Menu

Premium

Onschuldige kinderen: onze hulp is in de Naam

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Jeremia 31,15-17, Psalm 124, Openbaring 21,1-7 en Matteüs 2,13-18

De teksten van deze zondag hebben alle drie een moeilijke tijd als achtergrond: de ballingschap in Babel in de tijd van Jeremia, en onderdrukking en vervolging onder Romeinse overheersing in de tijd van Openbaring en Matteüs. Tegelijkertijd getuigen zij alle drie van een vast vertrouwen op de Eeuwige. Dat is hun kracht.

De hoofdstukken 30 en 31 vormen het zogenaamde ‘troostboekje van Jeremia’: zij geven de ballingen in Babel uitzicht op terugkeer naar en een nieuw leven in het eigen land.

In Rama wordt de klacht gehoord

Volgens de overlevering werden de ballingen naar Babylon weggevoerd langs Rama, een stadje dicht bij Jeruzalem, waar het graf is van Rachel, geliefde vrouw van Jakob. Jaren geleden bezocht ik in Benin, West-Afrika, de kustplaats vanwaar de slaven werden afgevoerd. Nu een stille plek met een simpel monument, maar mede door de verhalen die mijn gids, een Beninese arts, daar vertelde, werd de wanhoop van de weggevoerden invoelbaar. Zoals die hartverscheurende plek in Benin, zo schreeuwt het moederland van de kinderen van Jakob/Israël en Rachel, Israëls stammoeder, om haar kinderen. De wanhoop van die schreeuw klinkt door in het Hebreeuws: daar in Rama wordt de klacht gehoord (nisjma – 31,15). Dit passivum divinum betekent: ‘Ik, JHWH, heb het gehoord’ en het is jammer dat de NBV dat wegvertaalt met ‘hoort men klagen’. Er wordt hier immers nadrukkelijk herinnerd aan Exodus 3,7, prelude op de uittocht uit de slavernij in Egypte met uitzicht op eigen land, zoals ook hier terugkeer naar en toekomst in het thuisland in het vooruitzicht wordt gesteld (Jer. 31,17) – zoals niet voor de weggevoerden uit Benin en andere Afrikaanse landen was weggelegd. Waar was daar de Eeuwige? Wat waren wij?

Geen zee van tranen meer

De Apocalyps is van oorsprong een joods geschrift waaraan gedeelten voor christelijk gebruik zijn toegevoegd. Het dateert uit ongeveer 65 na Christus, wanneer het conflict met Rome grimmiger wordt en in 70 eindigt met de verwoesting van Jeruzalem met de tempel en de brandschatting van Judea. Grote groepen van de bevolking werden verdreven of vonden de dood. Ondanks die samenpakkende, dreigende wolken schouwt de ziener iets volkomen nieuws. De chaos, waarvan ‘de zee’ een beeld is, verdwijnt (Op. 21,1) of heeft, zoals bij de uittocht, plaatsgemaakt voor doortochtmogelijkheid naar een nieuwe, door de Eeuwige gegeven stad/ schepping/ toekomst, waar God zal inwonen bij zijn volk als zijn bruid (Jes. 61,10; 62,4-5). Hoopvoller en mooier kan een toekomst er toch niet uitzien: het absolute tegendeel van de toestand onder vreemde dictatuur. Dat vooruitzicht wordt geproclameerd vanaf de ‘troon’: de plaats waar alle goddelijke macht en kracht zich concentreert van a tot z (Op. 21,5, vgl. Jes. 44,6-8), en die de ‘zee’ van tranen, de chaos van moord en verwoesting, er niet meer doet zijn (Op. 21,1.4). – Mocht dat ook nu zo zijn. Voor steden als Homs en Hama in Syrië en zo veel andere…

Vers 7 herinnert aan de profetie van Natan (2 Sam. 7,12vv.), in een Qumrantekst geïnterpreteerd als: ‘de tak van David zal verrijzen; de tent van David zal worden hersteld.’ Met het ‘kind’ kan een individu of een collectief bedoeld zijn, maar volgens Johannes 1 zal het een unieke ‘zoon van de Eeuwige’ zijn.

Jozefs droom

In het verhaal over de vermoorde kinderen (Mat. 2,13-18) heeft Matteüs verwijzingen verborgen, die goed verstaanbaar waren voor degenen voor wie hij zijn ‘goede bericht’ van redding schreef en die hun moed en troost gegeven zullen hebben. Want ook in zijn tijd hadden Judeeërs en christengemeenten te lijden van Romeins geweld, onder het bestuur van keizers als Nero en Domitianus. Terwijl de wijzen teruggaan naar hun land, krijgt Jozef in een droom de boodschap om weg te gaan uit zijn land, te ontkomen aan de strik als een vogel (Ps. 124,7). Dromen functioneren in de Bijbel als kanalen voor boodschappen van de Eeuwige, zoals voor Jozefs naamgenoot, Jozef, de zoon van Jakob, toen hij gevangen was in Egypte. Dat het inderdaad een bijzondere boodschap is, wordt onderstreept met het Griekse woordje idou (= ‘zie’ – 2,13) , dat altijd verschijnt wanneer er iets ‘van God’ plaatsvindt, maar dat de NBV niet vertaalt.

Kindermoord

Of de kindermoord onder Herodes heeft plaatsgevonden is nooit bewezen, wel dat hij nietsontziend en wreed was. Hij vermoordde zijn vrouw en twee van zijn zonen op verdenking van samenzwering tegen hem (Flavius Josephus, Antiquitates). Met het verhaal over de kindermoord stelt Matteüs Herodes’ wreedheid aan de kaak en tegelijk die van de Romeinen tegen zijn eigen volksgenoten. Hij herinnert hiermee ook aan de kindermoord waaraan Mozes ontsnapte (Ex. 1-2). Daarmee presenteert hij Jezus als een nieuwe Mozes, die zijn volk zal leiden uit onderdrukking naar bevrijding. Terwijl in het citaat (2,15) uit Jesaja (43,1-3; 48,20-21) ‘zoon’ een collectief begrip is voor heel het volk, past Matteüs het exclusief toe op Jezus. Herodes’ poging de stam van David te rooien door de jongetjes te doden, mislukt. Er ontbot een nieuwe scheut. Een nieuw perspectief dient zich aan. Dat neemt het verdriet om wie verloren gingen niet weg, maar biedt hoop voor de toekomst. De zoon zal heten: Jehosjoe‘a, de Eeuwige brengt redding.

Wat zal die redding inhouden? De lange weg gaan naar het Beloofde Land, waar we elkaars naasten zijn. Waar het debet van vijandschap plaatsmaakt voor credit dat we aan elkaar geven. Credere komt van cor dare: het Brabantse ‘accorderen’. Dat betekende bij mij thuis ‘geen ruzie maken’, maar het geven van je hart aan je medemens, die een mens is zoals jij. ‘Te leven geven’ in plaats van ‘naar het leven staan’. Onze hulp is in de Naam (Ps. 124,8). Het is ons voorgeleefd.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken