Menu

Premium

Palmzondag

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Bij Marcus 11,1-11, Jesaja 50,4-7, Filippenzen 2,5-11 en Marcus 14,1-15,47

Op Palm- en Passiezondag klinkt het ‘Heden hosanna, morgen kruisigt Hem!’ (LB 556:3). Dit is een zondag met twee gezichten. Bijna letterlijk gáándeweg slaat de stemming rigoreus om. Oorspronkelijk waren er op deze dag twee vieringen, die nu in de liturgische praktijk gecombineerd worden. Begonnen wordt er met de feestelijke intocht van Jezus in Jeruzalem, maar het eindigt met de integrale lezing van zijn lijdensweg en dood.

De Jesajalezing staat bekend als de derde profetie over de knecht des Heren. Het passieverhaal in het evangelie is duidelijk in sterke mate gemodelleerd naar de profetieën over de lijdende dienstknecht, zoals dat bij Matteüs en Marcus ook geldt voor het gebed dat Jezus aan het kruis bidt en de relatie met Psalm 22. De liederen in Jesaja over de dienstknecht spreken tot de verbeelding en behoren tot de meest becommentarieerde teksten uit het Oude Testament.

Wie is die knecht des Heren?

De veelheid aan interpretaties komt vooral voort uit de vraag naar de identiteit van deze Ebed Adonai (Hebr.: ‘èbèd jhwh). Over wie gaat het hier (Hand. 8,32-33)? Doelt Deutero-Jesaja hier op een historische of op een toekomstige figuur, en bovenal: wat is de rol van deze knecht in het goddelijk heilsplan? Wat betreft de mogelijkheid dat het hier om een historische figuur zou gaan, heeft men wel gedacht aan die profeten en koningen wier levens door het lijden getekend waren: de eerste Jesaja, Deutero-Jesaja zelf, Jeremia en Baruch, maar ook de vorsten Uzzia, Hizkia, Josia, Jojakim en Zerubbabel. Bij een toekomstige figuur werd – ook in de joodse traditie – reeds vroeg aan een messiaanse gestalte gedacht. Daarbij speelde het thema van Israëls ballingschap, de Sitz im Leben van Deutero-Jesaja, een niet onbelangrijke rol: de taak van de knecht des Heren is het terugvoeren van de ballingen naar Sion. Een voorbeeld van zo’n messiaanse interpretatie wordt aangetroffen in de Targum Yonathan op Jesaja 52,13vv. Men heeft ook wel verondersteld dat het volk Israël als collectivum schuilgaat achter de knecht des Heren (zie Jes. 41,8; 44,21; 49,3). Elders in het boek Jesaja heet deze knecht ook Jakob (vgl. Gen. 32,28), namelijk in 44,1vv. en 48,20. Denk in dit verband ook aan Hosea 11,1, waar God Israël zijn jongen/kind (Hebr.: na‘ar) en zoon noemt.

Christushymne

Het is goed mogelijk dat de lezing uit de Filippenzenbrief een aanhaling betreft van een christologische hymne uit de liturgie van de vroege kerk. Paulus zou deze tekst aangehaald hebben om zijn aansporing in vers 5 kracht bij te zetten. Ritme, parallellisme (zoals vaak in de Psalmen), het werken met tegenstellingen en de plechtige toonzetting als geheel wijzen overduidelijk op een poëtische tekst.

Gedachtenisviering

Literair-historisch gezien staat het passieverhaal, beginnend met dat feestelijke intochtsverhaal, aan de basis van het genre evangelie. We weten dat het gedramatiseerde relaas van Jezus’ laatste levensdagen in de vroegchristelijke gemeente zeer oude papieren bezat. Reeds in die prille fase speelden bepaalde teksten uit het Oude Testament daarbij een cruciale rol. Het ging toen al primair om de gedachtenis van het lijden en sterven van onze Heer Jezus Christus als opmaat voor de viering van het Paasfeest. Van daaruit kon in tweede instantie het totale verhaal van Jezus’ openbare leven verteld worden. De gedachtenisviering op deze dag, waarbij reeds vroeg in de kerkgeschiedenis gebruik gemaakt werd van dramatische elementen zoals een processie met palmtakken, heeft duidelijk de toon gezet voor de wijze waarop de gebeurtenissen van de Stille Week in de liturgie gevierd werden.

Hij wordt gedragen en Hij draagt

Het verhaal van de intocht is natuurlijk geen neutraal relaas voor wie enigszins thuis is in de Schriften. Onmiskenbaar wordt hier de messiaanse profetie van Zacharia 9,9 in herinnering geroepen. De Gezalfde des Heren nadert Jeruzalem vanaf de Olijfberg (Zach. 14,4vv.; Marc. 11,1), gezeten op een ezelsveulen (Gr.: poolos). Niet hoog te paard komt deze Gezegende in de naam van de Heer; niet om zich te laten gelden of te heersen. Heel het leven en de bestemming van deze Davidszoon gevangen in een enkel shot zoals in een film: alleen gekomen om te dienen. Een ezel is geen symbool van pracht en praal, maar een expressie van dienstbaarheid. Het is een dier dat vooral nuttig wordt gevonden vanwege het vermogen om lasten te dragen. Is het vreemd om in het verlengde hiervan associatief te denken aan de last die Jezus zelf weldra op zich neemt, aan de zondenlast van deze wereld?

Maar wat dan te denken van die instemmende reactie van de menigte langs de kant van de weg? Bij het beeld van een koning die juist op déze wijze de Stad van David binnenkomt? Beseffen zij wel wat voor een koning zij hier zo hartelijk begroeten en welkom heten? De menigte langs de kant van de weg denkt mogelijk ook aan David, in ieder geval duidelijk in de visie van Marcus (11,10), maar zeker ook in termen van succes en een glorieuze overwinning. Daar staren zij zich blind op. Jezus gaat echter een andere weg dan de weg van zelfbeschikkingsrecht en autonomie. Hij gaat welbewust de weg van de deemoed, de weg van de zichzelf wegcijferende liefde die één op één samenvalt met de weg van Gods barmhartigheid. Welbewust gaat Hij zijn weg. Het spreekt reeds uit de instructies die Jezus twee van zijn leerlingen geeft. Jezus voorziet de komende gebeurtenissen. Had Hij het lijden dan niet kunnen voorkómen? Ja, dat had Hij: als Hij halverwege omgekeerd was en niet de hele weg was gegaan, zoals het gezegd wordt in het Lied van de Mensenzoon, Oosterhuis’ bewerking van de Christushymne uit Filippenzen 2.

Verzameld Liedboek. Liturgische gezangen op teksten van Huub Oosterhuis, Kampen 2004, 457.

Maar Hij keert niet om…

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken