Menu

Basis

Ophef over een strofe

Het ‘Jeruzalemlied’ van Willem Barnard

‘Weg ermee!’ en ‘Nee, dat kan echt niet meer’ was de reactie in 2016, gevolgd door ‘Racistisch’ in 2020, toen er nieuwe commotie ontstond over een gewraakte strofe in een lied van Willem Barnard: ‘De negers met hun loftrompet, /de joden met hun ster, / … Is het niet van belang, alvorens een lied te schrappen of niet meer te zingen, de tekst eerst te doorgronden? Wellicht wil de strofe iets heel anders zeggen dan er in deze tijd in wordt gehoord.

Het 2016-moment

Het gevoel van schaamte over de beelden ‘de negers met hun loftrompet’ en ‘de joden met hun ster’ in strofe 19 van het lied ‘Van Jeruzalem’ (Verzamelde Liederen 173; Liedboek Zingen en bidden in huis en kerk 737) van Willem Barnard doet Willien van Wieringen, theoloog en dirigent van een kerkkoor, in 2016 in een landelijk dagblad uitroepen: ‘Weg ermee!’

De remonstrantse predikant Tom Mikkers pleit vervolgens voor het verwijderen van het gehele lied ‘Jeruzalem, mijn vaderstad, mijn moederhuis’ uit het Liedboek Zingen en bidden in huis en kerk, omdat genoemde regels opgevat kunnen worden als racistisch.

Hij onderbouwt zijn pleidooi met een verwijzing naar de veranderende tijden: het n-woord kon in de jaren zestig nog wel gebruikt worden, maar in deze tijd van internationale protesten tegen racisme en van druk op Nederland om een einde te maken aan Zwarte Piet is het volkomen misplaatst. In de meeste reacties die zijn pleidooi in 2016 oproept, blijkt er begrip te bestaan voor het verschuiven van de gevoelswaarde van de term; die wordt inmiddels als aanstootgevend beschouwd.

Ook de toenmalige preses van de Protestantse Kerk in Nederland, Karin van den Broeke, liet in een reactie weten begrip te hebben voor de weerstand die het woord oproept: ‘Nee, dat kan echt niet meer!’, maar is tegen het verwijderen van de strofe. Beter zou zijn om bij het zingen deze strofe over te slaan.

Het woord

Het moment 2016 is niet uniek in de verwikkelingen rond Barnards lied ‘Van Jeruzalem’. Het had al een lange voorgeschiedenis en het kreeg in 2020 een vervolg. Het draait allemaal om de volgende tekst:

[…]
en Bach, de grote Bach,
die mag de maat der engelen slaan
de lieve lange dag.

De negers met hun loftrompet,
de joden met hun ster,
wie arm is, achteropgezet, de vromen van oudsher,

van alle kanten komen zij
de lange lanen door,
het is een eindeloze rij,
de kinderen gaan voor.
[…]

Ten tijde van het dichten van dit lied, in de jaren vijftig van de twintigste eeuw, was het gebruik van het woord ‘neger’ boven alle twijfel verheven. Het werd ervaren als vertaling van het Amerikaanse ‘negro’, als zelf-aanduiding gebruikt door de zwarte Amerikanen. Wanneer dominee Martin Luther King op 23 augustus 1963 bij het Lincoln Memorial in Washington ter herdenking van de afschaffing van de slavernij de bekende woorden ‘I have a dream’ spreekt, klinkt dat zo:

‘Maar honderd jaar later moeten we het tragische feit onder ogen zien dat de negro nog steeds niet vrij is. Honderd jaar later wordt het leven van de negro nog altijd droevig beperkt door de handboeien van rassenscheiding en de ketenen van discriminatie. Honderd jaar later leeft de negro op een eenzaam eiland van armoede te midden van een grote oceaan van materiële welvaart. Honderd jaar later verkommert de negro nog altijd in de uithoeken van de Amerikaanse maatschappij en bevindt hij zich in ballingschap in zijn eigen land.’

De historicus en dichter Jan Willem Schulte Nordholt, naar wiens werk Willem Barnard veelvuldig verwijst, gebruikt het woord in de titels van zijn grensverleggende publicaties over de geschiedenis van de slaafgemaakten en hun nazaten in de Verenigde Staten: Het volk dat in duisternis wandelt. De geschiedenis van de negers in Amerika (1956) en In de schaduw van een groot licht. De negerrevolutie in Amerika (1971).

Dat is een groot verschil met vandaag de dag. Het gebruik van het woord wordt immers als problematisch ervaren, en het zingen van strofe 19 daarom als bezwaarlijk gezien. Maar soms ook niet. Marco Derks, theoloog en queer, wijst erop dat ‘neger’, ‘jood’ en ‘homo’ nogal eens als scheldwoorden worden gebruikt – al dan niet voorzien van een ziekelijk voorvoegsel:

“Toch betekent dat niet dat we die woorden niet meer kunnen of mogen gebruiken. Geen Jood die erover peinst om zich dan maar geen Jood meer te noemen. Genoeg mensen die zich, ondanks dat ze soms voor ‘homo’ worden uitgescholden, toch open en trots homo zijn en zeggen te zijn. De betekenis van woorden zit deels in de wijze waarop ze gebruikt worden (spreker, publiek, toon) en een lied is geen proza of wetstekst. Zo kan neger gebruikt worden als een geuzennaam – ‘the insult turned ‘– zoals ‘flikker’ dat was voor de flikkerbeweging in de jaren zeventig en tachtig.”

Hij voegt daaraan toe dat het woord vooral als beledigend wordt ervaren als witte mensen dit in de mond nemen (nieuwwij.nl, 7 juli 2016).

Vier jaar later, in 2020, vraagt René de Reuver, scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, migrantenkerken en rabbijnen daarom naar wat zij zelf vinden van de strofe. In dat jaar is de discussie namelijk opnieuw losgebarsten. Net als in 2016 heeft de remonstrantse predikant Tom Mikkers het voortouw genomen, en net als toen neemt hij de term ‘racistisch’ in de mond om de strofe te typeren. Aanleiding voor de ophef is de wereldwijde verontwaardiging over de dood van de zwarte George Floyd door geweld van witte politieagenten en de massale protesten tegen racisme onder het parool ‘Black Lives Matter’.

In het merendeel van de reacties die de Protestantse Kerk ontvangt, spreekt men zich uit voor het schrappen of vervangen van het woord ‘negers’, maar niet van het woord ‘joden’. Volgens Binyomin Jacobs, opperrabbijn van het Interprovinciaal Opperrabbinaat, hoeft er niets gewijzigd te worden: ‘Het lied richt de aandacht op het antisemitisme door de eeuwen heen, en dat is goed. Op dezelfde wijze lees ik ‘de negers met hun loftrompet’. Maar om daarover een mening te hebben is niet aan mij.’

Op basis van de reacties formuleert dr. Eeuwout Klootwijk, beleidsmedewerker voor kerk en Israël bij de Protestantse Kerk in Nederland, het voorstel om strofe 19 van het lied ‘Van Jeruzalem’ aan te passen, onder verwijzing naar het commentaar van de dichter. In Compendium: achtergrondinformatie bij de 491 liederen van het Liedboek voor de Kerken (1977) heeft Barnard namelijk de aanpassingen van het laatmiddeleeuwse Engelse lied die hij zich ‘met gepaste vrijmoedigheid’ had veroorloofd, verantwoord door te verwijzen naar zijn tijd: ‘Wij zijn geen middeleeuwers meer!’ De erven van Willem Barnard kunnen zich verenigen rondom dit standpunt. ‘Mijn vader was heel makkelijk met aanpassingen’, zegt Benno Barnard in Trouw van 5 augustus 2020.

Loftrompet en ster

Ook over andere woorden in de beginregels van de strofe 19 kan verontwaardiging ontstaan. Dat blijkt wanneer in 1973 het Liedboek voor de Kerken verschijnt. In een ingezonden brief in Woord en Dienst in 1973 vindt ds. G. Kalsbeek de regels ‘hoogst grievend voor Israël en voor de zwarte bevolkingen in de wereld’, omdat het beeld van de jood en de zwarte mens niet overeenkomt met hoe zij ‘zichzelf willen zien en verstaan’. Met de oprichting van de staat Israël is namelijk een einde gekomen ‘aan een eeuwenoude periode van verdrukking en dreigende uitroeiing, de periode van ‘de jood met de ster’. En de zwarte bevolkingen in de derde wereld, de bevrijdingsbewegingen en zij die strijden voor gelijke rechten zijn zich bewust geworden van zichzelf. In plaats van een nieuw lied is dit lied ‘het oude liedje’ van het koesteren van het beeld van de jood met zijn ster, de eeuwig vertrapte, een resultaat van ‘bijna twintig eeuwen christelijke theologie die leerde dat de jood geen beter lot verdiende’.

En de zwarte met zijn loftrompet is een westers wensbeeld: “Voor zover wij de zwarte mensen tolereren, dan alleen maar zó, met een loftrompet.” Om achter de bevrijdingsbewegingen te staan en solidair te zijn met hen die strijden voor gelijke rechten moet de kerk afrekenen met de beelden die de christenen koesteren. Door de zwarte bevolkingen en de joden met deze beelden een plaats te geven in het nieuwe Jeruzalem ‘vereeuwigen wij in feite het westers-christelijke beeld dat wij ons altijd van de Jood en de neger gemaakt hebben’. Kalsbeek pleitte voor het terugnemen van dit lied.

In hetzelfde nummer van Woord en Dienst volgt op deze brief een reactie van dr. J.W. Schulte Nordholt. Hij reageert, schrijft hij, omdat hij als de schuldige kan worden beschouwd voor het opnemen van het lied van Barnard in het liedboek van 1973. Hij wijst op de dubbelheid van eer en oneer in het lied. Bij een open lezing van poëzie is meer dan één uitleg mogelijk, ‘b.v. door te denken dat datgene wat hier onze schade en oneer is daar veranderd wordt in heerlijkheid en eer’.

Het gaat bij deze liedregels niet om westerse wensbeelden, zoals Kalsbeek beweert. Evenmin zijn ze producten van een soort antisemitisch denken van bijna twintig eeuwen christelijke theologie. Hij wijst erop dat de Davidsster behalve een door de nazi’s gebruikt onderscheidingsteken voor joden – een teken van oneer –, onderdeel van de vlag van de staat Israël uitmaakt – een teken van eer. Zo kon het dat de brigade van joden die aan de geallieerde zijde meevocht tegen Hitler die ster koos om als ereteken te dragen.

Evenmin als de ster is de loftrompet volgens Schulte Nordholt een stuk van ons westers wensbeeld:

“De loftrompet is een symbool, niet van de geijkte happy-go-lucky darky (het onbezorgde zwartje), maar van de dubbelheid van de neger-ervaring en daarom inderdaad een loftrompet die de hemel opent als ik het zo mag zeggen. Daarom schrijft Sartre in zijn prachtige opstel L’Orpée noir (al van 1948, maar kennelijk niet zo bekend): ‘De trompet van Louis Armstrong zal op de dag des oordeels de tolk zijn van de lijdende mensheid.’ Daarom schrijft de grote negerdichter Langston Hughes in zijn gedicht ‘Trompet Player’:

‘The music
from the trumpet at his lips
is honey
mixed with liquid fire’

‘De muziek
van de trompet aan zijn lippen
is honing
gemengd met vloeibaar vuur’

De trompet treedt bij de dag des oordeels op als tolk van de achtergestelden.”

Daarop wijst ook dr. G. van der Leeuw, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen, in zijn Beknopte geschiedenis van het kerklied (1939, 1948(2)):

“De klanken van het oordeel ontbreken zelden geheel in enig Spiritual. Maar het arme, verdrukte volk heeft het verstaan te zingen, zoals eenmaal de dichter van het Dies irae zong: de schrik is nimmer zonder de liefde, de huivering niet zonder het grote verlangen’ (273v). Het lied waarin de ziel van de zwarte bevolking op het geluid van de trompet zich opent is ‘Steal away to Jesus’:

‘Steal away, steal away,
Steal away to Jesus!
Steal away, steal away home,
I hain’t got long to stay here.

My Lord calls me
He calls me by the thunder;
The trumpet sounds it in mijn soul:
I hain’t got long to stay here.

Green trees are bending,
Poor sinners stand trembling.
My Lord calls me,
He calls me by the lightning.

Tombstones are bursting,
Poor sinners are trembling.
The trumpet sounds it in my soul:
I hain’t got long to stay here.'”

De klanken van de trompet in dit lied verkondigen in de ziel van de tot slaaf gemaakte het spoedige einde van het verblijf hier. Ze bieden daarmee een perspectief voor al wie hier en nu wordt achtergesteld. Vanwege deze betekenis is de zang van de zwarten van de plantages van de zuidelijke staten van Noord-Amerika, de spiritual, niet de geringste bijdrage tot het kerklied. Haar bezieling heeft ze gemeen met het oorspronkelijke joods-christelijke lied. Mede hierdoor is zij in de vorm van de gospel in staat velen tot zingen te brengen. En zal er ook in de toekomst een zingende Kerk zijn.

Wanneer veertig jaar later, in 2013, het nieuwe Liedboek Zingen en bidden in huis en kerk verschijnt, is er opnieuw een predikant die klaagt. In Kontekstueel tijdschrift voor gereformeerd belijden (Kroniek, 2013-1) verbaast redacteur ds. Piet de Jong (Rotterdam) zich erover dat het lied ongewijzigd is opgenomen: ‘Het is een prachtig lied, tot vers 19.’ De Jong pleit ervoor om te zingen: ‘Miles Davis met zijn loftrompet’.

Continuïteit van verlangen en verwachting

December 1978 schrijft dr. J. van der Werf, Dompastor van het Citypastoraat in Utrecht, vlak voor zijn overlijden, een aantal artikelen in Hervormd Utrecht (8 en 15 december). Zelf ernstig ziek schrijft hij over de verwachting van hen die nu lijden, en verwijst naar het lied van Barnard ‘Jeruzalem, mijn vaderstad’: zij die nu lijden zullen eens delen in de lof en eer van hen die binnengaan in de stad van vrede.

“In vers 19 laat Barnard niet voor niets de negers en de Joden opkomen. Juist hun vreselijke geschiedenis, nu in onvergankelijkheid, in eer en glorie. En dan te weten dat sommige mensen Barnard indertijd verweten hebben dat hij in dit vers antisemitisch was. Hij komt juist op voor de zingeving van de geschiedenis in het Joodse volk. Alleen, dan moet het toch uitlopen op een nieuw stuk gemeenschappelijke geschiedenis, nu in onvergankelijkheid, in eer en glorie.”

Van der Werf is tegen aanpassing van het lied om het probleem op te lossen dat sommigen deze regels antisemitisch zouden kunnen lezen. Liever houdt hij het bij de kinderlijke gedachte van eervolle toekomstverwachting van hen die nu lijden. Al die andere oplossingen kunnen de problemen inderdaad oplossen, maar zullen de verwachting dan ook versmallen. Want dat is wat wij geneigd zijn om te doen: ‘onze toekomstverwachting te versmallen tot òns heil’.

Die toekomstverwachting van hen die nu lijden komt overeen met wat J.W. Schulte Nordholt de continuïteit van het verlangen noemt: de hemelse zaligheid als voortzetting, een bestendiging van het aardse verlangen.

Schulte Nordholt noemt dit zelfs ‘de kern van de zaak’: dat de dichter met kinderlijk vertrouwen en in mensentaal spreekt, zingt over die toekomst die geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord. Het is dit algemene verlangen dat Barnard aansprak in het Engelse lied dat hij herdichtte:

“Het is in al zijn argeloosheid een ontroerend gedicht, dat spreekt van het heimwee dat alle gelovigen eigen is, verlangen naar Jeruzalem, dat wil zeggen: een waarlijk menswaardig bestaan.” (Compendium 628)

In Barnards lied is de continuïteit van het verlangen terug te vinden in de strofen 1, 5, 9 en 21, de strofen waarin de naam ‘Jeruzalem’ valt, waarin de stad wordt toegezongen. Ze kunnen gelezen, gezongen worden als een refrein. Strofe 9:

‘Jeruzalem, die grote stad,
mijn God, was ik er maar,
op ’t vrolijk heilig huwelijk
een van de gasten daar.'”

Doorgaand racisme en antisemitisme

Opmerkelijk is dat Schulte Nordholt in zijn reactie op Kalsbeek niet ingaat op diens stelling dat met de oprichting van de staat Israël een einde is gekomen ‘aan een eeuwenoude periode van verdrukking en dreigende uitroeiing, de periode van de jood met de ster’. Het racisme en antisemitisme zijn namelijk niet gestopt. Als geen ander wist de dichter van de omstreden regels van strofe 19 zelf, Willem Barnard, dat. Een gebeurtenis in 1968 laat dat zien.

Zijn zoon Benno zag ‘een man die zat te huilen voor de radio toen Martin Luther King was vermoord’ (Trouw, 5 augustus 2020). In april 1968 schrijft hij in zijn dagboek:

“Martin Luther King vermoord. Móet het nu de tweede burgeroorlog worden, daarginds?” en “De kranten staan vol van nieuws en commentaren over de dood van King. Er worden herdenkingsdiensten belegd. Daar gaan predikanten en pastores van diverse kerken voor. D.w.z.: ze gaan er (s)preken. Dat stuit mij tegen de borst, tegen de keel. Want op die manier gaan wij ten behoeve van onze preekdrang ons weer meester maken van die man die stierf. En breed en zwaar zal het lijdensthema worden besproken in een slijkerige woordenvloed. Wij (mag ik?) deden het beter. Wij deden eigenlijk niets. Wij hielden de ‘gewone’ dienst van Schrift en Tafel, gisteren, op 5 april. Maar de lezingen, uit het aloude missaal, waren onthutsend toepasselijk. En we baden, een gebed voor de zondag, zondag Judica, Passiezondag. Aan tafel de voorbede als uitstorting van het hart, ex tempore, dat kán dan. En de ritus van de eucharistie was alleszeggend.’ (Een zon diep in de nacht. De verzamelde dagboeken 1945-2005).

In het voorjaar van 1969 schrijft Willem Barnard onder zijn dichtersnaam Guillaume van der Graft het gedicht ‘Om de graven geschaard’:

“Het gaat nog altijd door.
Er is geen einde aan.
Joden en negers genoeg
om dood te slaan,
mensen te over om
een voor een te verraden,
woorden genoeg in de taal
om alles goed te praten.”

De woorden ‘Het gaat nog altijd door./ Er is geen einde aan’ zijn een weerklank van de woorden ‘Honderd jaar later verkommert de negro nog altijd’ uit de speech van Martin Luther King in 1963. Ze zijn ook een voortzetting van zijn eigen lied.

Modernisering als heikel punt

De toevoeging van strofen 18, 19 en 20 is aangemerkt, niet in de laatste plaats door Barnard zelf, als een modernisering van het Engelse middeleeuwse lied. Hij heeft het continue verlangen naar de nieuwe stad Jeruzalem, die Schulte Nordholt ‘de kern van de zaak’ noemde, in de eigen tijd opnieuw willen verwoorden.

Het is een poging om het verlangen naar de zalige stad dáár te verbinden met het onzalige lijden híer. Het is een poging die de dichter naar eigen zeggen waagde ‘met gepaste vrijmoedigheid’, en volgens Schulte Nordholt ‘met kinderlijk vertrouwen’ en in ‘mensentaal’.

Beiden brengen hiermee onder woorden hoe lastig het kan zijn om het hedendaagse verlangen naar een samenleving met gelijke rechten voor allen, inclusief zwarten en joden, in te voegen in een middeleeuws lied van verlangen naar ‘Jeruzalem, my happy home’. Anders gezegd, om waar Martin Luther King van droomde in te voegen in de droom van Johannes van de nieuwe stad Jeruzalem.

Het heeft ook te maken met gelaagdheid. Volgens Kees Kok in Maandbrief voor Leerhuis & Liturgie laat de ophef zien ‘hoe heikel en tijdgebonden actualisering kan zijn’ (jaargang 5, nr. 5, juni/juli 2000). Predikanten die deze strofe bestempelen als verhuld racistisch of antisemitisch hebben geen boodschap aan de dubbelheid die in de poëzie is gelegen. Men ziet voorbij aan het feit dat de zaak waar men zich – vaak geheel terecht – over opwindt, in dit lied twee kanten heeft.

Volgens Elma Drayer, columnist bij De Volkskrant, gaat Barnard in zijn dagboeknotities Anno Domini regelmatig tekeer tegen het ‘zelfvoldane gebabbel van dominees die zeggen op te komen voor de verdrukten’. ‘Mentaal kolonialisme’ noemt hij dat ergens.

‘Sommige mensen weten precies wat moet en goed is. Ik niet. Ik zie altijd twee kanten aan een zaak, ik wantrouw alle bewegingen, sta argwanend jegens alle standpunten, ben sceptisch over mensen, links en rechts, hoog en laag, blank en zwart. Ik vrees dat ik niemand begrijp en dat niemand iemand begrijpt.’ (De Volkskrant, 8 juli 2016)

Aanpassing van de strofe

Degenen die pleiten voor aanpassing van strofe 19 wijzen op de veranderende gevoelswaarde van woorden. Geen enkele context is absoluut, zegt Peter-Ben Smit, hoogleraar Contextuele bijbelinterpretatie, in zijn Bijbelblog op pthu.nl (8 oktober 2020).

“Het herschrijven van liedteksten […] is meer dan een handigheidje. Het laat zien wat het antwoord is op contextuele interpretaties die in nieuwe contexten meer kwaad dan goed doen: doorgaan met contextualiseren.”

Als we bij het herdichten doorgaan met contextualiseren, moeten we vaststellen dat de term passé is, maar antisemitisme en racisme zeker niet. Dat laten de protesten tegen racisme anno 2020 zien. We herkennen ze van de jaren dat Barnard dit lied maakte.

Er zijn woorden genoeg in de taal om nieuwe regels in strofe 19 te maken die niemand meer zullen kwetsen. Maar – denkend aan het genoemde gedicht – er zijn ook woorden genoeg in de taal om het doorgaande antisemitisme en racisme goed te praten. Bij een aanpassing zal de dichter die zeldzame woorden moeten zoeken die noch beledigen, noch alles goed praten.

De nieuwe woorden mogen geen afbreuk doen aan de bedoeling die Barnard heeft gehad met deze strofe, namelijk om te zingen hoe degenen die uit een duistere periode komen van slavernij en onderdrukking delen in de vreugde en de lof om Jeruzalem. Door hun verschijnen in de stoet van heiligen heeft Barnard racisme en antisemitisme centraal gesteld in strofe 19. Reden dus om de strofe te blijven zingen en deze niet over te slaan als het knarst of deze te schrappen uit schaamte. Want het gaat hier om het benoemen van het kwaad dat van alle tijden is.

Een nieuwe poging

In het debat van 2020 komen er allerlei voorstellen voor wijziging van strofe 19. De meeste beperken zich tot het vervangen van het n-woord. De erven van Willem Barnard echter besluiten in samenspel met degenen die werken aan de verzamelbundel van Barnards liederen In wind en vuur om een nieuwe variant van de strofe te scheppen. Deze moet voldoen aan een aantal criteria. Net als bij de overige personen in het lied van Jeruzalem staat de lofzang voorop van hen die achtergesteld en vervolgd zijn en nog steeds worden. De strofe is namelijk het protest van Barnard tegen het alsmaar doorgaande racisme en antisemitisme. Hun lofzang op de Eeuwige is tegelijk hun lied van verlangen naar een betere tijd waarin geen sprake meer is van slavernij en onderdrukking. Vanwege de zingbaarheid dient de variant te vallen binnen het rijmschema van het lied. En ook dienen de technische details als accenten en metrum in orde te zijn.

Te denken valt aan een strofe waarin sprake is van de lofzang die te horen is in de zwarte kerk, de gospel, en van de lofprijzing die te horen is in de synagoge, het kaddisj. Het tweede deel van de strofe zal het verlangen naar de vrede en de vrijheid verbreden van deze twee groepen naar al wie dit lied zingt. Want in de liturgie waarin dit pelgrimslied wordt gezongen mag de gemeente zichzelf rekenen onder de getrouwen van God.

Als ze het lied zingt van de vromen van oudsher verlangt zij immers ook eens deel te kunnen nemen aan de vrede en de vrijheid die ze hier en nu nog ontbeert. Daarvan spreekt ten slotte de laatste strofe:

Jeruzalem, mijn vaderhuis,
mijn moederstad, wanneer
zal ik u zien? Wij zijn op reis
naar u en naar de Heer.

In 2021 verschijnt van Willem Barnard (Guillaume van der Graft) ‘In wind en vuur: alle liederen (toegelicht’), 3 delen. Middelburg: Skandalon, Middelburg. Zie skandalon.nl voor intekeninformatie. Henk Schoon is een van de redacteuren van deze uitgave.

Henk (drs. H.A.) Schoon is priester van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland voor de parochies Utrecht en Dordrecht.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken