere naar het algemene. Wat humaniteit is wordt vanuit het midden bepaald; en dat midden is de vonkende relatie tussen God en de ‘wortel-mens’ en het donderende geluid dat dat in deze wereld geeft. Ik denk dat Noordmans daarin Marquardt bij zou vallen. Aan de andere kant denk ik dat Noordmans toch bang zou zijn van de concretie die Marquardt daaraan geeft. Lees de preken van Noordmans en men merkt dat het rumoer van deze wereld nauwelijks in de kerkruimte doorklinkt. Wat ‘buiten’ gebeurt – een Eerste en Tweede Wereldoorlog, beurskrach, Jodenvervolgingen, de oprichting van de staat Israël – komt niet mee naar ‘binnen’ of wordt maar vaag aangeduid. Bij veel van zijn preken ontbreekt een datering; meer dan dat: ze blijken ook niet te dateren. Nu maakt ook Marquardt een scherpe scheiding tussen Kerk en Theologie en begint hij zijn dogmatiek met een geloofsbelijdenis, met een gezang: ‘Gottes Sohn ist kommen uns allen zu frommen’ .

Friedrich-Wilhelm Marquardt, Von Elend und Heimsuchung der Theologie; Prolegomena zur Dogmatik. München 1988. S. 35-52

Maar in deze theologie wordt – heel anders dan bij Noordmans – de vleeswording van het Woord ook gevonden in de geschiedenis, met name in het lot van Israël; en dat heeft onontkoombaar gevolgen voor de uitleg van de Schrift, tot binnen de kerkmuren. Ik heb niet de indruk gekregen dat Noordmans iemand is die daarbij oog of oor zou afwenden. Maar ik denk wel dat hij zou huiveren. Dezelfde huiver die ik proef in eerdergenoemde en deels geciteerde meditatie uit 1951. Als Noordmans chronologisch had gedacht, dan zou hij Marquardt terzijde hebben kunnen leggen. Maar juist omdat hij structureel vanuit het midden denkt, vanuit de inslag, ‘weet’ hij: die oorsprong creëert de oorsprong-mens en wij komen die oorsprong-mens niet chronologisch voorbij. En hij weet van de voortdurende knetterende spanning die dat geeft, dit ‘taboe’ temidden van de volkeren. En bestaat de kerk zelf niet grotendeels uit: juist die volkeren die aan die wortelmens voorbij willen om direct te komen tot het universele?

Uiteindelijk levert Noordmans mij dus spannende theologie van een zeer betrokken kerkvader; het vonkt. En ik herken die spanning ook: in eigen denken, en in de huidige Protestantse Kerk in Nederland, en tussen Kerk- en-Israëltheologie en meer evangelicale stromingen. Het vonkt van de spanning. En in die spanning wil ik staan.

Het vonkt tussen Jezus en de Christus; zij zijn niet zomaar één.

Het vonkt tussen Israël en de gojim, zoals altijd en zeker ook in onze dagen; zij zijn niet zomaar één.

Het vonkt tussen Israël en Kerk. En het vonkt tussen letter en geest. Zij zijn niet zomaar één.

De stichting van de staat Israël is een vleeswording die te meer spanning zet op de vonken die heen en weer schieten tussen incarnatie en inspiratie. De wereld van onze dagen is niet in het minst in evenwicht. En het is of we in dit alles – in Noordmans-taal – ons rechtstreeks verhouden tot de schepping die plaatsvindt en waar God onmiddellijk herscheppend achteraangaat. Het is of de woord-vonken van de ‘oerknal’ ons om de oren spatten en door ons leven trekken, creërend en definiërend wat licht mag heten en wat donker; ‘alsof de mensheid nog in wording was’.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken