Menu

Premium

Onweerstaanbare zegen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Numeri 24,15b-17b

Een wonderlijke keuze voor Kerstavond, deze profetie van Bileam! Het ligt voor de hand, om de geboorte van Jezus te als de vervulling te zien van wat Bileam hier profeteert: Jezus is de ster die opkomt uit Jakob, de scepter uit Israël. Maar wat voor de hand ligt, doet niet altijd recht aan de gelaagdheid en complexiteit van de tekst. Tenslotte is Jezus’ geboorte ook niet zomaar een geboorte.

Het verhaal over Bileam verplaatst ons naar de periode voorafgaand aan de intocht van Israël in het land Kanaän. Het volk komt in aanraking met de er reeds gevestigde volkeren. Hoe zal die ontmoeting verlopen? Zal het vrede zijn of wordt het oorlog? Het volk vraagt doortocht aan Sichon en Og, koningen van respectievelijk de Amorieten en Basjan, gebieden ten oosten van de Jordaan. Zij weigeren en worden verslagen (21,21-25.35). Nu slaat Balak, koning van Moab, de schrik om het hart. Wat moet hij doen tegen dit onoverwinnelijke volk?

Hij huurt de ziener Bileam in om Israël te vervloeken en hoopt Israël dan te kunnen verslaan. Bileam vraagt eerst raad aan God en zadelt dan pas zijn ezelin om met de boden van Balak mee te gaan. Wat de ziener onderweg niet ziet, ziet de ezelin wel: de engel van JHWH met een getrokken zwaard. Het dier weigert verder te gaan en als Bileam het tot drie keer toe geslagen heeft, vraagt het naar de reden voor dat pak slaag. Dan pas ziet ook Bileam de engel en hoort hij JHWH spreken: hij mag alleen spreken, wat JHWH hem ingeeft.

Vier zegenspreuken – drie verwensingen

En zo geschiedt: in plaats van vervloekingen klinken er tot ontzetting van Balak tot vier keer toe zegenspreuken over Israël. Het woord masjal(spreuk), kwam slechts één keer eerder in de Tora voor, toen het ook al over een verwoesting van Moab ging, nota bene door de nu verslagen koning Sichon (Nu. 21,27). De eerste spreuk van Bileam (23,7-10) heeft ook betrekking op hemzelf: hij kan niet verwensen, wie God niet verwenst. In de tweede zegenspreuk (23,18-24) gedenkt Bileam het verbond tussen JHWH en Israël, dat zich concretiseert in de zegen over het volk. De derde spreuk (24,3-9) is een lofzang op Jakobs voorspoed als het volk dat door JHWH is geplant. Het einde van deze spreuk is veelzeggend: wie Israël zegent, wordt zelf gezegend en wie het vervloekt, wordt zelf vervloekt. En in de vierde spreuk (24,15-19) klinkt de latere eindzege van Israël door: ‘Hij verbreekt de slapen van Moab (…) Edom wordt tot bezitting’. Met drie aanvullende kleinere negatieve spreuken over Amalek, de Kenieten en Assur sluit het verhaal af.

Sterrenzoon

Het verhaal met de zeven spreuken bevat verschillende thema’s die met profetie in Israël te maken hebben. Zo horen we over de persoon van de profeet, die slechts spreken kan wat God hem ingeeft te spreken; over het onopgeefbare verbond dat JHWH met Israël heeft gesloten; over de zegen over Israël, die uitvloeit over andere volkeren; en uiteindelijk over de heerschappij van Israël over zijn vijanden. Dat laatste plaatst Bileam trouwens niet in de nabije toekomst: ‘Ik kan het zien, maar niet nu; ik word het gewaar, maar het is niet nabij.’ (24,17). De hele geschiedenis door zijn mensen in de verleiding gekomen om deze periode in hun tijd te laten aanbreken. Zo heeft niet alleen de kerk deze voorspelling op Jezus toegepast, maar werd ook Simon bar Kochba volgens rabbijnse tradities als ‘sterrenzoon’ begroet.

De zegen over Juda

In twee vergelijkingen wordt de komende heerschappij of heerser omschreven: ‘een ster schrijdt voort uit Jakob, een staf staat op uit Israël’ (24,17). Dat ‘voortschrijden’ (Hebr.: darach) klonk nog niet eerder in de Tora, maar keert straks terug in: ‘het land (…) dat hij betreden heeft’ (Deut. 1,36). De beweging die ermee wordt aangeduid heeft dus iets plechtigs. En de ster? Die kennen we natuurlijk uit het scheppingsverhaal (Gen. 1,16), uit de profetische kritiek op de afgodendienst en uit Matteüs’ Kerstevangelie (Mat. 2,2), waar overigens niet Numeri 24,17, maar Micha 5,1-3 wordt geciteerd. De ‘staf’ (Hebr.: sjebeth) is ook het woord voor ‘stam’ en komt in die betekenis veel voor. Interessant is de parallel met de zegenspreuk die aartsvader Jakob op zijn sterfbed over Juda uitspreekt: ‘De staf zal niet wijken uit Juda’ (Gen. 49,10). Zoals de schrijver van Genesis vóór de afsluiting van het boek de zegen over Israël breed uitmeet, zo doet die van Numeri dat vóór de afsluiting van de woestijntocht.

Kerstavond

Deze tekst van Numeri klinkt bij de viering van Jezus’ geboorte. Hierdoor wordt gesuggereerd, dat hij de ster is die voortschrijdt uit Jakob, de staf die opstaat uit Israël. Het is de rode draad door de evangelies, die het leven, sterven en verrijzen van Jezus van Nazaret als de vervulling van Gods belofte aan Israël verkondigen. Als je de situatie waarin de spreuk van Bileam klinkt erbij betrekt en tegelijk ook denkt aan de zegen van Jakob over Juda, dan komt dit soort messiaanse profetieën in een bijzonder daglicht te staan. Het gaat niet simpelweg over een lijnrechte vervulling van Gods belofte, maar om het kritische oordeel van Godswege. Deze crisis, dit kritische oordeel wordt openbaar in Israël en in die bijzondere zoon van Israël, Jezus van Nazaret. De traditionele psalm voor Kerstmis weet daarvan: ‘De koningen der aarde stellen zich in slagorde op en de machthebbers spannen samen, tegen JHWH en zijn Gezalfde.’ (Ps. 2,2).

Deze strijd speelt zich af aan de vooravond van de intocht van Israël in het land Kanaän en zal zich ook later manifesteren. Dezelfde weerstand is er bij Herodes als die hoort dat er een nieuwe koning der Joden is geboren en zal zich tijdens het hele leven van Jezus manifesteren. Daarmee lijkt het de strijd van goed en kwaad van alle eeuwen. Maar de boodschap is telkens dezelfde: het verbond van JHWH met zijn volk houdt stand en de zegen over Israël zal uiteindelijk alle volkeren zegen brengen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken