< Terug

Overdracht van de boodschap aan hoorders van nu

Deze lezing voor GB-studenten, door dr. Paul J. Visser, 21-12-2011, geeft in kort bestek de visie van Areopagus op de prediking weer.

Het Woord alleen! Dat is voluit gereformeerd. Maar wat betekent dat? Vaak wordt het verstaan: er is één boodschap, van zonde en genade, die is volkomen helder en die moet verkondigd worden, gelegen of ongelegen. Op zichzelf is dat waar. Maar wat betekent dat als je de Schrift zelf opslaat en nagaat hoe het er daar aan toe gaat?

Het kenmerkende van de Schrift is, dat het Woord altijd gericht werd tot concrete mensen en afgestemd is op de tijd, plaats en cultuur waarin zij leefden. In principe ging het God steeds om hetzelfde, maar het werd steeds weer anders gearticuleerd. De aanpak en aanspraak zijn telkens anders. Er is niet één algemene boodschap voor allen, voor altijd en voor overal. Dan had de bijbel op een A-4tje gekund. Maar het is een dik boek geworden, waarin mensen telkens in hun eigen tijd en context, in hun verdwazing en , in hun glorie en misère vanuit de Thora (OT) en vanuit Christus (NT) aangesproken werden. De invalshoek wisselt en de boodschap varieert. Zowel profeten als apostelen -en door hen de Geest Zelf! – gingen steeds creatief te werk, om in elke situatie het goede woord te spreken op het juiste moment. Voor iemand als Paulus werd het in ieder geval nooit gesneden koek: Hij vraagt aan de gemeente van Kolosse: Bidt meteen ook voor ons, dat God voor ons de deur van het Woord opent, om van het geheimenis van Christus te spreken… opdat ik dit geheimenis mag openbaren zoals ik erover moet spreken (Kol. 4:3).

Preek als actuele ontmoetingsplek
In de verkondiging gaat het om een zelfde vertaalslag als in de Schrift. Dat maakt de preek tot een actuele ontmoetingsplek tussen God en mens. Het eens gesproken Woord wordt via de prediker opnieuw tot klinken gebracht in het concrete bestaan van hoorders van nu. Op hoop van zegen dat daardoor vandaag het heil van de hemel bemiddeld wordt. Anders gezegd, dat mensen door de kracht van de Geest vernemen wat God hen in het hier en nu te zeggen heeft en daaruit gaan leven om zo tot hun door God beoogde bestemming komen. Dit sluit aan bij een beslissend inzicht van de Reformatie: de verkondiging nam de plaats van de sacramenten in. Daarmee werd de prediking het sacrament waardoor het heil werd bemiddeld en bediend (sacramentele prediking). Luther duidde dit geheim aan met de term ‘viva vox evangelica’. Calvijn zei daarom dat ‘als er gepreekt wordt het bloed van Christus op de gemeente druppelt’. Daarmee werd de prediking een gebeuren. Door de beloften en geboden in de eerste en tweede persoon te verkondigen moest het gebeuren zich voltrekken onder en door de prediking zelf. Helaas is de preek in latere orthodoxie steeds meer verworden tot een beschouwing, verhandeling of beschrijving.

Relationele aanpak
In dit licht pleit ik voor een relationele hermeneutiek. Het gaat in de Schrift voortdurend om de relatie tussen God – mens – medemens – wereld. Alle woorden en daden staan in dat kader, redend en richtend. In de meeste teksten gaat het over de omgang tussen God en mens: over Zijn aanspraak, ons antwoord, de beleving van zijn aanwezigheid, de schrik en wanhoop over Zijn afwezigheid, over Zijn toorn en Zijn ontfermen, over hoopvolle beloften en donkere dreiging, over troost, bemoediging, aansporing en vermaning.
Om dit te verstaan en te vertolken komt het op drie dingen aan:
1. Dat ik het gesprek met de tekst aanga door te vragen: wat gebeurt hier? Langs deze weg komen we de existentiële betekenis van de tekst op het spoor.
2. Dat de tekst met mij in gesprek gaat door je af te vragen: hoe hoor ik dit? Op deze manier raak je persoonlijk betrokken en wint de preek aan authenticiteit.
3. Dat ik tekst in gesprek breng met hoorders: wat roept dit op én heeft dit te zeggen? Zo kan het Woord meer zeggingskracht krijgen in de levens van mensen.
Kort en goed:
Exegese moet gepaard gaat met een goed inlevingsvermogen in wat er toen en daar gebeurde bij mensen van vlees en bloed. Het waren mensen van gelijke beweging als wij met angsten, zonden, twijfels, noden, vreugden en alle gevoelens die ons eigen zijn. Daarmee komen we als vanzelf op het belevingsniveau van de mensen van nu en weerklinken in die werkelijkheid de woorden van gene zijde. Het is dan wel van cruciaal belang om op de hoogte te zijn/blijven waar je hoorder zich existentieel bevindt en/of zich geestelijk ophoudt.

Verlangde beleving
Het hangt voor een groot deel af van deze inzet en insteek of mensen ophoren van een preek. En ervaren dat God Zelf hen daarin ontmoet en tot hen spreekt. Dat blijft ten diepste het werk van de Geest, maar intussen gebeurt het wel door ons preken heen. Slordigheid qua opbouw, communicatie en inhoud staat het werk van de Geest in de weg. Bovendien zijn postmoderne mensen kritisch en zijn al minder geneigd uit gewoonte te komen en hun tijd uit te zitten. Willen we blijven aanspreken dan moeten onze preken – voor zover in ons vermogen ligt – uit de kunst zijn. Spurgeon zei: ‘Men moet zich zo voorbereiden en preken alsof er geen Heilige Geest is’. Juist omdat de Geest Zelf zich van ons (s)preken wil bedienen, moeten wij ons uiterste best doen.
Waar bovenstaande gebeurt, zo blijkt links en rechts, komen mensen graag terug. Het is dan ook zeer de vraag of mensen van nu de waarheid slechter kunnen verdragen dan mensen van gisteren. Ze verlangen alleen dat ze vanuit het woord daadwerkelijk ‘bediend’ worden – wat is daar mis mee? En dat zij niet uit de hoogte worden beleerd en geestelijke afgeserveerd, maar gezien en gerespecteerd worden in hun vragen, twijfels en onzekerheden; dat zij een helder en eerlijk verhaal horen, authentiek en persoonlijk (bevindelijk!), dat te denken geeft zonder dat ze tot iets gedwongen worden. Volgens David J. Lose (in zijn Confessing Jesus Christ. Preaching as witness), een vertegenwoordiger van New Homiletics, is dit helemaal in lijn met de inhoud van het Bijbelse getuigen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de opdracht van de opgestane Here aan de apostelen (vgl. Luk. 24:46-49): En u bent getuigen van deze dingen.

Vóór en niet naar de mens
Volgens een oude uitdrukking is het evangelie niet náár de mens maar wel vóór de mens. Bewust werd het in die volgorde gezegd om het eigene en andere van de boodschap te laten uitkomen. Het is niet náár de mens: het komt van de andere kant, het spreekt me tegen, het zijn Gods gedachten tegenover mijn gedachten. Maar het is wel vóór de mens: het haakt in op mijn bestaan, het geeft antwoord op mijn diepste vragen, het gaat in op mijn schuld en nood, het is een licht op mijn pad. Ik wordt er niet minder van, maar win eraan. Gelet op het feit dat mensen erg gevoelig zijn voor ‘hoe iets voelt’ is er veel voor te zeggen om te kiezen voor een omgekeerde insteek: het evangelie is helemaal vóór de mens, maar uiteindelijk niet náár de mens. Het werkt vandaag als een blokkade wanneer structureel wordt benadrukt dat de boodschap ons niet ligt, maar we er toch aan zullen moeten geloven.
Het omgekeerde is ook waar. Dat viel me onlangs op bij een dienst in het kader van het Amsterdamse project ‘Preek van de leek’. Leonie Jansen betoogde voor een bont gezelschap van zeker 500 mensen n.a.v. van de geschiedenis van de overspelige vrouw vol vuur: Ik ging soms mee met de buren naar de kerk, en zag zondagsdiensten op de tv. Ik hoorde veel over zondaars, dat wij allen zondaars zijn… Ik begreep die term niet: zonde,doodzonde, zondag,
zondaars, erfzonde… Ik had daar helemaal niks mee. Jarenlang heb ik mij kunnen vinden in het idee dat we allemaal diep van binnen goed zijn, dat we helemaal deugen in de kern, maar ik begin de laatste tijd steeds meer te voelen voor het zondaarsprincipe. We hebben allemaal vreselijke gebreken. Allemaal bedriegen we, zijn we jaloers, egoïstisch, willen we hebben wat niet van ons is, willen we ons zelf verheerlijken. En denk nou niet: ooooh… dat valt bij mij wel mee. Nee, ik wil u verleiden om daar eens even helemaal voor te gaan. In de Verlichting is ons verteld dat we diep van binnen deugen en rechtschapen zijn. Nee, dat is niet zo, we deugen niet en dat is maar goed ook. Als we er namelijk van uitgaan dat we deugen, is elke dag een vreselijke teleurstelling, want elke dag geven we wel toe aan verleidingen die we niet de baas zijn, elk uur zijn we zelfzuchtig, hebben we onze naasten niet lief, elke minuut hebben we wel ergens een gedachte die niet deugt, en die ervan getuigt dat we helemaal niet zo aardig zijn… Laten we daarom even er vanuit gaan dat we collectief niet deugen, dan zijn we allemaal even gelijk, dan kunnen we zonder schroom onze algemene zondige natuur onder ogen zien. Dan kunnen we eens goed naar onszelf en onze zonden kijken. En dat zonder veroordeling van elkaar. We doen het immers allemaal. Ik vind het een bevrijdende gedachte (..)We deugen niet. Het goede nieuws is: we zijn in die zondigheid niet verloren, het is niet hopeloos. We hoeven niet zondig te blijven. We kunnen geholpen worden door dit zondige leven heen te komen. We kunnen op de goede weg worden gewezen: door anderen, door hun liefde, door hun complimenten, door hun bevestiging. Zo ging Jezus om met deze vrouw. (..) Dan wordt elke goede daad, elk vriendelijk gebaar bijzonder.

Het overgrote deel van de hoorders was diep geraakt door deze boodschap en zong met tranen in de ogen uit volle borst ‘Amazing Grace’. Ik heb me verbaasd over de impact van deze boodschap op een postmodern gezelschap.

Deze ervaring maakt mij duidelijk dat het niet klopt om er bij voorbaat van uit te gaan dat ‘men er niet aan wil’ om eerlijk benaderd te worden. Onder de oppervlakte is er eerder sprake van een schreeuwende behoefte naar zo’n realistische benadering. Juist dat werkt bevrijdend. In dat opzicht hebben we de Schrift mee. God zoekt ons daar op waar wij zitten, spreekt ons daar aan, winst er geen doekjes om en reikt ons genadig de hand. Met als doel – en dat werd nergens zo zichtbaar als in Christus! – dat het komt tot bevrijding uit onze zondige kramp, tot vergeving en vernieuwing. En sluit dit in principe niet aan bij de weergaloos mooie insteek van de Ned. Geloofsbelijdenis (art. 17): Wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich in de lichamelijke en geestelijke dood had geworpen en zich volkomen ellendig had gemaakt, hem in Zijn wonderlijke wijsheid en goedheid zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte, en hem getroost met de belofte hem Zijn Zoon te geven…

Door meer in te zetten op deze aanpak, slijpen we de scherpe kantjes niet van de boodschap af. Integendeel. Juist hier komt vaak meer dan ooit aan het licht hoe diep onze zonde (afkeer) zit: wat God in Zijn genade zoekt, gaat ons te ver, is te veel van het goede. Dat is het vooral waar God aan lijdt (Jer. 2:5) en waar Christus om huilt (Luk. 19:41)…

< Terug