Menu

Basis

Over de doden niets dan goeds? ‘Laat de doden hun doden begraven…’ (Lucas 9: 60)

In het Dienstboek is het gewoon ‘de tiende zondag van de herfst’. Gebruikelijker is intussen: de laatste zondag van het kerkelijk jaar. Artikel VII van de kerkorde wijdt er geen woord aan. Wel aan de zondag van de Drie-eenheid, die geleidelijk in meer gemeenten echt een plaats lijkt te krijgen. Ook aan de dag van de kerkhervorming waarvoor steeds minder gemeenten de handen op elkaar oftewel de mensen bij elkaar weten te krijgen. Maar de laatste zondag van het kerkelijk jaar wordt niet expliciet genoemd; zij mag wel meebedacht worden onder de ‘diensten van rouwdragen en gedenken’.

In de praktijk is het in veel gemeenten echter een belangrijke zondag geworden: de overledenen van het achter ons liggende kerkelijk jaar worden herdacht. Hun namen worden genoemd, en voor elk van hen wordt een lichtje aangestoken aan de Paaskaars. Daarna mag wie dat wil naar voren komen om de overledenen uit de persoonlijke levenssfeer te gedenken. Velen maken van die gelegenheid gebruik. Immers, wie heeft er het afgelopen jaar – of de afgelopen jaren – niet bij een open graf gestaan?

In sommige gemeenten wordt hiervoor de voorkeur gegeven aan de zondag voor of na Allerheiligen, 1 november.1 Weer andere gemeenten hebben het gebruik om de overledenen te gedenken op oudejaarsavond, in de laatste dienst van het wereldlijk jaar. Hoe dat ook zij, de behoefte en de ruimte om de overleden geliefden te gedenken binnen de plaatselijke geloofsgemeenschap is er, meer dan voorheen. Het past naadloos in onze emo-cultuur, en daar is niets tegen.

Het wordt ook zichtbaar in wijze waarop rouwdiensten vorm krijgen. De Nederlandse Reformatie moest er overigens eerst niets van hebben: ‘Lijk-predikatieën’ worden niet ingesteld, en waar ze er al zijn, zullen ze worden afgeschaft, zegt de Dordtse kerkorde (art. 64). Ooit, tientallen jaren geleden, maakte ik een rouwdienst mee waarin de naam van de overledene niet genoemd werd. Voor zover het over haar ging, sprak de predikant consequent over ‘de overledene’. Zo kon hij de preek in elk geval makkelijk nog eens gebruiken. Het ging immers toch niet over haar, maar alleen over Hem. Dat eerste is intussen toch wel ondenkbaar geworden?! Nu maak ik mee dat in een ‘dienst van Woord en gebed bij de begrafenis/crematie van…’ de eerste drie kwartier besteed wordt aan de Gedachtenis, waarbij op zijn minst alle betrokken generaties de tijd nemen om, zo mogelijk ondersteund door de beamerbeelden, iets te zeggen over de overledene. Dikwijls ontroerend, soms ook tenenkrommend. De mortibus nil nisi bene. Daarna mag de dominee. Overigens, wat mij betreft nog altijd liever dit dan die naamloze overledene.

Meteen in het begin van het reisverhaal van Jezus volgens Lucas, als Hij ‘vastberaden’ (Luc. 9:51) op weg gaat naar Jeruzalem, horen we hem zeggen: ‘Laat de doden hun doden begraven’. Waar hij zijn weg gaat, dringt de vraag zich op of wij volgen. Wie uit volle overtuiging daar zelf voor kiest, krijgt een waarschuwing: de vossen hebben holen, de vogels nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te ruste leggen. Een ander krijgt te horen ‘Volg mij!’, maar worstelt met de prioriteiten: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven’. Voor alle dingen is een tijd, toch? Ook om te rouwen (Pred. 3:3). Hard klinkt Jezus’ reactie: ‘Laat de doden hun doden begraven, maar ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen’.

Och, zeggen we als doorgewinterde theologen, een typische masjal. Later zal Jezus zelfs zeggen dat men zijn vader en moeder moet haten om zijn leerling te kunnen zijn (Lucas 14:26). Jezus kan het, in de traditie van de rabbijnen, soms wat ongenuanceerd zeggen om zijn punt te maken. En dat is ook zo. Maar wat is dan hier het punt?

In de rooms-katholieke traditie heeft die laatste zondag van het kerkelijk jaar een speciale naam: ‘Christus Koning’. Bij ons is deze zondag nog naamloos. Sommigen spreken, met een nog niet zo oude Lutherse traditie, van ‘Eeuwigheidszondag’. Ik wil ervoor pleiten om hier de katholieke traditie maar nadrukkelijk te volgen. Dat houdt de zaken wellicht een beetje in balans.

Want het koninkrijk van God – en dus Christus als Koning – dat is inderdaad het punt waar het om gaat: ‘(Laat de doden hun doden begraven, maar) ga jij op weg om het koninkrijk van God te verkondigen’. Een kwestie van prioriteiten, ook en juist op die laatste zondag van het kerkelijk jaar. Het zou immers zomaar kunnen uitdraaien op alleen maar achteromkijken, en dan schiet het koninkrijk van God er helemaal bij in (vs. 62).

Dat maakt het niet makkelijker. Ik ben theologisch gevormd in Kampen, en dat betekent ook dat de toegang tot de theologie van het Nieuwe Testament (of mag je dat tegenwoordig niet meer zeggen?) voor mij werd ontsloten door Herman Ridderbos. Ik heb veel van hem geleerd. In mijn studententijd, een halve eeuw geleden, vierde hij zijn vijfentwintigjarig ambtsjubileum als hoogleraar. Bij die gelegenheid verscheen een bundel artikelen en lezingen van zijn hand, hem door zijn collega’s aangeboden. De titel luidde Het Woord, het Rijk en onze verlegenheid. Want die verlegenheid was en is er ook, als het gaat over het Woord en over het Rijk. We hebben het niet in handen. Dat besef begon zeker in die tijd, na veel gereformeerd triomfalisme, door te dringen.

Het allereerste incident in Lucas’ reisverhaal – net voor dit Bijbelgedeelte – speelt zich af bij een dorp in Samaria waar men Jezus niet wil ontvangen omdat hij op weg is naar Jeruzalem. In hun gedrevenheid spelen de leerlingen met de mogelijkheid vuur uit de hemel af te roepen. Een korte klap, op de weg naar het koninkrijk! Maar Jezus wijst hen streng terecht. Zo werkt dat niet. Hoe apocalyptisch ook Jezus er soms over moge spreken, die toekomst laat zich niet forceren: ‘Ik ben gekomen om op de aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde’ (Lucas 12:49). In datzelfde verband klinkt even later de vraag: ‘Hoe kan het dat jullie deze tijd niet kunnen duiden?’ (Lucas 12:56).

Ja, er is ook een tijd om de doden te gedenken. Mooi dat daarvoor in de kerk veel ruimte is ontstaan. In diensten van rouwdragen, en in diensten van gedenken, zoals op die laatste zondag van het kerkelijk jaar. Maar dan wel onder het voorteken van de verkondiging van het koninkrijk van God. Christus Koning! Anders zijn het inderdaad maar doden die hun doden gedenken. Ook op die laatste zondag kijken we vooruit: Adventus Domini.

1 Dit wordt ook bepleit in Dienstboek II, Leven – Zegen – Gemeenschap, 902v.


Boekentip: Waar onze doden zijn

Cover van Waar onze doden zijn, geschreven door Huub Oosterhuis.

Het ultieme Troostboek

Oosterhuis over zijn nieuwe boek:
‘Wij zijn gewend aan veel doden tegelijk. Massaal sterven, 150 per dag in Syrië, najaar 2012. De zes Miljoen. “Nee,” zei de joodse schrijver Abel Herzberg, “zes miljoen maal één mens.”

Dit boek gaat over de dood van telkens één mens. Ik heb ze allen uitgeleide gedaan uit dit leven – en alle uitvaartteksten en requiemgezangen in dit boek verzameld, zijn voor hen geschreven. Waar onze doden zijn? In vuur? In licht? In vrede? In God? Het laatste woord is niet aan mij.’

Bestel jouw exemplaar voor € 19,99 met gratis verzending bij Boekenwereld.com


Lees ook deze artikelen:

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken