Menu

Premium

Over Arkandisziplin bij Bonhoeffer

Bonhoeffer is niet in de laatste plaats bekend geworden vanwege zijn opvatting dat de kerk er voor anderen, voor de wereld is: ‘De kerk is pas kerk als zij er is voor anderen.’; ‘De kerk moet meewerken aan de wereldlijke taken van het gemeenschapsleven, niet heersend maar helpend en dienend.’

Dietrich Bonhoeffer, Verzet en overgave. Brieven en aantekeningen uit de gevangenis, Baam 2003, 378.

Bij diezelfde Bonhoeffer komen we echter ook gedachten tegen die suggereren dat de kerk zich duidelijk van de wereld moet onderscheiden. Dat is met name het geval wanneer hij schrijft over Arkandisziplin: over de noodzaak de geheimen van het geloof te bewaren en de grens tussen kerk en wereld te bewaken. Hoe verhoudt zich dit laatste tot de door diezelfde Bonhoeffer bepleite gerichtheid van kerk en geloof op de wereld? Om deze belangrijke vraag te beantwoorden moeten we nagaan wat Bonhoeffer met zijn gedachten over Arkandisziplin bedoeld hebben. Daartoe wil ik weergeven wat Bonhoeffer er zelf over geschreven heeft (1) en de vraag stellen naar de bedoeling van het verschijnsel en de idee van Arkandisziplin (2). Als een soort intermezzo schenk ik aandacht aan het door Bonhoeffer gemaakte onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste, omdat dit alles te maken heeft met de gedachte van Arkandisziplin (3). Daarna komt dan de vraag aan de orde wat de verhouding is tussen de met Arkandisziplin beoogde concentratie op het geheim enerzijds en de gerichtheid op de wereld anderzijds (4).

1. Bonhoeffer over Arkandisziplin

Bonhoeffer heeft zelf slechts enkele malen expliciet geschreven over wat hij aangeduid heeft met de term Arkandisziplin of arcanum (ook wel: disciplina arcani). Door degenen die de gedachten van Bonhoeffer hebben geprobeerd weer te geven is er naar verhouding ook weinig aandacht aan geschonken. Er heerst over dit onderdeel van zijn gedachtegoed dan ook ‘de grootste onzekerheid’, hetgeen ongetwijfeld samenhangt met het feit dat het Bonhoeffer – volgens Bethge ‘tot zijn eigen onbehagen’ – niet lukte een theologisch bevredigende oplossing voor de aan Arkandisziplin inherente problematiek te geven.

Eberhard Bethge, Dietrich Bonhoeffer. Theoloog, Christen, Tijdgenoot, Baam 2002, 906-907.

Bovendien heeft Bonhoeffer volgens Meusz in verschillende tijden en in verschillende geschriften ook iets verschillends onder Arkandisziplin verstaan.

Gisela Meusz, ‘Arkandisziplin und Weltlichkeit bei Dietrich Bonhoeffer’, in Die mündige Welt, Band III, München 1960, 112.

Het is daarom begrijpelijk dat Van Schijndel opmerkt: ‘Met de disciplina arcani raken we aan een van de meest duistere elementen van Bonhoeffers theologie.’

HJ.J. van Schijndel, Religie, geloof, disciplina arcani. Bonhoeffers disciplina arcani en de religie van het geloof, Kampen 1978, 109.

Toch zegt Bethge mijns inziens terecht dat ‘de zaak van de disciplina arcani voor Bonhoeffer niet zo bijkomstig [was] als het schaarse gebruik van het woord zou doen vermoeden’.

Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 907.

Ja, ik denk dat men mag zeggen dat het zelfs een onmisbaar onderdeel van zijn gehele gedachtewereld is.

Voorzover bekend heeft Bonhoeffer voor de eerste maal over Arkandisziplin gesproken in zijn in 1932 gehouden colleges over het wezen van de kerk:

Belijden is iets anders dan het zwaaien met de belijdenis, dat de belijdenis gebruikt als propaganda- en strijdmiddel tegen de goddelozen. De belijdenis hoort als arcanum [Arcanum] thuis in de christelijke samenkomst van de gelovigen. Nergens anders is zij op haar plaats. (…) Men kan de belijdenis niet luid propagandistisch rondbazuinen; zij moet als heiligst goed van de gemeente bewaard blijven. Zij is een zaak tussen God en de gemeente, niet tussen de gemeente en de wereld; (…) In de oude kerk heeft.men de belijdenis zelfs behoed voor de vijand. Pas bij de doop mocht men er kennis van nemen.

Dietrich Bonhoeffer, Het wezen van de kerk, Baam 1972, 53.

Uitvoeriger bracht hij het ter sprake in zijn enkele jaren daarna gehouden colleges over ‘Homiletik’en ‘Katechetik’

Zie Dietrich Bonhoeffer, Dietrich Bonhoeffer Werke, Band 14, Gütersloh 1996, resp. 478 w. en 530 w.

.Hij wees er in die colleges op dat er ten tijde van Origenes Arkandisziplin ontstond, ‘d.h. die Wahrung der geschlossenen Versammlung zum Empfang der Sakramente, zum Glaubensbekenntnis und Vaterunser. Sie entsteht zum Schutz wider den Spott der Welt’.

Dietrich Bonhoeffer, Gesammelte Schriften, Band IV, München 1961, 239.

Hij liet daar ook zien hoe na verloop van tijd de Arkandisziplin weer is losgelaten: het feit dat alleen Konfirmierte aan het avondmaal worden toegelaten ‘ist ein letzter schwacher Rest der Arkandisziplin’.

Bonhoeffer, Dielrich Bonhoeffer Werke, Band 14, 551..

In zijn in 1937 gepubliceerde boek Navolging komen we een passage tegen waarin, zonder het woord te noemen, naar het verschijnsel Arkandisziplin wordt verwezen:

Is de prijs die wij heden ten dage moeten betalen met de ineenstorting van de georganiseerde kerken, iets anders dan een noodzakelijke consequentie van de te goedkoop verworven genade? (…) Waar bleven de inzichten van de oude kerk, die bij het dooponderricht aan de catechumenen zo zorgzaam waakte over de grens tussen kerk en wereld, over de kostbare genade?

Bonhoeffer, Navolging, Baam 1964/2001, 22.

In de brieven die Bonhoeffer in de gevangenis schreef komt de gedachte over Arkandisziplin slechts tweemaal expliciet ter sprake. De eerste keer is dat in de brief van 30 april 1944:

Want de vragen waar het om gaat zijn deze: wat betekent een kerk, een preek, een liturgie, een christelijk leven in een a-religieuze wereld? (…) Wordt het arcanum[die Arkandisziplin], ofwel het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste (…) weer belangrijk?

Bonhoeffer, Verzet en overgave, 275-276.

In de daarop volgende brief (van 5 mei 1944) stelt Bonhoeffer voor de tweede maal het verschijnsel arcanum aan de orde:

Barth was de eerste theoloog die de religie bestreed – en dat blijft zijn grote verdienste – maar hij heeft haar vervangen door een positivistische openbarings- leer met als stelregel: ‘vreet, vogel, of sterf.’ (…) Dat is niet bijbels. Er zijn graden van kennen en van belangrijkheid; er moet dus weer een arcanum [eine Arkandisziplin] worden ingesteld, om de geheimen van het geloof tegen profanatie te bewaren.

Bonhoeffer, Verzeten overgave, 281.

Met deze betrekkelijk schaarse aanwijzingen van wat Bonhoeffer op het oog had met zijn spreken over Arkandisziplin moeten we het doen.

In band 17 van de Dietrich Bonhoeffer Werke wordt in het register verwezen naar een twintigtal plaatsen in de werken van Bonhoeffer waar Arkandisziplin èn Arkanum ter sprake komen. Ze blijken direct of indirect betrekking te hebben op de plaatsen (brieven en colleges) die ik hierboven heb weergegeven. Inhoudelijk leverden ze geen nieuwe inzichten op.

Maar uit het feit dat hij erover spreekt in verband met het ontstaan van een a-religieuze wereld, het bewaren van de geheimen van het geloof, de functie van de belijdenis en de noodzaak het juiste begrip van genade te bewaren, is duidelijk dat het bij hem om een zeer belangrijke zaak gaat.

2. Wat houdt Arkandisziplin in?

Wat houdt die Arkandisziplin, dat arcanum of die disciplina arcani (of met welke woorden we het verschijnsel ook kunnen aanduiden) nu feitelijk in? Bonhoeffer verwijst in zijn spreken over Arkandisziplin meermalen naar de situatie in de vroegere kerk; en dat is meer dan een formele verwijzing. Het belang dat Bonhoeffer hieraan hechtte moge blijken uit de mededeling van Bethge dat Bonhoeffer dit feit uit de kerkgeschiedenis voor zijn leerlingen in Finkenwalde levend probeerde te maken.

Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 907.

We kijken daarom eerst naar de vroegchristelijke praktijk en vragen ons daarna af of het dat is wat Bonhoeffer beoogde, of anders geformuleerd: wat Bonhoeffer met zijn pleidooi voor Arkandisziplin hebben bedoeld.

2.1. Disciplina arcani in de vroegere kerk

Een korte omschrijving van wat de disciplina arcani in de vroegere kerk inhield vinden we bij Schippers:

De term Arkandisziplin, verborgen oefening van het geloof, is een aanduiding van de praktijk van de oude kerk, waarbij het eigenlijke deel van de godsdienstoefening pas begon, als alle mensen, die geen lid van de gemeente waren, de kerk verlaten hadden. Pasdaarna werd de geloofsbelijdenis gezongen, het avondmaal gevierd en het Onze Vader gebeden. Ook de catechumenen, die onderricht kregen om mettertijd op hun belijdenis gedoopt te worden, mochten dit deel van de dienst niet meemaken.

A. Schippers, ‘Arkandisziplin bij Bonhoeffer’, Voorlopig 1/10 1969, 316.

En Van den Berk constateert:

Het is een onomstreden feit dat in de eerste vijf eeuwen in de Oude Kerk veelvuldig en in allerlei verbanden de nadruk is gelegd op geheimhouding waar het geloofszaken betrof. (…) Deze geheimhouding kwam vooral tot uiting rond het onderricht aan de catechumenen, de doopleerlingen en de dopelingen. Catechumenen (…) kregen weinig tot niets te horen over zaken die tot het centrale geloofsgoed behoorden. Pas in de vastentijd, voorafgaand aan hun doopsel in de paasnacht, kregen zij de tekst van het symbolum te horen, en pas wanneer zij sacramenteel ingewijd waren in de paasnacht, vernamen zij in de week erna (…) wat zij ervaren hadden.

Tjeu van den Berk, Mystagogie. Inwijding in het symbolisch bewustzijn, Zoetermeer 20013, 84.

Deze beschrijvingen geven de indruk dat men vond dat het geheim van het christelijk geloof alleen gedeeld mag worden door hen die er ook weet van hebben of het ervaren hebben. In een bepaalde periode van de kerk betekende dit dat de viering van het avondmaal, het bidden van het Onze Vader en het instemmen met de geloofsbelijdenis alleen door en onder ‘ingewijden’ plaatsvond. Dit ter bescherming en bewaring van het geheim.

Overigens is er nog veel onhelderheid over de vraag wat de Arkandisziplin in de vroegere kerk exact ingehouden heeft. Volgens Powell – die in een samenvattend artikel een overzicht geeft van wat over Arkandisziplin in de oudheid geschreven is – is er wel overeenstemming over het feit dat het vooral ging om de uitsluiting van de catechumenen van het avondmaal, maar niet over de vraag wat nu precies onder de disciplina arcani viel.

Douglas Powell, ‘Arkandisziplin’, in Theologische Realenzyklopädie, Band IV, Berlin/New York 1979, 5-6.

Een voor ons onderwerp belangrijke vraag is die naar de periode van de geschiedenis waarin zich het verschijnsel van disciplina arcani voordeed. Het is echter moeilijk een eenduidig antwoord op deze vraag te geven, omdat de meningen hierover verdeeld blijken. Volgens Van den Berk zijn er die menen dat vanaf de vroegste kerk zich een disciplina arcani voordeed. Van den Berk zelf is kennelijk ook die mening toegedaan.

Van den Berk, Mystagogie, 86.

Hiertegenover stiaan echter de meningen van anderen, die erop neerkomen dat het verschijnsel van disciplina arcani zich met name in een bepaalde periode van de kerkgeschiedenis heeft voorgedaan, in een bepaalde concrete situatie. Van der Linden spreekt over de aanwezigheid van Arkandisziplin in de vroege kerk ‘in reactie op het ontstaan van de staatskerk onder keizer Constantijn’.

T.G. van der Linden, Dietrich Bonhoeffer. Een inleiding met kernteksten, Kampen 2005, 76.

Meusz beperkt het verschijnsel concreet tot de periode van het begin van de vierde tot het midden van de vijfde eeuw. Als reden voor het ontstaan van deze Arkandisziplin noemt ook zij het toetreden van de heidense massa tot de kerk nadat de christelijke godsdienst door Constantijn tot officiële godsdienst was verklaard.

Meusz, ‘Arkandisziplin und Weltlichkeit’, 70-71.

Powell ten slotte is zeer stellig in zijn bewering dat er geen enkele aanwijzing is dat zich in de eerste eeuwen een, met de heidense mysteriereligies vergelijkbare, disciplina arcani heeft voorgedaan.

Powell, ‘Arkandisziplin’, 2.

Het lijkt er dus op dat het voorkomen van een zekere Arkandisziplin in de vroegere kerk beperkt is geweest tot bepaalde perioden en/of alleen voorkwam in bepaalde omstandigheden.

De vraag naar de periode waarin zich het verschijnsel van disciplina arcani voordeed is daarom van belang, omdat het antwoord daarop mede bepalend is voor de vraag of een vorm ervan wezenlijk tot het christelijk- godsdienstig leven behoort dan wel alleen in een bepaalde situatie of onder bepaalde omstandigheden wenselijk of noodzakelijk is. Hoewel Van den Berks verhandeling niet over het christelijk geloof als zodanig, maar over ‘inwijding in het symbolisch bewustzijn’ gaat, helt hij mijns inziens toch over naar de opvatting dat een zekere disciplina arcani inherent is aan het beleven en overdragen van het christelijk geloof. Er zijn volgens hem dan ook niet alleen praktische, pedagogische of agogische redenen voor een vorm van Arkandisziplin, maar ook theologische:

In de theologische optie gaat men er van uit dat om een of andere reden, inherent aan de waarheid zelf, gezwegen diende te worden. Die redenen kunnen dan nog zeer verschillend zijn (bijvoorbeeld: de waarheid is slechts bestemd voor uitverkorenen, wordt als een taboe ervaren, maakt deel uit van een geheime traditie, is • ••22 van nature onuitsprekelijk enzovoort) maar het zwijgen komt daaruit voort.

Powell is veel sceptischer dan Van den Berk. Aan het einde van zijn overzicht zegt hij dat het strikt genomen moeilijk is van een oorspronkelijke Arkandisziplin te spreken: ‘Angesichts einer solchen Vielfalt der Interpretationen ist es schwerlich gerechtfertigt, von einer eigentlichen Arkandisziplin zu reden.’

Powell, ‘Arkandisziplin’, 7.

Het blijft moeilijk te achterhalen wat de oorzaak en de aard is van de voorgekomen vormen van geheimhouding in de vroegere kerk. Het is mogelijk dat er verschillende vormen van geheimhouding geweest zijn. Er een vorm van geheimhouding zijn geweest ten tijde van vervolgingen; dat is dan een geheimhouding die het christendom opgedrongen werd en niet uit de aard van het christelijk geloof voortkwam. Het ook zijn dat geheimhouding beperkt bleef tot de esoterische stromingen binnen het christendom, maar dan is het niet aan de christelijke godsdienst als zodanig inherent. We moeten er bovendien rekening mee houden dat het verschijnsel disciplina arcani zich alleen in bepaalde perioden of situaties heeft voorgedaan. Zo’n situatie deed zich zeker voor ten tijde van keizer Constantijn. Dat zou ook verklaren ‘warum der Brauch im 4. jh. zu vergleichsweise plötzlicher Blüte kam, um im 5. jh. fast restlos wieder zu verschwinden’.

Powell, ‘Arkandisziplin’, 7.

Ik vermoed dat ook bij Bonhoeffer de wens om te komen tot een bepaalde vorm van Arkandisziplin gekoppeld is aan zijn beoordeling van de situatie waarin kerk en christendom zich bevinden. Als Arkandisziplin namelijk principieel en wezenlijk tot de kerk of het christelijk geloof behoort, dan zou hij er mijns inziens al veel eerder en veel uitvoeriger over geschreven hebben. Maar in zijn eerste systematische verhandeling over de kerk – zijn dissertatie Sanctorum Communio – komt het begrip Arkandisziplin niet voor. En ook later spreekt hij, zoals we hebben gezien, er maar een enkele keer over. Maar dan wel in relatie tot een concrete situatie. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat Bonhoeffer – ondanks zijn verwijzing naar de vroegere kerk – een concrete vorm van Arkandisziplin op het oog had: Temeer omdat Pangritz gelijk heeft als hij zegt dat het concept van Arkandisziplin bij Bonhoeffer anders is dan dat van de vroegere kerk, omdat het vroeger vooral diende ter afscherming van de wereld en bij Bonhoeffer gezien moet worden in een (positieve) relatie tot de wereld.

Andreas Pangritz, Karl Barth in the Theology of Dietrich Bonhoejfer, Grand Rapids 2000, 6-7.

Dit maakt de vraag naar wat Bonhoeffer met zijn pleidooi voor Arkandisziplin heeft bedoeld alleen nog maar urgenter.

2.2 Wat Bonhoeffer met zijn pleidooi Arkandisziplin hebben bedoeld?

Hoe duidelijk het dus is dat Bonhoeffer pleitte voor een of andere vorm van disciplina arcani, zo ‘duister’ blijft het welke vorm hij voor ogen had. Het heeft dan ook geen zin om daarover te speculeren. Maar we kunnen ons wel afvragen wat Bonhoeffer met zijn pleidooi voor Arkandisziplin beoogde, waarom en met het oog op Welke situatie hij een vorm van disciplina arcani nodig vond. Ik denk dat Bonhoeffer tweeërlei op het oog had: het bewaren van het geheim, waardoor ook de identiteit van de kerk en van de individuele gelovige beschermd wordt, én een grote terughoudendheid ten opzichte van de wereld, waardoor de identiteit van het wereldlijk leven gewaarborgd wordt.

In de eerste plaats gaat het om het bewaren van het geheim. Het woord arcanum staat immers voor geheim(enis). Het wordt in de Latijnse Vulgaat gebruikt in 2 Kor. 12:4, waar in de Nieuwe Bijbelvertaling gesproken wordt over woorden ‘die door geen mens mogen worden uitgesproken’. Op welk geheim heeft dit zwijgen betrekking? Voor Meusz is het duidelijk: ‘es ist Jesus Christus selbst. Denn Christus ist es ja, der zu uns kommt in Wort und Sakrament, an das wir uns gemeinsam und täglich halten sollen.’

Meusz, ‘Arkandisziplin und Weltlichkeit’,84.

Dat geheim nu moet beschermd, bewaard worden. Dat is ook wat Bonhoeffer uitdrukkelijk schreef: ‘er moet dus weer een arcanum worden ingesteld, om de geheimen van het geloof tegen profanatie te bewaren.’ Dat bewaren van het geheim voltrekt zich volgens Van Schijndel door éen zwijgen naar buiten toe en een zwijgen naar binnen toe.

Kort samengevat beschermt het zwijgen naar buiten toe de kem van het geloof tegen moedwillig misbruik of profanatie door buitenstaanders, tegen al te vlot en willekeurig gebruik door enthousiaste gelovigen (vervlakking), en tegen verdwijnen bij gebrek aan een adequate nieuwe verwoording in een veranderde wereld. Het zwijgen naar binnen erkent God als in de gemeenschap aanwezig als verborgen, als gave die zich aan elke menselijke greep onttrekt.

Die bescherming van het geheim gebeurt in de zichtbare geloofsgemeenschap. Zo wordt de identiteit van de christelijke gemeente bewaard. Door middel van de Arkandisziplin zijn echter ook de individuele gelovigen in staat hun identiteit te handhaven. De identiteit als gelovige namelijk een probleem worden zodra een christen, in de lijn van Bonhoeffers visie, een wereldlijk leven gaat .

Vgl. Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 905.

Als tweede noemde ik dat een disciplina arcani een grote terughoudendheid ten opzichte van de wereld .inhoudt. Dat is inherent aan het bewaren van een geheim; een geheim kun je nu eenmaal niet delen met degenen die er geen weet van hebben, want daarmee zou je het geheimkarakter opheffen. Schippers formuleert dat als volgt:

Het gaat in deze oefening om geheimen waarvoor geen propaganda gemaakt worden. Genade is kostbaar. Gods Rijk is verborgen. Dat vraagt om geloof. Het gaat toe in de stijl van de Heer die in gelijkenissen (als het ware verborgen) spreekt, opdat niemand in zijn woorden in komen dan doordat hij zich aan Hem gewonnen geeft.

Schippers, ‘Arkandisziplin bij Bonhoeffer’, 318-319.

Met dat laatste zou Schippers hebben kunnen verwijzen naar Bonhoeffer zelf, die immers in Navolging reeds schreef dat ‘het de wil van de Heer zelf [is], dat het heilige van het evangelie niet aan de honden wordt gegeven’.

Bonhoeffer, Navolging, 216.

Behalve dat een terughoudendheid eigen is aan het bewaren van een geheim als zodanig, kunnen er zich ook bijzondere omstandigheden voordoen waardoor het (extra) nodig is terughoudend te zijn en te zwijgen. Dat is het geval wanneer de woorden van de kerk haar kracht hebben verloren of wanneer die niet (meer) met het leven in de wereld in verband gebracht kunnen worden. Ook daar wijst Bonhoeffer op.

Vgl. ook Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 908.

Daarmee vervult de Arkandisziplin die andere functie: niet alleen wordt de kerk hierdoor zuiver gehouden, maar ook de wereld wordt als wereld gerespecteerd. Daarbij gaat het er niet alleen om dat de wereld niet verkerkelijkt wordt – dat is voor Bonhoeffer zonder meer vanzelfsprekend – maar ook dat de wereld niet (opnieuw) religieus geïnterpreteerd wordt.

Kortom: het gaat er in Bonhoeffers pleidooi voor een Arkandisziplin niet alleen om dat het heilige niet geprofaniseerd wordt, maar ook dat het wereldlijke niet gesacraliseerd wordt. Dat laatste lijkt me niet het minst belangrijke motief van Bonhoeffer om voor een of andere vorm van Arkandisziplin te pleiten.

3. Over het laatste en voorlaatste

We willen nu aandacht schenken aan wat Bonhoeffer bedoelt met zijn vraag in de eerste brief waarin hij over Arkandisziplin schrijft: ‘Wordt het arcanum, ofwel het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste (…) weer belangrijk?’

3.1. Wat moeten we onder het laatste en het voorlaatste verstaan?

Het is opvallend dat de begrippen ‘laatste’ en ‘voorlaatste’ in combinatie met elkaar in de gevangenisbrievèn slechts weinig voorkomen. Dit betekent echter niet dat dit onderscheid voor Bonhoeffer niet zo belangrijk was. Integendeel, alleen al uit de context waarin hij er in zijn brief van 5 december 1943 over spreekt blijkt het grote belang:

Alleen wie zo houdt vaii het leven en de aarde, dat ‘met het verlies hiervan alles verloren schijnt, mag in de opstanding der doden en een nieuwe wereld geloven. Alleen wie zich plaatst onder de wet Gods, mag ook wel eens over genade praten. (…) Wie al te snel, al te direct nieuwtestamentisch wil leven en denken is mijns inziens geen christen. (…) Men , men mag het laatste woord niet zeggen vóór het voorlaatste. We beleven het voorlaatste en geloven in het laatste, zo is het toch?

Bonhoeffer, Verzeten overgave,163.

Het belang van het onderscheid kan ook blijken uit de opmerking van Ligus dat het Bonhoeffer met het begrippenpaar laatste-voorlaatste onder meer ging om een nieuw verstaan van het probleem van het christelijk leven in deze wereld, alsmede om een nieuwe houding ten opzichte van de prediking van het evangelie.

Jan Ligus, ‘Dietrich Bonhoeffer: Ultimate, Penultimate and Their Impact. The Origin and the Essence of Ethics’, in Guy Carter (red.),Bonhoeffer ‘s Ethics. Old Europe and New Frontiers,Kämpen 1991, 70.

Voor de betekenis van het begrippenpaar laatste-voorlaatste gaan we naar het vóór zijn gevangenschap geschreven hoofdstuk over ‘Die letzten und die vorletzten Dinge’ in zijn – later (postuum) gepubliceerde – Ethik,

Dietrich Bonhoeffer, ‘Die letzten und die vorletzten Dinge’; in Ethik,Gütersloh 199 82,137-162.

Dit hoofdstuk opent met een omschrijving van het laatste:

Ursprung und Wesen alles christlichen Lebens liegen beschlossen in dem einen Geschehen, das die Reformation Rechtfertigung des Sünders aus Gnaden allein genannt hat. (…) Was geschieht hier? ein Letztes, von keinem menschlichen Sein, Tun oder zu Ergreifendes.

Verderop geeft hij een korte omschrijving van het voorlaatste:

Es ist all das, was dem Letzten – also der Rechtfertigung des Sünders aus Gnaden allein – vorangeht und von dem gefitndenen Letzten her als Vorletztes angesprochen wird. Es ist zugleich all das, was dem Letzten folgt, um wiederum dem Letzten voranzugehen.

Bonhoeffer,Ethik, resp. 137 en 151

Laatste en voorlaatste zijn dus nauw met elkaar verbonden: het laatste is de rechtvaardiging van de zondaar door genade; het voorlaatste alles wat aan het laatste voorafgaat en door het laatste als voorlaatste wordt gekwalificeerd. Het voorlaatste bestaat dus niet op zichzelf; het bestaat als voorlaatste alleen bij de gratie van het laatste.

Bonhoeffer, Ethik,151.

Als Bonhoeffer over de rechtvaardiging van de zondaar uit genade als het laatste spreekt, dan heeft hij het over de kern van het evangelie. Maar volgens Ligus kun je ook het hele evangelie onder het laatste laten vallen: ‘Bonhoeffer speaks of the ultimate in two ways. (…) Specifically, the ultimate is the message of justification; more generally, it encompasses the whole Gospel which is implied in Jesus Christ.’ Zo ook, zegt Ligus, kun je in de breedste zin des woords onder het voorlaatste deze wereld verstaan: ‘With the message of Jesus Christ as the backdrop, this world should be understood as the penultimate.’

Ligus, ‘Dietrich Bonhoeffer’, resp. 62 en 70.

Kort geformuleerd denk ik dat we het laatste ook mogen omschrijven ajs het christelijk geloof in de enge zin des woords, met name in het vertrouwen op de genade van God, en het voorlaatste als het christelijk leven, dat wil zeggen het leven voorzover het in relatie staat tot Christus. Vandaar dat Bonhoeffer in zijn hiervoor reeds aangehaalde brief zeggen: ‘We beleven het voorlaatste en geloven in het laatste.’

3.2. Het verband met Arkandisziplin

Het verband van het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste enerzijds met de idee en verschijnsel van Arkandisziplin anderzijds ligt voor de hand. In Arkandisziplin gaat het immers om het bewaren van het geheim: het woord van God, de rechtvaardiging van de zondaar of de kostbare genade. En dat valt bij Bonhoeffer onder het laatste. Daarnaast is er het volle recht van (en de dure plicht tot) een christelijk leven en dat valt onder het voorlaatste.

Het gehanteerde onderscheid heeft alles te maken met het onderscheid tussen het woord van God en het woord van mensen, tussen het goddelijke en het wereldlijke of wat Bonhoeffer noemt de Christuswerkelijkheid en de wereldwerkelijkheid. ‘De Christus-werkelijkheid krijgt hier de naam “het laatste”, de wereldwerkelijkheid wordt tot “voorlaatste”.’

Van Schijndel, Religie, geloof endisciplina arcani,92.

Zo heeft het ook te maken met het bewaren van het geheim in de kerk. Van Schijndel spreekt over ‘het laatste als arcanum’

Van Schijndel, Religie, geloof endisciplina arcani,138.

en wijst erop dat het respecteren van het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste dezelfde functie heeft als de disciplina arcani, namelijk het geheim beschermen tegen profanatie.

Van Schijndel, Religie, geloof endisciplina arcani,91-92.

Ook De Lange brengt het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste in direct verband met het arcanum:

Het verlossende woord dat God zelf – nog steeds: door mensenmond! – spreekt, dient een uiterste woord te blijven, dat niet te vroeg gezegd mag worden. Dit laatste woord zal slechts dan geloofwaardig en zuiver klinken, als het vanuit de solidariteit in het voorlaatste gesproken wordt. Het Woord Gods is niet los daarvan verkrijgbaar.

Frits de Lange, Wachten op het verlossende woord.Dietrich Bonhoeffer en het spreken over God, Baam 1995, 186.

In het laatste gaat het dus om het Woord van God en om het geloof in de door God te schenken (kostbare) genade. Daarin hebben we met een geheim van doen en dat geheim is alleen zuiver te houden en te beschermen met behulp van een of andere vorm van Arkandisziplin.

Daarnaast (en niet daartegenover!) is er het voorlaatste: het (christelijk) leven in deze wereld. Dat voorlaatste heeft ook een eigen betekenis in die zin, dat het niet woordelijk gedekt behoeft te worden met het laatste. Het is, zo zou men kunnen zeggen, in zekere zin sui generis: het leven van het voorlaatste heeft zijn eigen recht. En ook dat wereldlijk leven moet zuiver gehouden worden, hetgeen we eveneens een van de bedoelingen van. Arkandisziplin hebben genoemd.

4. Hoe verhoudt Arkandisziplin zich tot het wereldlijke leven?

De idee van Arkandisziplin vormt mijns inziens een belangrijk onderdeel van het hele gedachtegoed van Bonhoeffer. Dat wil echter nog niet zeggen dat duidelijk is hoe het pleidooi voor een of andere vorm van disciplina arcani zich verhoudt tot andere elementen van zijn gedachtewereld. Daarom is het ook niet vreemd dat hij bij velen vragen heeft opgeroepen en dat sommigen zelfs bedenkingen inbrengen tegen hetgeen hij met zijn spreken over het arcanum heeft beoogd.

Zo stelt Bethge de vraag of met het pleidooi voor een disciplina arcani niet alles wordt teruggenomen wat veroverd was en of de disciplina arcani niet ‘als door tovermacht’ toch weer de grenzen – zoals de grens tussen kerk en wereld – oproept die eindelijk afgeschaftzouden moeten worden.

Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 909.

Rietveld acht om deze reden het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste ‘onjuist en verwarrend’: ‘Hangt het niet toch weer samen met het door Bonhoeffer zo fel bestreden denken in twee ruimten?’

B. Rietveld, Secularisatie als probleem der theologische ethiek, inzonderheid in verband met gedachten van Dietrich Bonhoeffer en Friedrich Gogarten,‘s-Gravenhage 1957, 151.

En Rothuizen is zelfs van mening dat ‘de onderscheiding tussen laatst en voorlaatst ons bij een tweerijkenleer brengt’, ook al erkent hij dat Bonhoeffer ‘hiervan heeft willen afraken’.

G. Th. Rothuizen, Aristocratisch christendom. Over Dietrich Bonhoeffer, Kampen 1969, resp. 343 en 340.

Ook de relatie tussen de disciplina arcani enerzijds en het door Bonhoeffer bepleite niet-religieuze christelijk geloof en de mondigheid van mens en wereld anderzijds roept vragen op. Zo stelt Visser de vraag ‘of dit arcanum dan niet een stap terug is in vergelijking met de koene these van de religieloosheid van de mondige mens’.

Douwe Visser, Het zondebegrip bij Bonhoeffer. Een bijdrage tot de analyse van de ontwikkelingsgang van Bonhoeffers theologie, Amsterdam 1992, 154.

En hoewel hij zelf zegt dat de disciplina arcani ‘geen stap terug [is] naar de onmondigheid’

Visser, Het zondebegrip bij Bonhoeffer, 157.

, is het duidelijk dat hier vragen liggen.

Hier gaat het ons om de vraag naar de relatie tussen Arkandisziplin enerzijds en het door Bonhoeffer bepleite wereldlijke leven anderzijds. Dat is omdat Arkandisziplin vorm moet krijgen binnen het kerkelijk leven en dus de vraag naar de relatie tussen kerk en wereld in het geding is. Het gevaar is immers aanwezig dat men het pleidooi voor een disciplina arcani aangrijpt om een duidelijke grens te trekken tussen kerk en wereld, dat men het ziet als een pleidooi om het geloof af te schermen van die wereld. Bonhoeffer had daar, zelfs in zijn spreken over het arcanum, in een eerder stadium zelf aanleiding toe gegeven. In zijn colleges in 1932 zegt hij niet alleen dat de belijdenis ‘als arcanum thuis hoort in de christelijke samenkomst van de gelovigen’, maar ook dat ‘door haar belijdenis de gemeente van de wereld gescheiden’ is.

Bonhoeffer, Het wezen van de kerk, resp. 53 en 52.

Het valt dus niet te ontkennen dat met het invoeren van een of andere vorm van disciplina arcani een duidelijke grens getrokken wordt: een gemeente die leeft vanuit een geheim en zich met dat geheim afschermt van de wereld. Maar het kan toch niet de bedoeling zijn van Bonhoeffer om de gelovigen af te schermen van de wereld? Hij probeert immers juist op allerlei manieren grenzen te doorbreken: de grens tussen ‘christelijk’ en ‘wereldlijk’ en de grens tussen een gelovig leven en een wereldlijk leven. Een scheiding tussen kerk en wereld lijkt dus in strijd met zijn opvatting dat christenen in de wereld behoren te leven.

Overigens zijn mijns inziens op dit punt Bonhoeffers gedachten in de loop van de tijd wel veranderd. In Navolging bijvoorbeeld zegt hij over ‘de gemeente der heiligen’ nog: ‘hun heiliging zal tot uiting komen in de duidelijke afzondering van de wereld.’

Bonhoeffer, Navolging,209.

Maar in zijn Gemeinsames Lebenstelt hij al uitdrukkelijk dat ‘de christen niet [behoort] te verkeren in de veilige beschutting van het kloosterleven, maar midden onder de vijanden. Daar heeft hij zijn taak en zijn werk’.

Dietrich Bonhoeffer, Verborgen omgang. Gemeenschapsleven en Gebedenboek van de Bijbel, Baam 2003, 13.

En zijn verzoek aan de Altpreusische Union om in het predikantenseminarie van Finkenwalde een zogenaamd Broederhuis te mogen inrichten motiveert hij met te stellen: ‘Nicht klösterliche Abgeschiedenheit, sondern innerste Konzentration für den Dienst nach aussen ist das Ziel.’

Dietrich Bonhoeffer, Gesammelte Schriften,Band II, München 1959,449.

Hiermee geeft hij ook een belangrijk motief voor zijn pleidooi voor een of andere vorm van Arkandisziplin: innerlijke concentratie ten behoeve van de dienst naar buiten. Want de christen behoort zijn leven niet op de kerk, maar op de wereld te richten.

Bethge ziet dan ook uiteindelijk geen tegenstelling tussen Bonhoeffers pleidooi voor een Arkandisziplin en Bonhoeffers overige denkbeelden. Al heeft hij wel moeite met de interpretatie van het geheel.

Zo moet men zich neerleggen bij de paradox dat er een ‘grens’ van het arcanum bestaat, opdat eindelijk de grenzen van het privilege gesloopt kunnen worden; en dat de ‘grens’ van het arcanum in werkelijkheid er van doet afzien een valse belangstelling te koesteren voor een grens tussen kerk en wereld.

Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 909.

Hij blijft evenwel overtuigd van het feit dat de gedachte van een disciplina arcani onmisbaar is voor de gehele gedachtewereld van Bonhoeffer.

Ook anderen zijn die mening toegedaan. Zo is het voor Meusz, blijkens haar studie over Arkandisziplin en wereldlijkheid bij Bonhoeffer, duidelijk ‘dass man beides eigentlich nicht voneinander trennen kann’:

Arkandisziplin hat also nichts mit Exklusivität zu tun, vielmehr damit, dass man in einer Welt der Unreligiösen als Christ nur weltlich leben kann aus der Kraft der Arkandisziplin heraus.5

Meier stelt zelfs dat er niet alleen geen sprake is van een tegenstelling, maar dat Arkandisziplin en wereldlijkheid twee begrippen zijn die tot één enkel thema van Bonhoeffers theologie behoren, namelijk de vraag wat de heerschappij van Christus over deze wereld betekent voor deze wereld en voor de plaats, het wezen en de opdracht van de kerk daarin.

Jörg M. Meier, Weltlichkeit und Arkandisziplin bei Dietrich Bonhoeffer,München 1966, 9.

Arkandisziplin heeft volgens hem dan ook een dubbele functie: het beschermt het geheim én houdt het vruchtbaar voor de wereld.

Aus diesem Grande wird aus Konzentration nach innen konzentrierte Kraft nach aussen, aus diesem Grande kann und darf der Christ die dialektische Einheit von gemeindlich-christlichem und weltlichem Leben leben, und von hier aus ist schliesslich deutlich, was es heisst, dass wir ‘Herausgerufene’ sind, ‘ohne uns als religiös Bevorzugte zu verstehen, sondern vielmehr als ganz zur Welt Gehörige’.

Meier, Weltlichkeit und Arkandisziplin, 78.

Van der Linden wijst hier eveneens op als hij zegt dat de geheimhouding ‘er ook niet omwille van zichzelf, maar omwille van het leven’ is.

Van der Linden, Dietrich Bonhoeffer, 76.

Zo ook ten slotte Feil, die uitdrukkelijk stelt ‘(…) dass die Arkandisziplin keine Distanz von der Welt bedeutet’.Iets soortgelijks zegt hij over het onderscheid tussen het laatste en het voorlaatste: ‘Denn allein sie begründet und bewahrt die tiefe Diesseitigkeit als “echte Weltlichkeit”.’

Ernst Feil, Die Theologie Dietrich Bonhoeffers. Hermeneutiek, Christologie, Weltverständnis, München 19712, resp. 395 en 396.

De hele idee van Arkandisziplinis dus geen vreemd element in de gedachtewereld van Bonhoeffer. Zij staat ook niet tegenover de noodzaak van een aards, een wereldlijk leven van de christen. Integendeel, zoals het voorlaatste alleen bestaat bij de gratie van het laatste, zo is een wereldlijk leven voor een christen alleen mogelijk als er ook een zekere disciplina arcani is. Arkandisziplin heeft dan ook niet als consequentie dat een deel van het christelijk leven zich los van de wereld voltrekt.

Juist door het geheim geheim te laten kan de wereld ook wereld blijven. Zoals Bethge reeds stelde: ‘de disciplina arcani beschermt ook de wereld voor verkrachting door de religie.’

Bethge, Dietrich Bonhoeffer, 908-909.

Elders heb ik gezegd dat misschien wel het belangrijkste motief van Bonhoeffers pleidooi voor een Arkandisziplin is het zuiver houden van zowél de kerk als de wereld.

Gérard Dekker, Het zout der aarde. Bonhoeffers visie op de kerk, Baam 2002, 90-91.

Alleen als de kerk zuiver kerk blijft, alleen als het geheim bewaard blijft en beschermd wordt tegen profanatie, kan ook de wereld behouden blijven. Een gedachte die Bonhoeffer met het beeld van het zout onderstreept:

Alleen daardoor, dat het zout zout blijft, de reinigende, kruidende kracht van het zout bewaart, zal de aarde door het zout behouden kunnen worden. Ter wille van zichzelf zowel als ter wille van de aarde moet zout zout blijven, moet de gemeente der discipelen blijven, wat ze door Christus’ roepstem is. Daarin zal haar ware werkzaamheid op aarde en haar bewarende kracht liggen.

Bónhoeffer, Navolging, 75-76.

Hoe dit alles concreet vorm moet krijgen, daarover laat Bonhoeffer ons in het ongewisse. De wijze waarop Bethge zich dat voorstelt, doet naar mijn gevoel recht aan de opvattingen en bedoelingen van Bonhoeffer:

Men zal zich de zaak ongeveer als volgt moeten denken: in het arcanum geschieden de levensprocessen van geloof, lofprijzing, gebed, dank en tafel- gemeenschap en deze worden niet naar buiten toe geïnterpreteerd. Degene om wie het bij deze disciplina arcani gaat, zendt de ‘ingewijden’ voortdurend uit om deel te nemen aan de wereld, doordat hij hun belooft dat hij hen daar ontmoet en verantwoordelijk stelt. Zij voegen zich solidair bij de mensen uit de sfeer van hun beroep en ‘zijn er voor anderen’.

Bethge, Dietrich Bonhoeffer,910.

De grondgedachte lijkt duidelijk, maar het blijft noodzakelijk om dit, in de concrete situatie waarin kerk en christendom zich bevinden, uit te werken.

Wat heeft, samenvattend, onze zoektocht naar het belang van Arkandisziplin bij Bonhoeffer opgeleverd?

  • Arkandisziplin beoogt het kerk-zijn van de kerk te waarborgen, het wil haar geloofsgeheimen beschermen tegen profanisering.

  • Arkandisziplin beoogt ook het wereld-zijn van de wereld te bewaren, het beoogt de wereld te beschermen tegen sacralisering.

  • Arkandisziplin bedoelt dus ook ‘het laatste’ en ‘het voorlaatste’ hun eigen plaats en recht te geven: ‘We beleven het voorlaatste en geloven in het laatste.’

  • Arkandisziplin beoogt het zout zijn bewarende kracht te laten behouden. Met andere woorden: het ‘zuiver’ houden van de kerk in onderscheiding van de wereld is noodzakelijk voor het behoud van de wereld en het (christelijk) leven.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken