Menu

Basis

Pastoraat en diaconaat: een paar apart

Liefde tot God en naastenliefde zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, leert Jezus ons in ‘Het grote Gebod’. Zorgen voor je medemens is met ons menszijn gegeven. Aan wat wij vandaag onder pastoraat en diaconaat verstaan gaat een eeuwenlange ontwikkeling vooraf.

Dr. G. Heitink is emeritus-hoogleraar Praktische Theologie van de Vrije Universiteit en voormalig lid van de redactie van Ouderlingenblad

Pastoraat laat zich het beste verbinden met het Bijbelse herder-motief. Ik denk aan de bekende Psalm 23 en aan het woord van Jezus: ‘Ik ben de goede herder’ (Johannes 10, 11). Geen schaap van de kudde mag verloren gaan. Elk leven doet ertoe.

Bijbelse wortels

Velen hebben uit deze woorden troost geput. Omdat God naar ons omziet, wordt van ons verwacht dat we ‘omzien naar elkaar’. Maar herderlijke zorg staat ook voor engagement: opkomen voor wie onderligt. De Eeuwige windt zich op over ‘herders die zichzelf weiden’ en niet omzien naar wie zwak is, ziek, gewond, afgedwaald of verloren heet: ‘Ik zal die herders!’ (Ezechiël 34, 10).

Pastoraat staat daarom niet ver af van wat we onder diaconaat verstaan. Dan denk ik aan Psalm 72, 12, waar gesproken wordt van ‘het recht van Hem, die de arme zal redden, die om hulp roept, de ellendige en wie geen helper heeft.’ Daarbij springen de meest kwetsbare groepen uit die tijd in het oog: de wees, de weduwe en – niet anders dan vandaag! -de vreemdeling (Psalm 146). Diaconaat wordt vaak verbonden met de zeven werken van barmhartigheid, die teruggaan op de gelijkenis van Jezus in Matteüs 25: hongerigen voeden, dorstigen laven, naakten kleden, vreemdelingen herbergen, zieken troosten, gevangenen bezoeken. In veel kerkgebouwen vinden we hiervan afbeeldingen. Het zevende, dat de vroege kerk eraan toevoegde, was het begraven van doden. In deze inzet voor kwetsbare groepen gaat het om gerechtigheid. God wil dat mensen tot hun recht komen. De christelijke gemeente wordt vanaf haar ontstaan (Handelingen 2, 43-47) gekenmerkt door onderlinge liefde, door zorg en hulp aan mensen die als naasten op haar weg komen. Daarbij kan het gaan om troost en bemoediging, maar ook om hulp en bijstand. Hier ligt een roeping voor ieder gemeentelid, maar zij die genoemd worden ‘oudsten’ en ‘diakenen’ gaan ons hierin voor. We kennen er zelfs één bij name, een vrouw, Febe uit Kenchreae (Romeinen 16, 1), die wel gezien wordt als de eerste diacones.

De ene dienst

De grondvorm van gemeente-zijn is de tafelgemeenschap, de viering van het avondmaal. Daar beleven we de gemeenschap met Christus en met elkaar. We wisselen de vredegroet, waarbij we elkaar diep in de ogen kijken en we geven onze gaven als dienst aan de armen. Het bijbelse werkwoord diakoneo betekent letterlijk ‘aan tafel dienen’. In deze dienst worden eersten laatsten en laatsten eersten, ‘want Ik’, zegt Jezus, ‘ben in uw midden als Eén die dient’ (Lucas 22, 27). In de loop der eeuwen zijn het materiële en het geestelijke vaak tegen elkaar uitgespeeld, waardoor pastoraat en diaconaat uit elkaar groeiden. Pastoraat kreeg de betekenis van zielzorg, een mooi woord zolang we bedenken dat het woord ziel staat voor ‘heel de mens’: hoe meer zielen hoe meer vreugd! Maar onder invloed van Griekse filosofen als Plato werd de ziel gezien als het hogere in de mens en het lichaam als het lagere. De onsterfelijke ziel was gekerkerd in het lichaam, stelden zij, en moest daaruit verlost worden. Dat leidde tot spiritualisering van het pastoraat, louter gericht op het zielenheil. Parallel daaraan werd diaconaat versmald tot het materiële bestaan. ‘Charitas’ (charitatief werk) kwam in de praktijk neer op ‘bedeling’, goedbedoelde liefdadigheid, waaruit de spirituele kern verdwenen is.

Hier ligt een roeping voor ieder gemeentelid

Middeleeuwen

In de Middeleeuwen zien we dat pastoraat de vorm aanneemt van de biecht, één van de zeven sacramenten, het belijden van zonden ten overstaan van een priester, die daarop de absolutie (vergeving) uitspreekt. Biechten lucht op, je zou het zelfs een vorm van therapie kunnen noemen, maar de Reformatie brak ermee vanwege de priesterlijke bemiddeling van de genade. Begrijpelijk, maar ook een verlies. Diaconale hulp werd eeuwenlang, met een indrukwekkende inzet, geboden door kloosterorden en congregaties. In de steden werden godshuizen en gasthuizen gesticht, waarin armen, zwervers, ouderen en zieken konden worden opgenomen. Het geven van aalmoezen aan de vele bedelaars werd gezien als een verdienstelijk werk dat een aflaat (kwijtschelding van schuld) opleverde.

De Reformatie

In de Protestantse Kerk zijn we vertrouwd geraakt met de ambten van ouderling en diaken, als sleutelfiguren in het pastoraat en diaconaat. Dat naast het ambt van predikant ook gemeenteleden tot het ambt geroepen worden om samen als kerkenraad het wel en wee van de gemeente te behartigen, geeft aan de kerken van de Reformatie een unieke democratische structuur. Christus leidt zijn gemeente door de dienst van mensen. Deze organisatievorm hebben we te danken aan Martin Bucer en Johannes Calvijn.

De drie ambten vertegenwoordigen een nieuwe structuur die paste in een tijd en cultuur waarin de mondige burgerij in de opkomende steden het politieke heft in handen nam. Het betekende een breuk met de adel en met de geestelijkheid. De Reformatie, vooral Maarten Luther, dacht vanuit het priesterschap van alle gelovigen, waar het ambt een aanvulling op vormt. Calvijn koos een eigen weg. Hij stelde de ambten van ouderling en diaken in om de kerk tot een zelfstandige organisatie te ontwikkelen, los van de overheid. Hij beriep zich hiervoor op de Bijbel, waar ook sprake is van oudsten en diakenen, in wie men met enige moeite misschien de voorlopers van onze ambten kan herkennen, maar het ging hier dan wel om een geheel nieuwe invulling van hun taak. Deze ambtsdragers waren vooraanstaande burgers. Ouderlingen werden belast met de kerkelijke tucht, het opzicht over geloof en leven. Voor een avondmaalsviering bezochten zij gemeenteleden aan huis. Wanneer mensen afweken van de rechte leer of zich misdroegen in hun levenswijze werden ze afgehouden van het avondmaal en soms verbannen uit de gemeente. Deze tuchtoefening heeft tot na de Tweede Wereldoorlog, vooral binnen de Gereformeerde Kerken, een belangrijke rol gespeeld, maar werd in toenemende mate ervaren als bevoogding. Het stond een pastorale benadering van het bezoekwerk als ‘omzien naar elkaar’ eerder in de weg.

Twee soorten diakenen behartigden alle taken die wij vandaag kennen als ‘sociale voorzieningen’. Het sociale werk was een taak van de procureurs en de zorg voor zieken en behoeftigen werd toevertrouwd aan de hospitaliers. Dit onderscheid ging terug op Romeinen 12, 8, waar sprake is van ‘mensen die geven’ en van ‘hen die barmhartigheid bewijzen’. Door de opkomst van ziekenhuizen en andere instellingen groeide de tweede functie uit tot een zelfstandig beroep (dat van diacones of diacoon). De eerste functie werd meer en meer versmald tot armenzorg.

De zeven werken van barmhartigheid, Meester van Alkmaar, 1504 ‘De zeven werken van barmhartigheid’ zijn van een onbekende Nederlandse schilder, die het werk maakte in 1504 voor de kerk in Alkmaar. Zo wordt de schilder dan ook aangeduid, de meester van Alkmaar. Op de schilderijen staat Christus steeds tussen de toeschouwers of de behoeftigen, behalve bij het begrafenisschilderij. Daarop is hij afgebeeld als de Opgestane.

De Negentiende Eeuw

Door de Industriële Revolutie werden de kerken in de Negentiende Eeuw geconfronteerd met een immens groot sociaal vraagstuk: massale armoede, werkloosheid, slechte woningen, epidemieën, verwaarloosde jeugd. De beweging van het Reveil bracht daarop het particulier initiatief op gang. Ik denk aan het werk van Johann Hinrich Wichern in Duitsland en aan dat van de predikant Ottho Gerhard Heldring in Nederland, die in Zetten en Hoenderloo tehuizen stichtte waar jonge vrouwen en jongens werden opgenomen en beschermd tegen prostitutie en criminaliteit. In steden als Rotterdam zag de Diaconie zich gedwongen tot het stichten van een aparte Armenkerk, waarin zondags alle armen samenkwamen en een bon kregen waarmee ze door de week geld konden ophalen bij het loket van de Diaconie. Dit werk vroeg de inzet van veel diakenen, maar kreeg helaas ook het karakter van anonieme bedeling. De Gereformeerde Kerken, ontstaan uit Afscheiding en Doleantie, pleitten voor een meer persoonlijke benadering. De namen van predikanten als Lucas Lindeboom, Willem van den Bergh en R.J.W. Rudolph zijn nog altijd verbonden met psychiatrische ziekenhuizen, instellingen voor gehandicapten en een compleet jeugddorp (De Glind). Tot na de Tweede Wereldoorlog behielden de kerken een vooraanstaande rol op het gebied van de armenzorg.

Het gaat om meer dan een druppel op een gloeiende plaat

Vanaf de Twintigste Eeuw is langzaam een gebouw van sociale zekerheid opgericht, waaraan meer dan die van Willem Drees de naam verbonden is van de Hervormde predikant en minister Syb Talma (1864-1916). Door de komst van de A.O.W. (1956) en de Algemene Bijstandswet van Marga Klompé (1963) verdween het diaconaat oude stijl, al blijft aanvullende noodhulp nog altijd geboden. Ook in onze tijd leeft er veel stille armoede.

Een omwenteling

Sinds de jaren zestig is het kerkelijk leven ingrijpend veranderd. Processen van secularisering en individualisering hebben hun tol geëist. Vanuit het gezichtspunt van gemeenteopbouw verschoof de aandacht van het ambt naar de gemeente. Het bezoekwerk kwam in veel gemeenten in handen van pastorale medewerkers en teams van gemeenteleden. Het nieuwe diaconaat kreeg het karakter van gemeentediaconaat, waarbij (een groot misverstand!) de gemeente geen object maar subject van diaconaat wordt: niet om gediend te worden maar om te dienen! De gemeente is er ten dienste van de noden in haar omgeving, binnen en buiten de kerk. Daarom spreken we, zij het met enige verlegenheid, van een missionair-diaconale gemeente.

Naast het gemeentediaconaat ontstond in de jaren zestig ook het Werelddiaconaat. Door de nieuwe communicatiemiddelen, vooral de TV, werden de kerken zich er van bewust dat de nood in de wereld niet veroorzaakt wordt door toevallige rampen zoals een hongersnood of een aardbeving, maar dat in grote delen van de wereld sprake is van structurele armoede. Naast ontwikkelingshulp door de overheid en via particuliere organisaties worden vanuit de kerken in verschillende landen, vaak in samenspel met de zending, projecten opgezet om mensen te helpen bij het opbouwen van hun leefomgeving. Het gaat hier om meer dan een druppel op een gloeiende plaat. Op deze wijze houden we de hoop levend op een nieuwe wereld, het Rijk van God. Omzien naar elkaar en voorzien in de noden van anderen gaan hierbij hand in hand. Pastoraat en diaconaat vormen daarom nog altijd ‘een paar apart’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken