Menu

Premium

Paard of ezel

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Zacharia 9,1-13 en Matteüs 21,1-5

Verrassenderwijs wordt deze evangelietekst op Aswoensdag gelezen, en niet, zoals in het Gemeenschappelijk Leesrooster, op zondag Palmarum (Palmzondag).

Zie ook: Palmzondag 13 april (Gemeenschappelijk Leesrooster), p. 39.

Toch bevatten de lezingen elementen die buitengewoon geschikt zijn om de Veertigdagentijd (vastentijd) mee in te gaan.

Als ‘vasten’ uitsluitend wordt opgevat als ‘niet eten en niet drinken’, is dat veel te beperkt. Minstens zo belangrijk is een bekering die kan worden samengevat als: ‘Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had’ (Fil. 2,5). Jezus zelf omschreef die als: ‘zachtmoedig en nederig van hart’ (Mat. 11,29). Dit komt in de lezingen van vandaag aan de orde.

Een eind aan de oorlogsdreiging

Zacharia 9,1-7a vormen een ‘uitspraak’ (deze vertaling heeft de voorkeur boven ‘profetie’, waarvoor het Hebreeuws andere woorden heeft) van de HEER tegen de steden die Israël vanuit het noorden bedreigen. Zij worden nu op hun beurt bedreigd, waarschijnlijk door Alexander de Grote in 333 (zie 9,13; vgl. Dan. 8,21), wat voor hen dus een soort aanval in de rug betekent (zie 1 Makk. 1,1-4). Als aan de bedreiging vanuit het noorden een eind komt, kan Israël weer hoop hebben op zijn voortbestaan in vrede.

De woorden die de HEER gebruikt, liegen er niet om: Hij beschrijft verschrikkelijke taferelen van afslachting en verschrikking. Hierna slaat de toon plotseling, midden in vers 7, om. God zegt dat de Filistijnen zullen overblijven ‘voor onze’ (sic!) God. De Filistijn zal chiliarch (‘heerser over duizend’) in Juda zijn en Ekron als een Jebusiet. (De NBV vertaalt anders.) Zo zal het gebied van de Filistijnen een deel van Juda worden en krijgt Ekron eenzelfde positie als de Jebusieten. Waarom deze ‘rest’ aan de verschrikkingen ontsnapt is niet helemaal duidelijk, maar in ieder geval klinkt een mildere toon dan in met name vers 5, die afwezig is in Amos 1,8 (en Sef. 2,4-7): ‘De koning van Asdod zal ik ombrengen, en ook de heerser van Askelon breng ik om. Ik zal mij tegen Ekron keren, tot de laatste man zullen de Filistijnen te gronde gaan.’ Men kan dus echt spreken van een radicale omkeer.

De verzen 9 en 10 zijn poëzie, een bonte verzameling van zinnen in de gebiedende wijs, de aantonende wijs, de eerste persoon, de derde persoon. Ze vormen zowel een jubelzang als een beschrijving. De laatste drie verzen kondigen de vrede aan. De bedreiging is over.

Ruiters te paard

Het berijden van een paard riep in Israël de gedachte op aan de optelling ‘ruiter + paard = oorlog’. Dat gold reeds na de doortocht door de Rietzee: ‘Paarden en ruiters wierp Hij in zee’ (Ex. 15,1). Een koning te paard is een soort prototype van iemand die oorlog voert. Daar komt bij dat een koning in principe een ongewenst figuur is – denk aan de moeizame weg waarlangs het koningschap van Saul tot stand kwam (1 Sam. 8,5-22) of de venijnige fabel van Jotam (Re. 9,7-20).

De vermelding van de Grieken in Zacharia 9,13 en Daniël 8,21 heeft de koningveldheer Alexander de Grote op het oog, bekend van het mozaïek dat de slag bij de Granicus afbeeldt: geharnast, met zijn lans in de hand en zijn paard Bucephalus berijdend.

Aan een paard worden nooit visionaire capaciteiten toegeschreven. Aan een ezelin wel, zoals in het verhaal van de profeet Bileam (Num. 22,21-35). En de ezel kent de krib van zijn meester (Jes. 1,3). Als we verder kijken (Mat. 27,27-50), zien we de gelijkenis tussen Jezus die op een ezel naar Jeruzalem gaat om daar het offer van zijn leven te brengen, en Abraham die op een ezel naar het land Moria rijdt om zijn zoon te offeren (Gen. 22,2-3). Dit alles maakt een ezel zeer geschikt als rijdier van de vredestichtende koning, de koning die paarden en strijdwagens wegvaagt.

Rijdend op een ezel

Een koning op een ezel is het volkomen tegendeel van de koning te paard. Dat wordt in Psalm 33,16-17 beschreven: ‘Koningen winnen niet door een machtig leger, brute kracht redt krijgsheren niet. Van geen nut zijn paarden voor de overwinning, hoe sterk ook, ze bieden geen uitkomst.’ Zacharia (9,9) schrijft drie eigenschappen toe aan de koning die een ezel berijdt: ‘rechtvaardig’, ‘zegevierend’ en ‘nederig’. Deze eigenschappen bezit ook de Lijdende Dienaar (Jes. 52,13-53,12). Zijn rechtvaardige karakter bepaalt de wijze waarop hij zegeviert: hij zegeviert voor het recht. En hij is nederig, evenals Mozes (Num. 12,3); hij verheft zich boven niemand, ook niet boven de overwonnene. Daarom hoeft hij zich niet te paard te verplaatsen. Als hij een eind heeft gemaakt aan de bedreiging vanuit het noorden, kan hij rijden in het tempo van een ezel, bijna op ooghoogte gezeten van de mensen die hij tegenkomt. Zo kan hij zijn aandacht bij de mensen rondom hem houden. Hij verheft zich niet.

De tekst en het citaat (Mat. 21,5) zijn niet identiek. Matteüs slaat de woorden ‘bekleed met gerechtigheid en zege’ (NBV) over, misschien omdat Matteüs Jezus in heel zijn evangelie als rechtvaardig schildert. Bovendien zegeviert Hij vaak over demonen. Aan de tekst van Zacharia ontleent Jezus wel een ander belangrijk aspect van zijn intocht in Jeruzalem: het is een koninklijke intocht. Maar Hij is geen koning die omringd wordt door een legermacht: Hij treedt op een vredelievende wijze Jeruzalem binnen en treedt dus op als een vredevorst. Wel gaat Jezus direct na zijn intocht in Jeruzalem naar de tempel om die te reinigen. De zachtmoedigheid van een vredevorst hoeft dus bepaald geen lijdzaam toezien te betekenen.

Met het citaat uit Zacharia 9,9 vervlecht Jezus (of Matteüs) nog een citaat uit Jesaja (62,11), dat over dankzegging voor de oogst gaat. Deze dankzegging is verbonden met het Loofhuttenfeest, dat een viering van de bevrijding is.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken