Menu

Premium

Onder de zon

Kunst stelt ons in staat onze plek onder de zon, ergens tussen de aarde en de hemel in, te heroverwegen. Nooit komen we helemaal los van de aarde. Maar kunnen we wel helemaal opgaan in de aarde? Gé-Karel van der Sterren werkt aan een oeuvre dat enerzijds gaat over het fysieke schilderen: de stof, het materiaal, de beweging die hij maakt daar en dan. Anderzijds wijst zijn werk verder dan het puur stoffelijke en lichamelijke van het schilderen, naar de wereld die we als mensen voor onszelf maken en zijn.

Een jongen en een vrouw in zwemkleding. De vrouw ligt op haar buik, languit over een berg zand. Bakkend in de zon. De jongen zit overeind, wat ingezakt. Is hij te warm geworden? Denkt hij erover om maar eens even een verkoelende duik te nemen? Zijn haar lijkt nat aan zijn hoofd te plakken. Een strandtafereel. Tenminste… dat is de plek waar je een dergelijk tafereel zou plaatsen. De schilder, Gé-Karel van der Sterren, heeft de omgeving bijna abstract gemaakt. De kleur van de verf op de bovenste helft van het doek is blauw. Dat past bij de hemel, de lucht. Gé-Karel heeft zelfs een suggestie van een horizon gegeven door in de blauwe wolken horizontale bewegingen te zetten. Daar zou het blauw naar water, de zee kunnen wijzen. De vlekken en bewegingen in de verf zou je kunnen lezen als wolken. Donker, kolkend. Een dreigende lucht. Over de zee komt onweer aanrollen. Boven de benen van de jongen en de vrouw is een vlak geschilderd met een wat vergrijsd blauw, haast richting violet. Alles onder de vrouw heeft een rode of bruine kleur. De verf is daar dun, haast transparant. De structuur van het doek schijnt erdoorheen. Het rode en bruine wijst naar aarde of, als het een strandtafereel is, naar zand. Waar de figuren herkenbaar verwijzen naar mensen, daar is de omgeving ambigu. Is het wel een strand? Of is het toch gewoon verf die met grove bewegingen is aangebracht en door veel verdunning in wolken is opgedroogd? Behalve de kleuren die naar hemel, aarde en water kunnen verwijzen, is er eigenlijk geen duidelijke verwijzing naar een landschap, een plek onder de zon. De jongen is herkenbaar, zijn beeld ‘klopt’ met hoe we de werkelijkheid zien. Maar de vrouw is wel erg bruin gebakken. Zij is geschilderd met rood en zwart. De kwast heeft de bolling van haar lichaam gevolgd, waardoor het een sterk plastisch karakter heeft gekregen. Maar het gezicht roept ook gedachten aan spieren op. Zou ze gevild zijn? Die gedachte maakt de afbeelding luguber, morbide.

Wat is de mens?

Goede beeldende kunst doet ons iets ervaren van wat het is om mens te zijn op aarde. De Franse filosoof Paul Ricoeur haalt zijn Duitse collega Martin Heidegger aan om dit te verduidelijken: ‘het zijnde dat het zijn begrijpt’.

Paul Ricoeur, Tekst en betekenis, Baarn: Ambo 1991, 34.

Ricoeur zegt dat een kunstwerk ons voor het probleem stelt van ‘de zin van het bestaan: het is de bemiddeling waardoor wij onszelf (leren) begrijpen’.

Ricoeur, a.w. 61.

Wat en wie we dachten te zijn, wordt bevraagd. We ontdekken een nieuwe, een andere manier om onszelf te begrijpen. Wat is de mens?

Psalm 8.

Wie ben ik? Het werk van Gé-Karel heeft een dubbelzinnig karakter. Het is herkenbaar en ook weer niet. Het is verf op een doek, maar in de kleuren, vormen en bewegingen lijken we een plek te herkennen. De figuren zijn herkenbaar, maar tegelijk is de manier waarop de vrouw is geschilderd ook vervreemdend. Het klopt niet helemaal met wat we zouden verwachten. De figuren zijn centraal geplaatst in de compositie, de omgeving lijkt te zijn gemaakt om hen. Deze mensen: ze hadden een plek nodig om mens te worden. De ‘wereld’ van verf en beweging om hen heen bestaat ter wille van hen. Wij als kijkers moeten in die vlekken, wolken en bewegingen samenhang aanbrengen. De mens brengt samenhang aan in het universum waarin hij is geworpen. Maar wat is de mens? In het eerste scheppingsverhaal van Genesis staat geschreven: ‘God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.’

Gen. 1:27 (Willibrordvertaling 1995).

Gé-Karel schilderde hier de mens, mannelijk en vrouwelijk schilderde hij hen. Maar niet alleen dat. Het werk lijkt meer te zeggen over de aard en het wezen van de mens. Wellicht ook over de mens ‘in deze wereldtijd’?

GvL 432: Een mens te zijn op aarde’, zie noot 1.

De mogelijkheid van de mogelijkheid

De jongen komt overeind vanuit het middelpunt. Zijn hoofd wordt omlijst door het blauw, de wolken, de hemel. De vrouw ligt op haar buik op aarde. Haar lijf lijkt uit het bruin en rood van de aarde genomen.

Ellen ten Wolde wijst erop dat er een grote gelijkenis bestaat tussen het Hebreeuwse woord voor mens in het eerste Genesisverhaal (‘adam) en het woord voor aardbodem (‘adamah), waaruit God de stof neemt om de mens te vormen (Ellen ten Wolde, Het paradijs, Zoetermeer: Meinema 2006, 10). Bovendien zegt Ten Wolde dat deze beide woorden eenzelfde stam hebben, namelijk ‘adam: ‘rood’ of ‘rood zijn’. Ze legt daarmee een verbinding met de rode kleur van de aarde in het , het land van het oude Israël.

Schilderij van Gé-Karel van der Sterren

Het volledige schilderij van Gé-Karel van der Sterren. Ga voor meer informatie naar gekarel.com

We zien haar lijf plastisch, sterk stoffelijk. Alsof haar binnenste niet meer bekleed is met menselijke huid. Ontmaskerd. De rabbijn Harold Kushner zegt over het ‘ons’ waarvan God spreekt bij de schepping van de mens in het eerste scheppingsverhaal, de pluralis majestatis, dat het enerzijds verwijst naar God en anderzijds naar de dieren die hij al op de aarde heeft laten ontstaan.

Harold Kushner, Als ‘t kwaad goede mensen treft, Baarn: Ten Have 1983, 71.

In het werk van Gé- Karel lijkt ook zoiets aan de hand te zijn. Enerzijds is de mens stof van de aarde, een dierlijk wezen. Maar de mens zichzelf daarboven verheffen: rechtop gaan zitten. Hij is dan met zijn hoofd in de wolken, in de hemel. Hij kijkt neer op zichzelf: een wezen dat met zijn buik op de aarde ligt, uit aarde ontsproten; en tegelijk een wezen dat denkt en zich bewust is van zijn bestaan.

Kushner denkt verder over de ‘goddelijke’, de hemelse kant van de mens.

Kushner, a.w. 72-74.

Hij zegt dat mensen anders dan dieren niet beperkt zijn tot hun lichamelijkheid. De geest is bezig met vragen van goed en kwaad, en stelt ons in staat ‘nee’ te zeggen tegen onze instincten. Zo wordt voor de mens het mannelijke en het vrouwelijke geproblematiseerd. Voor dieren is seks eenvoudig, maar voor mensen een probleem. We kunnen seks beleven als een goede kracht, maar ook als een verwoestende kracht. Iets waar je jezelf aan kunt uitleveren. Zo komen we uit bij Søren Kierkegaard: hoe verhouden we ons tot onze vrijheid ‘De mogelijkheid van de mogelijkheid’ roept een existentiële angst op. Het lijkt me dat Gé-Karel zich met dit werk afvraagt, zeker als ik het plaats in de context van zijn oeuvre, hoe wij omgaan met onze vrijheid als hedendaagse mensen. Het hedonisme een uitlevering zijn aan het domme genieten. Genieten dat niet meer goed voor je is. Gé-Karel plaatst de mens tegen een dreigende achtergrond. De hedonistische samenleving heeft een onweerslucht boven zich hangen: de uitbuiting van de aarde. Het genieten waarvan we ziek worden.

Tussen hemel en aarde

Het afgebeelde werk van Gé-Karel van der Sterren uit 2002 toont ons onszelf als dubbelzinnige wezens. Wezens die zich ergens tussen de hemel en de aarde in bevinden. Geworpen in een universum waaraan we zelf betekenis moeten geven. De voorstelling is ambigu: enerzijds herkenbaar, anderzijds toch vooral abstract. Enerzijds lijkt het werk een venster op een tijd en een plek, anderzijds is het toch gewoon een doek met verf erop. Hemel en aarde.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken