Menu

Premium

Petrus met Pinksteren over Pasen

Hebreeuwse tekst die wordt uitvergroot met een loep

Heel wat aspecten van Handelingen 2:14-40 zijn door Drewes aan de orde gesteld. Zijn vraag: ‘Hoe wordt in Handelingen 2 over Jezus’ opstanding gesproken?’, had ik liever nog wat concreter gezien: Hoe laat zich verklaren dat Petrus met Pinksteren over Pasen spreekt? In mijn reactie beperk ik mij tot een tweetal vragen: Wat vormt de achtergrond voor het spreken over de opstanding? En: welke rol spelen de schriftcitaten, in het bijzonder Psalm 15:8-11b (LXX)(=Hand. 2:25-28) en Psalm 109:1 (LXX)(=Hand. 2:34-35), in het geheel? Drewes wijst er terecht op dat de redevoering van Petrus een antwoord is op de vraag ‘Wat wil dit zijn?’ (Hand. 2:12). Twee opmerkingen daarbij: de vraag wordt onderling (onder de Judeeërs) gesteld (12b) en niet expliciet aan Petrus. Hij geeft dan ook ongevraagd antwoord op de vraag van vers 12! Ten tweede wijst Drewes op de verbinding tussen vraag (‘Wat wil dit zijn?’) en het antwoord in vers 16 (‘dit is hetgeen door de profeet Joël gesproken is’), hij had al eerder kunnen wijzen op vers 14, waar hetzelfde aanwijzend voornaamwoord voorkomt: ‘Dit moet u bekend zijn.’

Lees het hele artikel

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken