Menu

Premium

Over God

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Over God

Bij Exodus 34,4-9 en Matteüs 28,16-20

Een poging om God onder woorden te brengen kan nooit uitputtend zijn en levert soms wonderlijke woordcombinaties op. De ‘allerheiligste Drievuldigheid’ is echter een beknopte omschrijving, een basis voor het spreken over God. De woorden ‘in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest’ zijn verankerd in de orthodoxie en orthopraxie van de kerk.

Ook al is er niet in elke zondagse liturgieviering een geloofsbelijdenis en geen doxologie aan het eind van psalmen en gebeden, dan nog vinden we bijvoorbeeld bij de doophandeling de woorden: ‘(naam), ik doop je in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.’ De Matteüslezing van deze zondag leert dat dit verband tussen de doop en de allerheiligste Drievuldigheid gebaseerd is op de Schrift en niet afkomstig is van latere concilies of kerkvaders (Matteüs 28,19).

God als Vader, Zoon en heilige Geest

De lezing leert ook dat het niet zomaar iemand is geweest die aan de doop de woorden verbindt van Vader, Zoon en heilige Geest, maar Jezus zelf, die alle gezag in hemel en op aarde heeft gekregen (Matteüs 28,18). In de doopformule in het oud-katholieke Kerkboek

Kerkboek van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, Baarn 1993, 383.389.

is ‘Naam’ bewust met een hoofdletter geschreven. Iedere lezer leert zo het verband dat Jezus legt tussen de doop en de allerheiligste Drievuldigheid. De schrijfwijze helpt bij het onderricht dat God zichzelf, geroepen als de Naam, openbaart aan de dopeling, wiens naam eveneens klinkt. Er hoeft dan ook in de doopliturgie geen afzonderlijke doopcatechese of dooponderricht te worden gegeven, want de woorden van de allerheiligste Drievuldigheid vormen zelf het onderricht dat Jezus aan de dopeling geeft omtrent het geheim wie God is. In de woorden ‘Ik ben met u’ (Matteüs 28,20) openbaart Jezus het wezen van de Naam en zij vormen tegelijk de inhoud van zijn onderricht. Met deze laatste woorden van het Matteüsevangelie wordt het allerdiepste geheim onthuld, namelijk hoe God zich verbindt aan mensen. Hierin geeft Jezus de betekenis prijs van die allerheiligste en tegelijk raadselachtige Drievuldigheid: Vader, Zoon en heilige Geest.

De mens die geboden bewaart

Om het geheim van Gods wezen te leren doorgronden, draagt Jezus zijn leerlingen op om alle volken te leren ‘bewaren al wat Ik u heb geboden’ (Matteüs 28,20). Dat Hij hiermee verwijst naar al zijn woorden en werken in het evangelie ligt voor de hand. Maar het onderricht van Jezus betreft niet sec ‘wat Hij heeft geboden’, maar ‘het bewaren’ ervan. Het Griekse tèreoo (bewaren) betekent niet zozeer ‘conserveren’ als wel ‘acht slaan op’, ‘letten op’, ‘toezicht houden op’, ‘waken over’. Al die mogelijke betekenissen hebben gemeen dat je ervoor moet zorgen dat je je ogen op de geboden gericht houdt.
In Psalm 78,7 wordt duidelijk wat de gevolgen zijn als je de geboden die God heeft gegeven, uit het oog verliest. De mensen werden weerspannig en lastig, onvast van hart, met een geest ontrouw aan God. Het onderricht is gericht op hun kinderen, opdat zij – anders dan hun vaders deden – zich voor ogen stellen hoe Hij heeft gehandeld door hen uit Egypte te doen uitgaan. Het onderricht aan de kinderen omtrent het ‘bewaren’ (Hebr.: natsar) van de geboden is erop gericht dat de zonde van eerdere generaties geen vervolg krijgt bij volgende generaties. De les ervan is: als je niet oplet op wat God heeft geboden, ben je net zo zondig als dat voorgaande geslacht, dat uit verlangen naar de dienstbaarheid in Egypte zichzelf een godheid verschafte door een gouden kalf te maken. Het bewaren van de geboden is de taak van elk geslacht, om erop toe te zien dat men zijn vertrouwen stelt op God.

God die chèsèd bewaart en wel en toch niet straft

God van zijn kant ‘bewaart’ (Hebr.: natsar) ‘vriendschap’ (NB; Hebr.: chèsèd = ‘solidariteit’, ‘verbondenheid’, ‘loyaliteit’; NBG 51: ‘goedertierenheid’; NBV: ‘liefde’; WV: ‘goedheid’), zo lezen we in Exodus 34,7, en wel ‘voor duizenden’. Hij is ook ‘lankmoedig’ (Hebr.: ‘areeg), dat wil zeggen: langdurig, traag, waar het gaat om zijn toorn. Want als Hij dat niet zou zijn, dan had Hij de zondige mens allang gestraft en hem verteerd door de hitte van zijn toorn. Net als in Matteüs 28,16-20 wordt in Exodus 34 Gods raadselachtige wezen omschreven. Bij elkaar onderwijst God dertien eigenschappen van genade over zichzelf aan Mozes. Tegenstrijdig daarin lijkt de woordencombinatie: (Hij laat) ‘ongestraft: níets laat Hij ongestraft’ (34,7, NB). Maar terwijl Hij de misdaden van de vaders straft in hun kinderen en kleinkinderen, dus tot in het derde en vierde geslacht, bewaart Hij zijn vriendschap ‘voor duizenden’, dat wil zeggen: tot ten minste tweeduizend geslachten. Volgens Rashi volgt hieruit dat de maat voor Gods goedheid ten minste vijfhonderdmaal groter is dan zijn maat voor straf (Talmoed Tosephta, Sota 4). Door zijn overvloedige eigenschappen van genade geeft Hij de (klein)kinderen, ondanks de zonden van hun vaders, de gelegenheid tot ommekeer en maakt Hij het hun mogelijk op God te vertrouwen.

Hoe goed de eigenschap van genade voor de mens kan uitpakken, illustreert deze midrasj. ‘Een man was de koning duizend euro verschuldigd. De koning zond een boodschapper, om terugbetaling te eisen van de schuld. De schuldenaar echter bezat niet het verschuldigde geldbedrag. De koning zond een tweede boodschapper en een derde met de eis: “Betaal de koning onmiddellijk!” Maar de man had niet de middelen om de betaling te voldoen. De koning realiseerde zich dat de toestand van de schuldenaar akelig was. Hij zond met spoed een geheime boodschapper in het holst van de nacht, om een beurs met daarin duizend euro door het raam van de schuldenaar naar binnen te werpen. ’s Morgens vond de man de beurs met geld en was dolblij. Zodra de boodschapper van de koning arriveerde, betaalde hij het bedrag dat hij verschuldigd was.’ (Jalkoet Shimeoni).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken