Menu

Premium

Ouder worden in de Nederlandse samenleving en kerk anno 2013

Feiten en visies

Er was eens een stokoude man, wiens ogen troebel en wiens oren doof waren geworden en wiens knieën knikten. Hij kon onder het eten z’n lepel nauwelijks meer vasthouden, morste met z’n soep op het tafelkleed en liet ook vaak iets daarvan uit z’n mond weglopen. Zijn zoon en schoondochter hadden daar een afkeer van en de oude grootvader moest daarom ten slotte in een hoek achter de kachel gaan zitten, waar ze hem z’n eten gaven in een aarden schoteltje en nog niet eens genoeg. Daar zat hij droevig naar de tafel te kijken met vochtige ogen.

Op zekere dag konden z’n beverige, oude handen het schoteltje niet meer vasthouden, zodat hij het liet vallen en het in stukken viel. De jonge vrouw bromde, doch hij zweeg en zuchtte alleen maar. Daarna kocht ze voor hem een houten napje van een paar stuivers, waaruit hij voortaan moest eten. Toen ze weer eens zo zaten te eten, kroop de kleine jongen van drie over de grond en was bezig houtjes bij elkaar te zoeken. “Wat doe je daar?” vroeg zijn vader. “Ik ben een trogje aan het maken,” antwoordde het kind, “voor vader en moeder om later uit te eten, als ik groot ben.”

De vader en moeder keken elkaar toen aan en begonnen te huilen en haalden de oude grootvader weer aan tafel en lieten hem van nu af aan altijd mee eten en zeiden nooit meer iets als hij eens morste.

De sprookjes van Grimm; volledige uitgave, vertaald door M.M. de Vries-Vogel, Weesp, Unieboek BV – Van Holkema & Warendorf, 1984.

Dit sprookje maakt duidelijk dat de visie op de ouderdom in een ander licht komt te staan voor wie nadenkt over het éigen ouder worden. In dit artikel houd ik een pleidooi om kritisch stil te staan bij onze huidige visies – in samenleving en kerk – op ouder worden. Hoe bieden we zorg aan ouderen die van zorg afhankelijk zijn en aangeduid worden als mensen in de ‘vierde leeftijd’?

In de eerste jaren van de wetenschappelijke gerontologie werd de levensperiode van het ouder worden en oud zijn, met als keerpunt de pensionering op 65 jaar, de derde leeftijd genoemd. Omdat mensen vandaag veel langer – in goede gezondheid – leven, drong de noodzaak zich op de finale levensfase de vierde leeftijd te noemen. Deze wordt gekenmerkt door fysieke en/of mentale achteruitgang. Gaandeweg wordt de derde leeftijd vooral vereenzelvigd met blijvende activiteit en productiviteit, waar die in de vierde leeftijd afgenomen is.

Daarbij stel ik ook de vraag hoe de kerk anno 2013 haar eigen geluid laat klinken ten aanzien van ouderen in de vierde leeftijd.

Na een kort overzicht van demografische gegevens en ontwikkelingen van de ‘vergrijzing’ van volgt enige informatie over de inrichting van de huidige ouderenzorg. Die zorg krijgt vorm op basis van visies op ouderen, zowel binnen overheidsbeleid verwoord als gangbaar bij zorgaanbieders. In een reflectie op deze visies constateer ik hoe er sprake lijkt te zijn van een ontkenning van het proces van ouder worden. Mijn hoop is dat we in de kerk ‘tegendraads’ willen zijn en voluit de ontmoeting met ouderen aan willen gaan. Daartoe geef ik enkele concrete suggesties.

Demografie

De samenleving vergrijst. Dit betekent dat er sprake is van een toename van het aantal 65-plussers ten gevolge van de naoorlogse geboortegolf, de ‘babyboom’. Inmiddels bereiken die oudste babyboomers de leeftijd van 65 jaar en raakt de vergrijzing in in een stroomversnelling. Begin 1900 was 5% van de bevolking 65 jaar of ouder. Inmiddels is dat 15% en rond 2040 ligt er een piek van 26%. Met andere woorden: het aantal 65-plussers stijgt van 2,6 miljoen in 2011 tot circa 4,6 miljoen in 2039. Daarna daalt dit aantal naar 4,4 miljoen in 2055.

Cijfers ontleend aan Eveline Castelijns, Annick van Kollenburg, Wine te Meerman, De vergrijzing voorbij, Nijmegen, Berenschot, 2013.

Bovendien is er een flinke stijging te verwachten van het aantal personen dat ouder wordt dan 80 jaar, met name tussen 2025 en 2050. Zo is er sprake van de ‘dubbele vergrijzing’: er komen méér ouderen en de ouderen worden steeds ouder.

Vergrijzing is een demografische term en zegt niets over de persoonlijke situatie van mensen. Voor prognoses gericht op de ouderenzorg is niet de toename van het aantal 65-plussers van belang, maar de toename van het aantal ouderen dat zorg behoeft. Het overheidsbeleid is gebaseerd op de inschatting van de toename van het aantal ‘kwetsbare ouderen’. Het Sociaal en Cultureel Planbureau definieert kwetsbaarheid bij ouderen als ‘een proces van het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren, dat de vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten’.

C.van Campen (red.), Kwetsbare ouderen. Den Haag, SCP, 2011.

Het SCP legt een verband tussen leeftijd en kwetsbaarheid en koppelt de kwetsbaarheid vooral aan 75-plussers. Vanaf deze leeftijd ontstaat er aanzienlijk meer vraag naar zorg en deze groep wordt veelal aangeduid als ouderen in de ‘vierde leeftijd’. Het aantal kwetsbare ouderen wordt door het SCP nu geraamd op 700.000 (27% van ouderen). In 2030 zal dit aantal zijn gestegen tot 1 miljoen.

Doordat meer ouderen een hoger opleidingsniveau in 2030 hebben, zullen zij iets minder vaak kwetsbaar zijn, is de inschatting.

Zo bezien ligt de piek van de vergrijzing in 2050.

De vergrijzing is dus in demografische zin tijdelijk en zal zelfs omslaan in een lichte ont-grijzing. Maar onze samenleving wordt de komende decennia veel grijzer dan zij nu is. Het is de vraag of het zal lukken voor zoveel ouderen voldoende ‘handen aan het bed’ te organiseren en of de intergenerationele en financiële solidariteit voldoende is om kwaliteit van zorg te garanderen.

Mevrouw L. is 87 jaar. Tot een jaar geleden woonde ze zelfstandig. Maar dat lukt niet meer. Vier jaar geleden is haar man overleden. Haar kinderen wonen op meer dan en kunnen niet helpen bij de dagelijkse zorg. Thuiszorg was enkele jaren een prima ondersteuning. Maar lopen werd steeds moeilijker, het gehoor ging achteruit, het zicht werd minder. En de vergeetachtigheid slaat toe. Boodschappen doen, koken, huishouden, administratie bijhouden, even naar buiten: het lukt allemaal niet meer. De rek is er uit. Na een heupoperatie kon ze niet meer terug naar huis. Nu woont ze in het woon- en zorgcentrum in haar wijk.

Inrichting van de (moderne) ouderenzorg

In 1968 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingevoerd. Iedere Nederlander is verzekerd tegen de kosten van langdurige zorg op basis van allerhande indicatiecriteria die bepalen waarop iemand ‘recht’ heeft. De AWBZ geeft ondermeer recht op verpleging en verzorging in een intramurale voorziening of thuiszorg. Ook kunnen mensen Zorg in Natura krijgen of (beperkt) zorg via een Persoonsgebonden budget (PGB). In 2007 is reeds de huishoudelijke verzorging overgegaan naar de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), waardoor de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van mensen met een beperking. In 2014 valt ook de AWBZ onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Die hebben een zogenaamde compensatieplicht: zij moeten mensen in staat stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen en medemensen te ontmoeten. Het staat gemeenten vrij om te bepalen hoe zij dit vormgeven. Uitgangspunt is wel dat mensen eerst in hun eigen netwerk ondersteuning zoeken.

‘Intramurale ouderenzorg’ vindt plaats in verzorgings- en verpleeghuizen. Mensen die als gevolg van lichamelijke of psychische beperkingen niet meer zelfstandig kunnen wonen, kunnen hier terecht. Tot de Tweede Wereldoorlog woonden hulpbehoevende ouderen in hofjes of oudeliedenhuizen. Na de oorlog werden vanwege de woningnood veel ouderen in ‘bejaardenoorden’ gehuisvest. In de jaren ’90 is een kentering ingezet. Toen bleek dat 9,5% van de ouderen in een bejaardenoord woonde, werden strengere indicatiecriteria gesteld: niet alleen de leeftijd, maar ook de zorgbehoefte werd geïndiceerd. Deze zorgbehoefte dient steeds groter te zijn om nog een beroep te kunnen blijven doen op zorg in een zorginstelling. dit te bepalen wordt de zorgzwaarte gedefinieerd via ingenieuze ‘zorgzwaartepakketten’.

Nederland telt 2181 verzorgings- en verpleeghuizen (zie www.zorgkaartnederland.nl. Zie www.zorgkaartnederland.nl). De gemiddelde leeftijd van mannen in verzorgingshuizen is bijna 82 jaar. De gemiddelde leeftijd van vrouwen ruim 86 jaar. Tussen 2000 en 2010 nam het aantal 80-plussers toe van 500 duizend naar 648 duizend. Het aantal 80-plussers dat in de Gemeentelijke Basisadministratie is ingeschreven bij een verzorgings- of verpleeghuis daalde in deze periode van 102 duizend naar 90 duizend (= 14%). Zes op de zeven 80-plussers wonen zelfstandig, al dan niet met ondersteuning. Met uitzondering van de allerhoogste leeftijden wonen vrouwen daarbij beduidend vaker alleen dan mannen.

De overheid stimuleert al vele jaren het zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen van ouderen met zorg dichtbij huis en ‘wijkgerichte’ zorg. Dit beleid hangt samen met een visie op het bevorderen van zelfredzaamheid en zelfstandigheid: cliënten van instellingen dienen zoveel mogelijk keuzevrijheid te krijgen. Zorgorganisaties richten zich op de woonwensen van cliënten door meerdere huisvestingsvarianten aan te bieden. Tussen zelfstandig wonen en het verpleeghuis is inmiddels een scala aan voorzieningen en mogelijkheden ontstaan: kangoeroewoningen, mantelzorgwoningen, ecologische woongroepen, levensloopgeschikt wonen, gestippeld wonen, thuishuizen etc… Bovendien nemen ouderen steeds vaker zelf het heft in handen om – samen met aanbieders – hun eigen woon(zorg)arrangement te creëren. Ouderen in eigen eengezinswoningen zijn minder geneigd te verhuizen. Ouderen zijn geen fervente verhuizers. Pas als er een sterke noodzaak ontstaat, gaan zij op zoek naar een andere woning. Behoefte aan zorg en veiligheid speelt dan vaak een belangrijke rol. Ook zijn er woonservicegebieden gevormd: een wijk in een stad of dorp waar kwetsbare mensen zo zelfstandig mogelijk wonen.

Kortom: er is een enorme waaier van zorg ontstaan, inspelend op onderzoek onder inwoners van Nederland waaruit blijkt dat ouderen ruim een kwart van hun besteedbaar inkomen wel willen aanwenden voor bepaalde ‘extra’s’. Geen standaardzorg meer dus, maar een breed aanbod om uit te kiezen. Volgens beleidsmakers dient er een kwalitatief hoogwaardig basispakket te zijn, met daar bovenop additionele diensten en voorzieningen. Daar staat dan wel een financiële eigen bijdrage tegenover.

In het rapport Redzaam ouder

Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ), Redzame ouderen, zorg voor niet-redzame ouderen vraagt om voorzorg door iedereen, Den Haag, 2012.

wordt aanbevolen na te denken over ‘voorzorg’ door iedereen. verschraalde ouderenzorg te voorkomen moeten een aantal bewegingen in gang worden gezet:

  • burgers stellen een zorgverklaring op waarin zij aangeven hoe zij de zorg op hun oude dag willen regelen en hoe zij deze gaan bekostigen;

  • een ander zorgstelsel stimuleert burgers om meer privaat te investeren en

  • hun netwerk in te zetten en

  • zorgverleners zullen vooral zorg aan huis moeten bieden.

Dit advies laat zien dat ingrijpende maatregelen noodzakelijk zijn, opdat ouderen hun redzaamheid zo lang mogelijk behouden. Het leidt tot een toename van extramurale voorzieningen om de zorgbehoefte van thuiswonende ouderen te kunnen opvangen. Duidelijk is dat de ‘burger’ meer verantwoordelijkheid krijgt door al vroeg in het leven voorzorgsmaatregelen te treffen voor de oude dag. De ‘beloning’ is een grote mate van keuzevrijheid en regie.

Visies op ouderen en zorg

In interviews door Berenschot met bestuurders in de ouderenzorg

Zie noot 3.

komt naar voren dat die zich terdege bewust zijn dat dé oudere niet bestaat. Men ziet verschillen tussen de oudere van nu (de generatie die de crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog hebben meegemaakt) en de kwetsbare oudere in 2050. ‘De oudere van nu accepteert dat er binnen een instelling voor ouderenzorg geen ruim aanbod aan werkelijke activiteiten bestaat. Ook zijn de waarden van de toekomstige ouderen anders dan die van vandaag de dag. De individualisering van de maatschappij die de afgelopen decennia is toegenomen, zorgt voor een grotere behoefte aan autonomie, zelfontplooiing en deelname aan de maatschappij, ook op de oude dag. Een hoger opleidingsniveau en mondigere en kritische ouderen versterken het effect van “eigen regie”. Dat betekent dat de ouderen en hun omgeving het vermogen hebben om zelfstandig te beslissen en te oordelen over de eigen zorg en dat ook kunnen verwoorden. Dit vraagt andere bekwaamheden van de zorgverleners en de zorgorganisaties en het vermogen te onderhandelen met de cliënt, dan wel diens directe omgeving.’

Deze visie is reeds terug te lezen in zorgvisies van (ouderen-)zorgaanbieders. Wie willekeurig googlet komt op visies als:

Het algemene uitgangpunt in A is dat de cliënt in zijn leven zoveel mogelijk op dezelfde manier voortzetten na inhuizing. Daarbij staat het voortzetten van de contacten die er al waren op de voorgrond. (…) De cliënt en zijn beleving staat bij de zorg en dienstverlening centraal. De cliënt zijn mogelijkheden, wensen en behoeften vormen het uitgangspunt van de zorg. De cliënt wordt als een gelijkwaardige partner gezien binnen het proces van zorgverlening. De cliënt geeft zelf richting aan zijn leven en wordt dus niet gezien als object van zorg.

B wil dat senioren zo lang mogelijk zo zelfstandig mogelijk kunnen leven in hun eigen buurt, zoals ze gewend zijn. Dit omdat we zowel wonen, welzijn als zorgmogelijkheden hebben, ook gespecialiseerde. We sluiten aan bij de persoonlijke situatie van onze cliënt. Iedere mens is uniek. Iedereen komt tot recht in samenspel met zijn omgeving. Iedereen heeft zijn eigen verleden en gezondheid. Iedereen geeft zelf richting en zin aan het leven en draagt verantwoordelijkheid.

Bij C staat welzijn van de cliënt voorop. Mensen zichzelf kunnen laten zijn en blijven, is onze missie. Zowel in onze locaties als voor de ouderen die zelfstandig in de wijk wonen en daar hulp en ondersteuning bij nodig hebben. We hebben dit vertaald in ruimte voor jezelf. Dat betekent ruimte voor eigen wensen, voor welzijn, voor wonen in een sfeer die bij u past.

De visie van Z luidt: ‘Wij willen mensen een inspirerende en uitdagende omgeving bieden.’ Eigenlijk is het heel eenvoudig. Alles draait om mensen. Om bewoners, medewerkers, vrijwilligers, omwonenden, mantelzorgers en familie. u dus. We willen graag een omgeving bieden waar al die mensen verrast, verrijkt en verbonden worden. Waar iedereen zich thuis voelt en leeft zoals hij of zij dat wil. En dat alleen wanneer we open staan voor elkaar en onze omgeving.

Reflectie op visies ten aanzien van de ouderenzorg

Uit de geciteerde rapporten en zorgvisies blijkt vrijwel niet dat er zorg geboden wordt aan ‘kwetsbare ouderen’. Het eenzijdige beeld van de zelfbeslissende cliënt staat voorop. Over de moeiten en de tragische kanten van het ouder worden geen woord. Lijden en dood blijven onbenoemd en buiten beeld.

Een opvallende constatering is dat ouderenorganisaties vrijwel unaniem deze visie uitdragen en in feite geen recht doen aan juist die groep ouderen die kwetsbaar is. Ik doe een poging dit te duiden.

‘Wilt u mijn mondigheid niet zo overschatten?’

Het is een beetje mistig, lijkt wel. Of is mijn bril zo vies? Erik zou nog komen. Hij had gebeld. De planten moeten water, zie ik. Vooral die ene. Die komt uit eh….Nou ja. Het is een waterplant. Die moeten veel water.

Erik zou nog bellen. Hij wilde ook met u praten. Gek, dat hij niet gebeld heeft. Hij weet dat ik dit moeilijk vind. ‘Je maakt je te druk, mam,’ zegt hij dan. Het is zo’n fijne jongen. Hij helpt me af en toe. Als ik iets kwijt ben. Pas was mijn bril zoek. Ik was erop gaan zitten. En zonder bril zie ik het niet goed. Net of het mist. Of dat-ie vies is.

Ik vind het hier fijn. Het was thuis te veel. Maar ik mis het daar wel. Pas liep ik er zo maar heen. Automatisch, naar huis. Hier is het soms lastig. Ik vind er niks aan. Het is zo nieuw. Ik raak soms wat in de war. Erik helpt me. Hij is mijn zoon. Een fijne jongen. Hij is er ook, om te praten. te zeggen hoe het gaat. Hij is even naar de auto toe. Kijk, daar staat zijn tas. (uit: Lastige vragen aan de vraaggerichte zorg, ’s Hertogenbosch, Unie KBO, z.j)

Door de eeuwen heen zijn er dubbele beelden geweest ten aanzien van de ouderdom. Een bekende uitspraak luidt dat bijna iedereen oud wil worden, maar niemand oud wil zijn. De rode draad in het denken over ouder worden in onze samenleving is samen te vatten met de tegenstrijdige gevoelens die worden verwoord in een dichtregel uit de zeventiende eeuw: ‘Ouderdom, hoe sijt gij zo veracht, terwijl een elck u so begeert.’

De op- en neergang van het menselijk leven werden in vanaf de zestiende tot en met de negentiende eeuw symbolisch weergegeven in de vorm van levenstrappen: de levensfasen van de mens van de wieg tot het graf. De mens bestijgt dan gedurende de eerste helft van zijn leven met een aantal treden de trap, waarbij hij met 50 jaar het hoogste punt bereikt. Hierna volgt een afdaling met evenveel treden als in de eerste helft van het leven. De afdalende figuren waren steeds meer gebogen en hadden knikkende knieën. Bij 100 jaar betekent het graf een onvermijdelijk eindpunt.

Zo werd het beeld opgeroepen dat de fase van de ouderdom staat in het teken van ‘nog’ of ‘niet meer’. Het is ook vandaag te horen in vele gesprekken met of over ouderen. “Kunt u dat nog?” “Wilt u dat nog?” Of ouderen zelf die zeggen: “Dat ik niet meer”. “Dat gaat niet meer.”

Beelden van de ouderdom verwezen vrijwel alle naar verval en neergang. De ouderdom werd afgebeeld als een versleten, opgelapte zak, een: gedenk te sterven.

Veel voorbeelden, prenten, tekeningen etc. zijn bijeengebracht in Anouk Janssen, Grijsaards in zwart-wit. De verbeelding van de ouderdom in de Nederlandse prentkunst (1550 – 1650), Zutphen, Walburg Pers, 2007.

Het beeld is duidelijk: het leven is een op- en neergang. En wie ouder wordt, daalt af. De ‘aftakeling’ typeert deze fase van het leven. De kwetsbaarheid neemt toe en de dood nadert.

Maar mét de golf van de vergrijzing en door de langere levensverwachting en de grotere vitaliteit van 65-plussers vandaag de dag zijn er andere beelden prominent geworden. We krijgen steeds meer beelden van vitale, actieve en ondernemende senioren. De oudere heeft het heft zelf in handen en heeft de regie. Beleidsmakers en zorgaanbieders spelen in op de visie dat de oudere een autonome, ondernemende burger is, vrij om te kiezen en zijn eigen leven in te richten zoals hij dat wil. Natuurlijk is bekend dat er een verschil is tussen de derde en vierde leeftijd, maar op vele wijzen komt de boodschap door om zolang mogelijk de veroudering tegen te gaan. Wat te denken van het bestaan van een anti-verouderingsmarkt, waar ouderen wordt verzekerd dat ze helemaal niet oud zijn? Dat ze zich misschien oud voelen of er oud uitzien, maar dat daar van alles aan te doen is als men maar wilt investeren in het uiterlijk en het leven weet te vullen met activiteiten. Zo klinken lofzangen op het ouder worden en zijn er de beelden hoe mooi het is om eenmaal op leeftijd verre reizen te maken.

Denk aan het boek van Frits de Lange De armoede van het Zwitserlevengevoel. Pleidooi voor beter ouder worden, Zoetermeer, Meinema, 2008. Hierin maakt hij kritische kanttekeningen bij het ideaal van het ‘Grote Genieten’ na het pensioen. Dit ‘zwitserleven’ is voor weinigen weggelegd en deugt ook niet als ideaal.

De 50+beurs speelt hierop in met vele aanbiedingen. Niet het nadenken over de betekenis van oud(er) worden staat voorop, maar het zo lang mogelijk jong willen blijven.

De gerontoloog en socioloog Jan Baars stelt dat de cultus van het jong zijn een gerontofobie oproept, de angst om ouder te worden.

Jan Baars, Het nieuwe ouder worden. Paradoxen en perspectieven van leven in de tijd. Amsterdam, Uitgeverij SWP, 2007.

De symptomen van de lichamelijke veroudering worden door de media uitvergroot in de mate waarin producten worden ontwikkeld die deze symptomen kunnen bestrijden: dus geen rimpels meer, geen vetkussentjes of haaruitval. En men moet er jong mee beginnen om vooral niet ouder te worden of te lijken. Pas aan het einde van het leven dienen de kwalen en ziekten te komen. Zo zullen alleen de laatste jaren gekenmerkt worden door ziekte en zorgafhankelijkheid.

Er wordt gesproken van ‘compression of morbidity’ om dit verschijnsel aan te duiden.

Duidelijk mag zijn dat beide beelden karikaturen zijn. Natuurlijk zijn er fitte, vitale, ondernemende en rijke ouderen. Natuurlijk ook zijn er zwaar van zorg afhankelijke ouderen in verpleeghuizen. Maar, zoals gezegd, dé oudere bestaat niet. Tegelijk wordt duidelijk dat de ambivalenties van de ouderdom niet werkelijk onder ogen worden gezien. Wie is bereid te kijken naar de moeilijke kanten van het proces van ouder worden? De positieve beelden van nu lijken de vroegere te verdringen. Frits de Lange stelt vast dat ‘in hun focus op een zegenrijke Derde Leeftijd beleidsmakers en visieontwikkelaars proberen de last van het ouder worden zoveel mogelijk op conto van de vierde levensfase te schuiven.

Trouw, januari 2007.

Dan pas takelen we af en gaan we dood, en het liefst snel een beetje. De ambivalentie van de ouderdom als last en zegen, winst en verlies, feest en ramp wordt netjes verdeeld over de twee gescheiden levensfasen en zo schijnbaar beheersbaar gemaakt. Maar het activisme van de ondernemende oudere weet geen raad met het onvermijdelijke. Het heeft geen vocabulaire voor de existentiële confrontatie met eindigheid en dood. Beleidsvisies gaan vooral over wonen, zorg en welzijn, over participatie en employability – en zelden over zingeving. De geseculariseerde babyboomer die ze bedenkt, heeft blijkbaar een blinde vlek voor fundamentele levensvragen.’

Uit onderzoek naar de cultuur waarin we leven, komt in elk geval duidelijk naar voren dat de positie van ouderen en het nadenken over ouder worden problematisch is. Stilstaan bij het ouder worden is voor velen confronterend. Ouderen herinneren ons aan de fundamentele menselijke kwetsbaarheid dat je in het leven geen garanties hebt tegen verlies van geliefden, ernstige ziektes of leven met gebreken. Verpleeghuizen zijn daarom voor velen schrikbeelden. Daar hoop je nooit te komen.

Vgl. Anne-Mei The, In de wachtkamer van de dood,, 2005.

In die spiegel kijken we liever niet. Henri Nouwen benoemt hoe moeilijk het mede daarom zijn om ‘open’ te staan voor het contact met ouderen:

‘Toewijding aan ouderen houdt allereerst in dat we ons openstellen voor de ervaring van oud worden. (…) In deze zin is toewijding in de eerste plaats een weg naar je eigen ouder wordende ik; daar zijn de genezende krachten te vinden voor allen met wie wij de condition humaine delen. Geen gast voelt zich welkom wanneer zijn gastheer niet thuis is in zijn eigen huis. Geen oude man of vrouw heeft de vrijmoedigheid uiting te geven aan zijn of haar verborgen angsten of diepste wensen wanneer deze bij degenen die proberen te luisteren alleen maar ongemakkelijke gevoelens oproepen. Het is geen geheim dat wij onze suggesties, adviezen, aansporingen en goede woorden vaak ten beste geven met de bedoeling afstand te houden in plaats van nabijheid toe te staan. Als het er ons vooral om gaat ouderen iets te doen te geven, hun vermaak en afleiding te bieden, dan houden we het pijnlijke besef op een afstand dat de meeste mensen niet vermaakt willen worden, maar gehoord, niet beziggehouden, maar erkend.

Henri Nouwen & Walter Gaffney, Levensloop en vervulling, Tielt, 2005, p. 67.

Conclusie: zorg aan kwetsbare ouderen betekent de confrontatie in zichzelf toelaten met het fundamentele gegeven dat het leven geleefd moet worden met onvolmaakte, broze lichamen en (bijvoorbeeld in contact met mensen met dementie) een aftakelende geest. En dat niet alles is op te lossen. Dat gebreken moeten worden aanvaard, dat geleerd moet worden om te gaan met tegenslag en verlies, dat de dood realiteit is. In een cultuur die zich richt op jong zijn en beheersbaarheid, is dat niet eenvoudig. Weten we goed om te gaan met het ouder worden? Men zou hopen dat de visie van ouderenzorgorganisaties en beleidsmakers in Nederland hierin richting zouden geven. Maar hun accent is nogal eenzijdig en wendt zich af van het kijken in de spiegel van de kwetsbaarheid van het bestaan. Dat is teleurstellend en ontluisterend. Kan de kerk in dit opzicht een eigen geluid laten klinken?

De vergrijsde kerk

Hopelijk gaan kerken niet klakkeloos mee in de huidige (beleids-)visies. Maar hoe bewust wordt binnen de kerk nagedacht over deze fase van het leven? In kerkelijke gemeenten ligt het percentage ouderen hoger dan het landelijk gemiddelde in de samenleving.

Zie SCP, Godsdienstige veranderingen in Nederland (2009), p. 47-48.

Het is duidelijk dat binnen kerken het nadenken over de betekenis van ouderen niet kan worden veronachtzaamd. Voor ouderen zélf is dit een relevant thema, maar eveneens voor de totale kerkelijke gemeente. In dit nummer zal duidelijk worden hoe we ons nader dienen te bezinnen om te leren van ouderen, hun wijsheid te eren en de ouderdom mogelijk te zien als een gave van God.

Want bezinning is noodzakelijk. Uit een onderzoek in Duitsland blijkt bijvoorbeeld dat er nauwelijks oog is voor de geloofsvragen van ouderen.

M. Blasberg-Kuhnke in: Ch. Bäumler en N. Mette (red.), Gemeindepraxis in Grundbegriffen, München – Düsseldorf, 1987.

16a Gerard Grit, Thomas Steenbergen, Het zilveren fundament. Een visie voor een ouder wordende kerk, Barneveld, 2013 (te downloaden op www.baptisten.nl).

Ook de erkenning hoezeer ouderen de gemeente dragen, wordt niet gegeven. De grootste (pastorale) inspanningen zijn erop gericht jeugdigen en jongvolwassenen te bereiken en aan te spreken. Dienovereenkomstig wordt de aanwezigheid van ouderen als vanzelfsprekend verondersteld. De toename van het aantal ouderen en de ‘vergrijzing’ van de gemeente wordt gezien als een last en een probleem naar de toekomst toe. In Nederland lijkt de situatie nauwelijks anders, zoals blijkt uit een onderzoek onder gemeenten binnen de Unie van Baptisten Gemeenten in Nederland. Gemeenten lijken weinig stil te staan bij de gevolgen van de vergrijzing of men is tevreden met de manier waarop het nu gaat. Visie en beleid zijn niet of nauwelijks ontwikkeld.163

Achter deze opvatting gaat een zelfverstaan van de gemeente schuil, die laat zien dat de gemeente zich voegt in de logica van het denken binnen onze huidige samenleving, ook als het gaat over de visie op ouderen en hun positie. In hoeverre kunnen en willen kerken in dit opzicht tegendraads zijn en een ander geluid laten klinken?

Tot slot geef ik enkele aandachtspunten en suggesties voor nadere bezinning.

  • De kerk is een unieke gemeenschap (koinonia) in onze huidige samenleving waar jongeren én ouderen elkaar kunnen ontmoeten. De gemeente kan een plek zijn waar maatschappelijk ontbrekende, alledaagse inter-generationele relaties geleefd worden. Van daaruit kan wederzijdse negatieve beeldvorming gecorrigeerd worden. Zoek dus naar mogelijkheden van werkelijk contact tussen de verschillende generaties.

    Een concreet hulpmiddel hierbij zou kunnen zijn de methodiek van Thijs Tromp en Wout Huizing, Mijn leven in kaart, met ouderen in gesprek over hun levensverhaal, Houten, Bohn Stafleu van Loghum, 2013.

  • Ouderen zijn geloofdragers. Dat aspect moet niet worden veronachtzaamd. De overdracht van het geloof blijft aangewezen op geloofwaardige dragers en draagsters. Zoek mogelijkheden om ouderen herinneringen te laten ophalen en daarin te vertellen hoe zij hun weg in het leven zijn gegaan en hoe geloof hierin een rol heeft gespeeld. Om (levens)lessen dóór te geven en hun zelf inzicht te verschaffen hoe hun levenslange geschiedenis met God een bijzondere geloofwaardigheid kan wekken tegenover hen die hun leven grotendeels nog voor zich hebben. (vgl. Ps. 71: 17).

    Naast integratie van alles wat in het leven aan de orde is (geweest), is één van de meeste wezenlijke opgaves bij het ouder worden om aan volgende generaties te kunnen dóór-geven. Het is wat de psycholoog Eriksson noemt de opgave van de generativiteit.

    Zo kan er oog komen voor wat ouderen te geven hebben in plaats van alleen te zien wat aan hen gegeven kan worden.

  • Heb oog voor de geloofsontwikkeling en geloofsvragen van ouderen en hoe zij hun weg zoeken in een sterk veranderende wereld. In veel opzichten kan er sprake zijn van vervreemding en is oriëntatie noodzakelijk. Ouderen in gesprek met elkaar brengen kan hierbij een belangrijk instrument zijn om te ontdekken hoe verschillend ieder kan omgaan met de uitdagingen en opgaven van vandaag de dag. Maar bedenk hierbij om zoveel mogelijk door ouderen zelf of minstens met hen te organiseren. Dus niet allerhande activiteiten bedenken vóór hen. Praat niet óver ouderen, maar vooral mét hen.

  • Hoe is er aandacht voor ouderen in de kerkdiensten? Wordt er gepreekt over ouderen in de bijbel? Wordt er een beroep gedaan op de wijsheid of getuigenis van ouderen? Welke mensvisie wordt uitgedragen? De eenzijdige accentuering van de autonome mens kan ter discussie worden gesteld. De stereotypering van jongeren die geven en ouderen die geduldig moeten zijn en aanvaarden dient te worden genuanceerd. De oudere is niet alleen de ontvangende partij.

  • Er is durf nodig om een werkelijke ontmoeting aan te gaan met mensen in de Vierde Leeftijd en daarmee met ons eigen ouder worden. Om te leren hoe we allemaal invulling kunnen geven aan het leven mét onvolmaaktheid en beperkingen. Aan een leven dat minder maakbaar is dan we vaak zouden willen geloven. Henri Nouwen merkt op: ‘Er zijn allerlei redenen aan te voeren waarom we denken dat ouder worden het droevige lot is waaraan geen mens ontkomen kan en dat ten koste van alles vermeden moet worden. (…) Het zou wel eens zo kunnen zijn dat we ons uiterste beste doen diegenen het zwijgen op te leggen die ons aan ons eigen toekomstig lot herinneren en ons louter door hun aanwezigheid het scherpst bekritiseren. Daarom is het onze eerste en belangrijkste opdracht ervoor te zorgen dat de ouderen weer onze leermeesters worden en dat de verbroken relatie tussen de generaties wordt hersteld.’

    Nouwen, a.w., p. 12.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken