Menu

Premium

Overschaduwen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

‘Schaduw’ en ‘overschaduwen’ spelen een rol binnen de theologische antropologie en soteriologisch georiënteerde teksten. Daarnaast komt ‘schaduw’ ook voor als een natuurverschijnsel dat onder de macht van God staat (bijv. 2 Kon. 20; Jes. 38), en als een tijdsaanduiding (Hoogl. 2:17, 4:6; Jer. 6:4). In dit artikel gaat het met name om schaduw en overschaduwen in relatie tot de vluchtigheid van de wereld, in relatie tot verschillende soorten beschutting, en in relatie tot het spreken over God.

Teksten die het beeld van de schaduw gebruiken om de situatie van de mens te beschrijven, leggen de nadruk op de vluchtigheid van een schaduw. Dit komt in een veelheid van teksten voor, zoals 1 Kronieken 29:15, waar de beelden van ‘vreemdeling’, ‘gast’ en ‘schaduw’ gecombineerd worden om de situatie van de mens te beschrijven: ‘Voorwaar, wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, gelijk al onze vaderen; als een schaduw zijn onze dagen op aarde, zonder hoop.’

Zie ook Job 8:9, 14:2, Ps. 144:4, Pred. 6:12, 8:13.

Verworvenheden van de mens (wijsheid, geld) kunnen ook met een schaduw vergeleken worden, zoals in Prediker 7:12. Naast deze meer algemene teksten zijn er ook teksten waarin een specifieke menselijke situatie in het ondermaanse met een schaduw vergeleken wordt, zoals in Job 17:7: ‘Mijn oog is dof geworden van verdriet, al mijn leden zijn als een schaduw’ (vergelijk Ps. 109:23). In het Nieuwe Testament krijgt de vluchtigheid en voorlopigheid van het ondermaanse een verdere dimensie als voorafschaduwing van dat wat nog komt en bestendig zal zijn (bijv. Kol. 2:17, Hebr. 8:5, 10:1).

Beschutting voor mens en dier

Veel teksten die het beeld van schaduw of ‘overschaduwen’ beschrijven doen dit uitgaande van een menselijke behoefte aan schaduw. De achtergrond hiervan in het klimaat van Palestina en de omliggende gebieden behoeft geen verdere toelichting. Schaduw is van levensbelang, om de mens tegen de zon te beschutten en om verdamping van water tegen te gaan (Mar. 4:32). Overigens geniet ook Behemoth, dan wel het nijlpaard, lui van de beschutting van een lommerrijke waterkant (Job 40:21-22); enige jaloezie is in deze tekst ook wel te ontdekken. Met betrekking tot de mens zegt Job:

Moet een mens niet zwoegen op aarde en dagen maken van een dagloner? Zoals een slaaf verlangt naar schaduw, en zoals een dagloner uitziet naar zijn loon, zo ken ik vruchteloze maanden, en nachten vol getob zijn mij toebedeeld. (Job 7:1-3, Willibrordvertaling 1995)

De schaduw is daarmee in sommige teksten een aanduiding voor beschut gebied . Tegelijkertijd is de schaduw van iets of iemand ook een aanduiding voor de invloedssfeer van iemand of iets; zo roept de doornstruik er in Richteren 9 toe op om in zijn schaduw te komen schuilen, wanneer de bomen hem werkelijk tot koning willen zalven. Ditzelfde beeld komt voor in Psalm 80:10 met betrekking tot het volk Israël en diens invloedssfeer. Met een zekere intimiteit komt het beeld voor in Hooglied 2:3, waar de spreker in de schaduw van haar geliefde wil zitten. En wanneer Lot probeert de hem bezoekende mannen te beschermen tegen dreigende verkrachting zegt hij ook tegen de mannen van : ‘… alleen doet deze mannen niets, want daartoe zijn zij onder de schaduw van mijn dak gekomen’ (Gen. 19:8). Jesaja 32:1-2 vat de samenhang tussen bescherming en invloedssfeer goed samen:

Als de koning rechtvaardig regeert, en de bestuurders naar recht besturen, is ieder van hen een beschutting tegen de wind, een schuilplaats tegen de stortregen, een waterloop in een dorre streek, de schaduw van een zware rots in een uitgedroogd land. (Willibrordvertaling 1995)

Zie ook Klaagl. 4:20, Ez. 17:23, 31:6, 12, 17, en met de nodige ironie ook Jona 4:5-6. Verder Hand. 5:15.

Helemaal in lijn hiermee ook de invloedssfeer van machten die het leven tegenstaan met het beeld van de schaduw beschreven worden. Dit gebeurt bijvoorbeeld in Psalm 102:11 (de schaduw van de nacht ligt over het leven van de psalmist) en op analoge wijze in Jesaja 30:2-3, waar het volk verweten wordt de schaduw van Egypte opgezocht te hebben.

Zie ook Jer. 48:45; Hos. 4:13; Mat. 4:16, Luc. 1:79.

God en de schaduw

God wordt binnen de Hebreeuwse Bijbel op verschillende manieren in verband gebracht met schaduw. Eén prominente manier is het beeld van de beschermende schaduw van Gods vleugelen, zoals in Psalm 17:8: ‘Bescherm mij als de appel van uw ogen, berg mij in de schaduw van uw vleugels’ (Willibrordvertaling 1995; zie ook Ps. 36:8, 63:8). In Psalm 57:1 lijkt er een parallel getrokken te worden tussen de grot waarin David voor Saul schuilt en de bescherming van de schaduw van Gods vleugelen. Een verwant thema is de schaduw van Gods hand (Jes. 49:2, 51:16). Hiernaast zijn er teksten die het verblijven in de schaduw van God thematiseren zonder naar diens vleugelen of handen te verwijzen, zoals bijvoorbeeld in Psalm 91:1. De schaduw van God heeft over het algemeen een beschermende functie; dit geldt ook voor het overschaduwen door God van zijn volk door middel van een wolk (Jes. 4:6 – zie ook 16:3, 25:4-5). Deze wolk komt in het Nieuwe Testament voor bij het overschaduwen door God bij de transfiguratie (Mat.17:5; Mar. 9:7; Luc. 9:34), terwijl Maria eveneens overschaduwd wordt in het kader van de annunciatie en zo op een bijzondere manier binnen Gods sfeer gebracht wordt. De associatie van Gods bescherming met schaduw heeft mogelijk een drievoudige achtergrond in de oud-oriëntaalse iconografie en architectuur. Enerzijds is er de schaduw van bomen in de (letterlijk paradijselijke) tempelhof die de verbinding tussen de godheid en schaduw legden, waarbij verdere iconografische associaties tussen godheid en boom zeker ook een rol speelden; anderzijds zijn er uit de oud-oriëntaalse iconografie afbeeldingen bekend van beschermende (!) goden met vleugels die – letterlijk – iemand met de schaduw van hun vleugelen beschermen. Daarnaast is er een sterke associatie van JHWH met wolken en de donder.

Conclusies

‘Schaduw’ en ‘overschaduwen’ komen in de Bijbel met name voor wanneer het op de achtergrond gaat over de menselijke behoefte aan beschutting en de menselijke kwetsbaarheid en vluchtigheid. Hiervan uitgaande is het metaforisch gebruik van ‘schaduw’ en ‘overschaduwen’ met betrekking tot de invloedssfeer van heersers en goden goed te begrijpen. Verschillende invloedssferen sluiten elkaar uit, sommige zijn tot heil van de vluchtige mens, andere niet. Wanneer de HEER iemand overschaduwt echter, wordt deze persoon in de invloedssfeer van God gebracht en wel tot het welzijn van deze mens.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken