Menu

Basis

Nu en altijd, tot in de eeuwen der eeuwen

De rol van ‘tijd’ en ‘eeuwigheid’ binnen de liturgie

Alle eeuwen door hebben mensen gezocht naar een manier van omgaan met wat hen overstijgt. Wonderen fascineren ons: ‘begrijpen’ is hier niet aan de orde, ‘verwonderen’ wel. Alles wat we zelf gemaakt hebben, kennen we al. Wat we bedacht hebben, weten we al. Even is alles wat we tot stand hebben gebracht fascinerend, na een tijdje gaat het vervelen. Maar we kunnen steeds opnieuw naar de ondergaande zon kijken, of naar de sterren aan de hemel. ‘Wat is dan de mens dat Jij aan hem denkt?’ zingt psalm 8.

Wat allen ‘God’ noemen

De ervaring van het overweldigende en mysterieuze, het ‘transcendente’, dat ons kan overvallen, geeft ons te denken. Het kan mij tot het besef brengen dat niet ik het ben die mijzelf heb gemaakt, maar dat ik mijn leven ‘te danken heb’. Aan wie of aan wat? Ik weet het niet: aan een ik-weet-nietwat. Thomas van Aquino, een wijsgeer uit de dertiende eeuw, heeft grote invloed gehad op het denken van mensen die zoeken naar een manier van omgaan met wat hen te boven gaat. Dat ‘wat’ krijgt bij Thomas een naam: ‘Wat allen God noemen’. In deze bijdrage wil ik nadenken over hoe aspecten als ‘tijd’, ‘eeuwigheid’, ‘gedachtenis’ en ‘heden’ een rol spelen in liturgie. Ik wil kijken naar wat mensen ervaren als zij deelnemen aan een liturgische viering. Mijn eigen ervaring en wat ik van ervaringen van anderen heb geleerd is daarbij het punt waarop ik mijn reflecties wil ijken.

Het begint met de ervaring van het ‘transcendente’. Die ervaring brengt mij tot het besef van ‘God’ – en niet andersom. Het begint niet bij een definitie van ‘God’ als verklaring voor het mysterieuze, een definitie die in gebreke blijft omdat je altijd blijft steken in het beeld van een god als ‘Sinterklaas’. Het is terecht dat dit door veel mensen als een infantiele, niet-van-deze-tijdmanier van denken wordt gekarakteriseerd. Waar het om gaat is dat ‘wat allen God noemen’ een manier is om te zeggen wat je niet kunt zeggen wanneer je je kunt laten raken en laten verwonderen door het geheim van alle leven. Bestaan er voor jou geen geheimen en word je niet gehinderd door enige verwondering dan is ‘God’ inderdaad iets van vroeger.

Liturgie en geschiedenis

Rituelen zijn middelen waarmee mensen vorm hebben gegeven aan de relatie tussen hen en wat zij ‘God’ noemen. In de christelijke traditie is ‘liturgie’ de verzamelnaam voor de waaier van de vele rituele vormen die mensen voltrekken en waarin zij op hun wijze vorm geven aan de wederzijdse betrekking tussen hen en God. ‘Liturgie’ kent meerdere betekenissen, wat het spreken erover niet altijd gemakkelijk maakt. Twee betekenissen zijn hier van belang. De ene betreft liturgie als een openbare viering die door mensen wordt gedaan en die volgens een bepaalde ordening van onderdelen verloopt: een kerkdienst. De andere betekenis is de al dan niet wetenschappelijke reflectie – soms ook liturgiek of liturgica genoemd – op de hierboven genoemde openbare viering. Die reflectie heet ook ‘liturgie’ en is een onderdeel, ‘discipline’ van de theologische wetenschap. De liturgie als discipline heeft uiteraard een geschiedenis. Wij richten ons voor het gemak op de ontwikkelingen in de katholieke traditie, omdat deze ook hun invloed hebben gehad op de reformatie. Sinds ongeveer 1950 zien we een verschuiving plaatsvinden van liturgie die wordt bestudeerd vanuit het kerkelijk recht naar liturgie die vanuit een historisch perspectief wordt onderzocht. Het historisch onderzoek heeft ons enorm veel inzichten geschonken in de ontwikkeling van de rituelen en heeft een weldadige, relativerende invloed gehad op het zo strikte juridische spreken en denken over liturgie. Liturgie en geschiedenis zijn steeds meer met elkaar verbonden, niet alleen wat betreft de uiterlijke vorm, maar ook naar de inhoud toe. Dat geeft ons ruimte om na te denken over hoe ‘tijd’ en ‘eeuwigheid’ een rol spelen in de praktijk van de liturgie.

Gedenken we om tot bewustzijn te komen, tot ‘innering’?

Gedenken

Gedenken is een kernwoord van liturgie. Wij vieren liturgie ‘om te gedenken’. Jezus zelf geeft ons in het Evangelie de opdracht Hem te gedenken in wat wij nu kennen als de liturgie van de eucharistie of het avondmaal. Het historisch kader waarin liturgie werd geplaatst heeft zeker ook tot gevolg gehad dat ‘gedachtenis’ als centraal begrip sterk door ‘geschiedenis’ is bepaald. Gedenken wordt dan steeds meer jezelf herinneren wat er ooit is gebeurd en jezelf te binnen brengen wat er vroeger was. Dat is het uiteraard ook, maar er is meer. Ik wil uitgaan van waar ik aan het begin van deze overweging mee begon: de ervaring van het transcendente. Daar gaat het meer om gedenken als ‘innering’ dan om gedenken als ‘her-innering’.

Innering

De gebedsteksten die in de tweeduizendjarige kerkgeschiedenis in de liturgische boeken bewaard zijn, kennen bijna alle een moment van gedachtenis. In de liturgische taal noemen we dit moment ‘anamnese’, een woord aan het Grieks ontleend dat ‘herinnering’ betekent. Wanneer liturgie en historisch denken nauw met elkaar worden verweven, ligt het voor de hand dat het anamnese-moment in het bidden ook historisch wordt begrepen. Teksten van lang geleden stammen niet alleen uit een ver verleden, maar gaan dan ook over een ver verleden. Het begrijpen van deze teksten – en sterker nog, het ze kunnen toe-eigenen om ze te kunnen bidden als teksten die ons gebed zouden kunnen verwoorden – vraagt om uitleg en actualisatie. De vraag is of het aspect van ‘gedachtenis’ op een dergelijke historische manier begrepen zou moeten worden. Als wij liturgievieren ‘om te gedenken’, doen we dat dan ‘om niet te vergeten’ in de zin van ‘onszelf herinneren’? Of doen we dat om onszelf die teksten te binnen te brengen en eigen te maken, om tot besef, tot bewustzijn te komen: tot ‘innering’?

In de katholieke traditie zijn wij eraan gewend geraakt dat teksten die in de liturgische boeken staan, waaronder ik voor het gemak ook die van de Schrift reken, uitgelegd moeten worden en geactualiseerd. Zij stammen immers uit een vroegere tijd die anders was dan de huidige. Ik heb gaandeweg ontdekt dat die oude teksten weliswaar uit een heel andere context dan de onze stammen, maar dat die andere tijd en context de actualiteit van die teksten geenszins in de weg staat. Dat heeft alles te maken met hoe je kijkt naar liturgie en het anamnetisch aspect daarin. Ik wil aan de hand van drie voorbeelden duidelijk maken hoe mijn kijk in de loop van veertig jaar is veranderd.

In die tijd

In de dienst van het woord van de eucharistieviering neemt de voorlezing van de teksten uit de Schrift de centrale plaats in. Deze rite wordt besloten met een dialoog tussen ‘voorlezer’ en ‘allen’ die in het Latijn, vanouds de liturgische basistaal, luidt: Verbum Domini – Deo gratias. Een lang gebruikte ‘officieel goedgekeurde’ Nederlandse vertaling luidt: ‘Zo spreekt de Heer – Wij danken God’. Interessant is in de Nederlandse vertaling de toevoeging van de beide persoonsvormen ‘spreekt’ en ‘danken’, die in het Latijn ontbreken. Veelzeggend is de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘spreekt’. Precies dat geeft aan wat zich voltrekt in de rite van de voorlezing: wanneer de lector haar of zijn tekst voorleest, leent deze zijn of haar stem aan de goddelijk stem die aan het woord is. God komt aan het woord, niet de lector. Het is de rite die dit mogelijk maakt en het is aan de lector om aan God de kans te geven dat Hij of Zij het woord kan voeren. Immers, wie voorleest zal zich ervan bewust zijn dat hij of zij niet de enige is die spreekt terwijl zij of hij spreekt. Kortom: als participanten aan de rite horen wij als volk van God geen verhaal van lang geleden – Zo sprak de Heer – maar hoe God Zichzelf aan ons meedeelt in zijn of haar woord en ons voedt met geestelijk voedsel. Daar hoeft niets geactualiseerd te worden, daar ‘gebeurt’ het Woord aan ons vandaag. Het is niet voor niets dat elke Schrifttekst die wordt voorgelezen eerst geschikt gemaakt moet worden om in de rite te kunnen functioneren. Zo begint de voorlezing van het Evangelie doorgaans met ‘In die tijd sprak Jezus tot …’, waarna de tekst volgt. ‘In die tijd’ als beginwoorden is een veelzeggende opening. Het wijst op een onbepaalde tijd, zoals wanneer een sprookje begint met ‘Er was eens’. Wanneer was dat? Wanneer is dat? Wanneer zal dat zijn?

Heden

In het verlengde van het eerste voorbeeld ligt het volgende. In veel gebedsteksten is, zoals we eerder zeiden, sprake van een anamnetisch moment waarin in herinnering wordt geroepen hoe God in het verleden zijn heilsdaden aan zijn volk heeft bewezen. Althans, zo lijkt het op het eerste gezicht, en zeker als je de gebeden in vertaling leest. Opmerkelijk is dat de notie ‘wat vroeger is gebeurd’ eigenlijk nauwelijks hoorbaar en voelbaar wordt, omdat er juist geen verleden tijd wordt gebruikt, maar tegenwoordige tijd, vergelijk het eerste voorbeeld. Ik noem een paar voorbeelden van gebedsteksten uit de misliturgie die dit duidelijk maken.

Waar God Zichzelf aan ons meedeelt, hoeft niets geactualiseerd te worden

Geef dat de heden geboren verlosser van de wereld ons de onsterfelijkheid mag schenken… (Slotgebed op Kerstmorgen)

God, die ons heden de toegang tot de eeuwigheid hebt ontsloten… (Openingsgebed op Paaszondag)

God die heden de harten van de gelovigen door de verlichting van de heilige Geest hebt onderwezen… (Openingsgebed op Pinksteren)

Wij horen hoe in deze teksten geen historisch gebeuren in herinnering wordt geroepen, maar dat er een besef, een bewustzijn wordt verwoord. Het gaat hier niet om iets van lang geleden, maar om iets dat op deze dag geschiedt. Dan gaat het niet meer om de vraag wat er ooit is gebeurd, hoe dat is gebeurd, door wie of met wie er iets is gebeurd. Wat gebeurt, gebeurt heden, hier en nu, in actu, dat wil zeggen: daadwerkelijk. Zo beschouwd blijft dit ‘heden’ niet beperkt tot de dag van vandaag, maar verwoordt het ook ‘alledag’, omdat elke nieuwe dag een ‘heden’ is.

Er is iets wat het intijdse overtreft: ‘de eeuwen van de eeuwen’

Intijds en eeuwig

Een derde liturgisch moment betreft de liturgische frase ‘zoals het was in het begin en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen’. Het is jammer wanneer deze rituele afsluiting haar scherpte zou verliezen door haar alsmaar te herhalen. Mij treft hoe er een scheiding valt tussen ‘begin, nu en altijd’ en ‘eeuwen der eeuwen’. Waar deze woorden verbonden worden met ‘God’, met haar of zijn aanwezigheid of uitnodigende kracht, daar horen we hoe mensen alle eeuwen door Gods werking ervaren: vanaf het begin, tot op de dag van vandaag en in de tijd die nog zal komen. Maar er is meer: en in de eeuwen der eeuwen. Die woorden duiden op een overtreffende trap: dingen spelen zich af ‘in de tijd’, maar er is iets wat het intijdse overtreft: ‘de eeuwen van de eeuwen’. Waar mensen geconfronteerd worden met wat hen overstijgt, daar houdt ook alle besef van tijd op. Joost van de Vondel schrijft in zijn hartverscheurende gedicht ‘Kinder-lyck’ na het overlijden van zijn pasgeboren zoontje Constantijn die beroemde laatste regel: Eeuwigh gaat voor oogenblick. Het mysterie van dood en leven is geen raadsel dat is op te lossen, maar een ervaring waarin alles ophoudt, ook het ogenblik van het moment, de tijd zelf. Vondel heeft woorden weten te vinden die dat mysterie als mysterie benaderen. Die woorden laten niet het moment, het ogenblik van D’ydelheden, hier beneden, horen, maar beschrijven de ruimte die het beneden te boven gaat: Boven leef ick, boven zweef ick. In het verlengde van wat de liturgie ons de eeuwen door heeft aangereikt horen we bij Vondel dat waar de tijd ophoudt, de ruimte van de eeuwigheid zich opent, de goddelijke ruimte waar geen tijd is ‘en niets meer overblijft’, zingt Huub Oosterhuis in zijn tafelgebed Open uw hart, ‘dan zien en zwijgen en eeuwig zijn’.

Daadwerkelijk

Liturgie is een gebeuren waaraan wij geacht worden daadwerkelijk te participeren. Het woord ‘daadwerkelijk’ is de vertaling van het Latijnse actuosa dat heel vaak – ten onrechte, want onjuist – gelezen wordt als activa. Wij nemen niet actief deel aan de liturgie, in tegenstelling tot een passief deelnemen, maar wij zijn de vierenden zelf, als volk van God dat zich elke keer weer ontvankelijk maakt om aan zich te laten gebeuren – voltrekken – wat het ritueel beoogt: wij komen tot bezinning, tot besef. Daartoe ‘inneren’ wij ons ‘in de tijd’ wat ons wordt aangereikt in woorden, gebaren en symbolen die ons de weg wijzen naar waar de Eeuwige ons wenkt.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken