Menu

Basis

Praktische wijsheid en de opleiding tot werker in kerkelijke praktijken

Waar halen pastores en geestelijk verzorgers in de huidige tijd hun wijsheid vandaan? Hoe kunnen opleidingen voor deze complexe en onzekere tijd goed opleiden? Welke belangrijke academische keuzes en visies staan hier op het spel? Pleidooi voor doordenking én gebruik van het concept praktische wijsheid, meer en explicieter dan nu gebeurt.

Nog niet eens zo heel lang geleden ging een aan de academie afgestudeerde theoloog weliswaar met een flinke bagage aan theoretische kennis en praktische vaardigheden de beroepspraktijk in, maar altijd in het besef dat een deel van de vorming tot pastor, predikant of geestelijk verzorger uiteindelijk in de praktijk tot stand zou komen. Daarvoor is immers niet alleen het dragen van de daadwerkelijke ambtsof functieverantwoordelijkheid nodig, maar ook ‘inwijding’ in het échte werk, omdat werken met mensen in een concrete situatie altijd meer vraagt dan waar de opgedane kennis en kunde in voorziet.

Waar halen pastores en geestelijk verzorgers in de huidige tijd hun wijsheid vandaan? Hoe kunnen opleidingen voor deze complexe en onzekere tijd goed opleiden? Welke belangrijke academische keuzes en visies staan hier op het spel? Al minder zijn er gebaande wegen naar existentieel bevredigende antwoorden voor gelovigen en zinzoekers, en al meer zal de opleiding tot predikant en geestelijk verzorger daarop moeten voorsorteren.

Het concept praktische wijsheid heeft de potentie hierbij zeer behulpzaam te zijn. Wij pleiten in dit artikel voor doordenking én gebruik van dit concept in de opleiding – meer en explicieter dan nu gebeurt. De opbouw is als volgt: eerst worden veeleisende beroepspraktijken van pastores geschetst, dan volgt een overzicht aan literatuur over praktische wijsheid en een blik op de huidige opleidingspraktijken, en afgesloten wordt met een kort pleidooi.

Deze tijd vraagt om praktische wijsheid[1]

In de professionele praktijk gaat het om het afwegen van tegengestelde belangen, botsende waarden, gekoesterde tradities en complexe mensen en situaties die zich lang niet altijd modelmatig gedragen en die dus vragen om een zelfstandig oordeelsvermogen van wat in deze specifieke situatie goed, rechtvaardig, wijs, of in theologische termen ‘heilzaam’ kan zijn. In Covid-19-tijd wordt deze behoefte versterkt, omdat men nauwelijks nog op vaststaande kaders kan terugvallen. Vanouds vertrouwde communicatiekaders ontbreken, vieringen veranderen in een virtuele werkelijkheid, de ziekenhuispastor kan geen zegen geven aan een terminale patiënt en elke pastor moet voortdurend afwegen welke risico’s voor wie er met de concrete ambtsuitoefening gepaard gaan.

Polarisatie in de samenleving doet zich evenzeer voor bij gelovigen als niet-gelovigen. De pastor kan niet rekenen op vanzelfsprekende loyaliteit en zal zich moeten verstaan met de meest uiteenlopende normen en opvattingen. Zeker waar institutionele religie steeds minder gewicht heeft, is gezag niet voorgegeven en moet de pastor kunnen en durven varen op een ontwikkeld reservoir aan ervaringskennis en oordeelsvermogen. Hoe kan z/hij deze situatie tegemoet treden waar er in ‘niemandsland’ te midden van gepolariseerde visies gehandeld moet worden?

In vroeger tijd deden dan altijd verhalen de ronde over een wijs kerkenraadslid of een senior collega in het ziekenhuis, die in moeilijke of onzekere situaties min of meer vanzelf als een soort mentor functioneerde. Helaas zijn deze ‘engelen van bijstand’ op de weg van de pastor schaars geworden, ontbreken ervaren kerkenraadsleden en nabije ‘peers’ veelal en wordt ook een beginnend professional direct in het diepe van een complexe werksituatie gegooid.

Maar er is nog meer aan de hand. Van de pastor wordt geestelijk leiderschap verwacht. Dat vraagt een zelfbewuste theologische identiteit, een besef waarvoor men staat en een positionering ten opzichte van maatschappelijke en ethische vraagstukken die voortkomt uit een theologische doordenking en die zich uit in authentiek en professioneel handelen. Uit onderzoek weten we hoeveel druk dit geeft op met name beginnende pastores, een beroepsgroep bij wie het verschijnsel ‘burn-out’ al te vaak geconstateerd wordt. Echter, ook de ervaren predikant of geestelijk verzorger kan steeds minder volledig varen op het verworven kompas van eerder opgedane kennis en kunde. Telkens opnieuw moet dat kompas herijkt worden. Voor de theologische professional die als zzp’er optreedt geldt zelfs nog sterker dat hij of zij zonder referentie aan traditie het eigen handelen moet kunnen ontwerpen en verantwoorden.

Een voorbeeld rondom de vraag naar sacramenten in coronatijd. De zzp-pastor met een eigen praktijk als ritueel begeleider heeft vrijheid van handelen, maar moet zelf kaders ontwerpen in wat zij aanbiedt. De gemeentepredikant heeft te maken met tegengestelde verwachtingen: gemeenteleden die online avondmaal willen vieren, maar een kerkenraad die vindt dat dit niet zonder fysieke aanwezigheid van de gemeente als lichaam van Christus vormgegeven kan worden. En de geestelijk verzorger mag überhaupt geen sacramenten meer bedienen in de door Covid geplaagde instelling, ook niet aan de stervenden. Hoe vindt de pastor in dit alles zijn weg?

Twee routes

We zien dan al gauw twee routes ontstaan, ingegeven door traditionalisme of pragmatisme.

De eerste is de terugtrekkende beweging in het zoeken naar zekerheden door het verabsoluteren van tradities. Dit gebeurt bij de professional, die met een beroep op kerkelijke leer zonder meer weigert om het sacrament in een online viering te bedienen en daarmee een specifieke traditie onaantastbaar verklaart. Naast het koesteren van traditie is het koortsachtig ontwerpen van regelgeving in protocollen een meer pragmatische route om de situatie beheersbaar te houden. Dit wordt zichtbaar in een haast klinische fixatie momenteel in veel kerken op de regie van aantallen aanwezigen, voorgeschreven acties en grote terughoudendheid in bediening van sacramenten in crisistijd.

In beide gevallen wordt echter de problematiek van de nieuwe en bijzondere situatie, de vraag naar de lichamelijkheid, betekenis en bemiddeling van het heil feitelijk uit de weg gegaan door schijnoplossingen. Deze oplossingen kunnen weliswaar tijdelijk functioneren, en zouden gezien kúnnen worden als voorbeelden van praktische wijsheid. Maar omdat ze een onderliggende theologische visie missen zijn ze dat niet en zullen ze de geloofsgemeenschap op den duur niet verder helpen.

Praktische wijsheid is dus geen instant-oplossingsvaardigheid. Maar wat dan wel en hoe verhoudt zich dat tot de rol van de pastor?

Vanuit de samenleving wordt vaak met reserve naar de rol van kerken en geestelijk leiders gekeken. De Protestantse Kerk constateert in haar beleidsrapport dat de reserve ook bij de pastores zelf zit. ‘Veel predikanten zien zichzelf niet als een leider of ze weten niet goed hoe ze die rol kunnen vormgeven’.[2] In de opleiding tot predikant groeit daarom de aandacht voor ‘geestelijk leiderschap’ als specifieke invulling van de beroepsrol. De predikant zal leider én geestelijk begeleider zijn. Hoe wordt hij of zij daarop voorbereid?

In de context van opleidingen

Een rondgang langs de academische opleidingen leert dat een academische graad niet alleen kennis en kunde beoordeelt, maar evenzeer het oordeelsvermogen en de mate waarin de academicus als reflective practitioner in een onbekende situatie met complexe variabelen tot een verantwoord oordeel en handelingsperspectief kan komen. Zo behoren tot de ‘21st Century Skills’ niet alleen ict-competenties, maar ook mediawijsheid. Ook het afstoffen van het concept Bildung als karakteristiek voor het hoger onderwijs door minister Bussemaker, toont een belangstelling voor onderwijs dat professionals voortbrengt die over de randen van hun vakgebied in brede zin maatschappelijk, ethisch en cultureel gevormd zijn.[3]

Echter, in al deze concepten ontbreekt de notie die ‘praktische wijsheid’ zo uniek maakt, namelijk: de belichaamde ervaringskennis die zichzelf voortdurend vernieuwt.[4] Daar komt bij dat ook academisch gezien het debat over wat als ‘echte’ en meest waardevolle kennis wordt gezien, aanzienlijk is veranderd. Fundamentele epistemologische vragen verdienen het om opnieuw doordacht te worden vanuit een holistisch perspectief. Hieronder proberen we scherp te krijgen wat dit voor de beroepsbeoefenaars en de opleiding kan betekenen.

Daartoe verkennen we allereerst welke rol praktische wijsheid momenteel speelt binnen het academische veld van de praktische theologie. Vervolgens evalueren we de bruikbaarheid ervan voor (de opleiding tot) werkers in de Nederlandse kerkelijke praktijken.

Praktische wijsheid in de praktisch-theologische literatuur

Wat wordt precies met praktische wijsheid bedoeld? In de praktische theologie in deze eeuw is een toenemende nadruk op het belang van de praktische wijsheid waar te nemen. Het in de Duitstalige wereld gezaghebbende Handbuch Theologischer Ausbildung van Bernard Ott (2007) bespreekt de praktische wijsheid onder de noemer van de praxis, naast theoria (gericht op het kennen), en poiesis (gericht op het kunnen). Praxis is bij hem gericht op het verantwoord en doelgericht handelen en veronderstelt in de opleiding de vorming van spiritualiteit en persoonlijkheidsontwikkeling (186-210).

De invloedrijke praktisch-theoloog Bonnie Miller-McLemore (2014) schrijft als redacteur van een handboek voor praktische theologie over het belang van praktische knowhow. Al eerder had zij betoogd dat een van de meest belangwekkende ontwikkelingen voor kerken in de huidige samenleving ligt in het overwinnen van een te academisch-theoretische blikrichting. Theologie en de opgeleide theologen die in de werkelijkheid van kerk en samenleving aan het werk gaan, moeten zich veel meer concentreren op academisch gevormde vaardigheden van inzicht, toepassing, en het opdoen van ervaringskennis (Miller-McLemore 2012; 2008). Is deze nadruk echter ook een zinvolle bijdrage in de opleiding van theologen met het oog op hun praktijk in het gemeentewerk? Is de nadruk op dit aanleren van knowhow inderdaad de aangewezen weg voor werkers in de kerk, en waarom (niet)?

Deze kritische vragen stellen we, omdat wij als docenten werkzaam zijn in precies het onderwijs aan toekomstig werkers in de kerken waarin academie en praktijk elkaar nadrukkelijk raken. In dit onderwijs is doorgaans een spannende combinatie waar te nemen. Enerzijds kent die opleiding een sterk academisch georiënteerde component waarin diep-theoretische kennis van geschiedenis en concepten, uitwerkingen vanuit gespecialiseerde theologische en niet-theologische subdisciplines een belangrijke rol spelen. Anderzijds is er sprake van een sterk toegenomen verwachtingspatroon vanuit de kerkelijke praktijken naar werkers die naast hun academische opleiding ook de praktische vaardigheden zelf (beginnend) onder de knie hebben (Schaeffer en Witte 2020, 72; Schaeffer 2020, 98). Een academische opleiding tot werk in de kerkelijke praktijk zal zelf reflexief genoeg moeten zijn om dit vragencomplex serieus te nemen.

Kortheidshalve noemen we hier één belangrijke stroming in de praktische theologie in Noord-Amerika die zich als counter-cultural stroming presenteert.[5] Hier wordt het accent gelegd op een deugd-ethische opvatting van phronèsis, waarmee deze stroming aansluit bij de herontdekking van gemeenschap en deugdethiek door Alasdair MacIntyre (2012). Kernpunt hierin is een specifieke uitwerking van het praktijkbegrip: christelijke praktijken zijn dingen die christenen doen, door de tijd heen, om fundamentele menselijke nood te adresseren, als antwoord op en in het licht van Gods werkzame aanwezigheid ten gunste van het leven in deze wereld (Bass en Dykstra 2002, 18; Bass 2010, 6-8). Het oefenen van praktijken, zodat gelovigen de urgente nood in onze samenleving, onze relaties, onze levens kunnen adresseren, is een manier waarop wij leren hoe we zinvol kunnen handelen.

Met deze nadruk op praktijken presenteert deze stroming zich als reactie op de moderniteit met haar specifieke opvattingen over de rede. Een zogenaamd universele rede van waaruit quasi-neutrale waarheden over het leven en het vormgeven hiervan getrokken zouden kunnen worden, blijkt onhoudbaar. De epistemologische consequenties van kritiek op de moderniteit leiden er ons inziens in ieder geval toe dat er een sterke nadruk gelegd moet worden op de relatie tussen de concrete praktijken van het werkveld en de opleiding. (Praktische) theologie in de opleiding van voorgangers is veel meer dan theorie én meer dan vaardigheidstraining. Het is een training in geïnformeerd handelen met het oog op een concrete praktijk en met het doel van deugdzaam of liever: heilvol handelen.

Praktische wijsheid als knowhow en omgaan met onzekerheid

In de praktisch-theologische literatuur wordt het thema praktische wijsheid veelal verbonden aan knowhow. Daarmee bedoelt Bonnie Miller-McLemore dat theologisch onderwijs intrinsiek een specifieke vorm van theologische kennis veronderstelt. Deze heeft niet alleen consequenties voor de praktische theologie, maar voor de theologie in het algemeen. ‘Deze vorm van kennen is een vorm van phronèsis die in deze context ook als ‘pastorale wijsheid’ of ‘theologische knowhow’ omschreven kan worden’ (Miller-McLemore 2012, 188).

Dat heeft er namelijk mee te maken dat het onderwijs in dit veld, onderwijs in een ‘praktijk’ is. Een specifieke pedagogiek dus, waarbij het aankomt op praktische training, het aanleren van praktische wijsheid, het vinden van de juiste bronnen en manieren van doen. Veel minder dan het volgen van protocollen impliceert deze nadruk het aanleren van een reflexieve attitude: wat doe ik om welke reden in welke situatie, en wat doet dat met mij, en waarom dan, en wat doet dit met de ander?

Dit onderwijsleerproces gaat over praktijken: ‘Praktisch-theologen onderwijzen een praktijk met de verwachting dat deelname aan deze praktijk een vorm van kennis (phronèsis) cultiveert die de vaardigheden van de studenten om nog meer aan deze praktijk deel te nemen, verdiept’ (Miller-McLemore 2012, 197). Het komt erop aan in de loop van de tijd vaardigheden aan te leren, die helpen om snel en adequaat tot handelen te komen.

Chris Scharen (2008) gebruikt in dit verband de terminologie van de gebroeders Dreyfus, die beiden in de jaren tachtig van de vorige eeuw binnen de medische wetenschap over leerstrategieën publiceerden. Zij spreken daarbij van een ontwikkeling van ‘beginner’ als novice, via ‘gevorderde beginner’ en ‘competent’, tot ‘bekwaam’.

Scharen illustreert dat aan de hand van voorbeelden uit de pastorale praktijk. Een term als ‘oefenen’ speelt hierin een grote rol. Het trainen en oefenen van bepaalde praktijken, zoals bidden en bijbellezen, geeft de mogelijkheid tot verdieping en groei. Scharen gebruikt hierbij het voorbeeld van de professionele praktijk van het voorgaan in een eredienst. Hij merkt daarbij op, dat hierbij een stap-voor-stap plan of protocol steeds meer overbodig werd. Er ontstaat een mate van geïntegreerde, belichaamde kennis waardoor de praktische uitvoering van praktijken niet zozeer perfect wordt, maar simpelweg bijdraagt aan de verdieping van het perspectief dat hiermee geboden wordt:

‘De ervaring van een hinderlijk zelfbewustzijn had ik achter me gelaten. Ik had niet langer een stappenplan of tekst nodig. Het was veeleer het geheel zelf dat ik leerde begrijpen, zodat ik me geen zorgen hoefde te maken waar ik precies zou moeten staan, hoe ik m’n hand moest houden, wat ik zou moeten zeggen op welk moment. Mijn lichaam bewoog, mijn hand wist waar hij heen moest, mijn stem sprak wat nodig was’ (Scharen 2008, 283).

Een uitvoerige verantwoording van het gebruik van termen als phronèsis en knowhow door auteurs als de hierboven genoemde MillerMcLemore, Bass, Cahalan en Scharen, geeft aan hoezeer een epistemologische verandering in de laatof postmoderniteit hierbij van invloed is geweest (Bass e.a. 2016). In vroeger tijden was er wellicht een tegenstelling tussen conceptueel en kritisch denken enerzijds, en de concrete en particuliere realiteit van alledag. Belangrijk is om te ontdekken dat deze tegenstelling een valse is, en overwonnen dient te worden.

Het aristotelische begrip phronèsis kan het best omschreven worden als ‘praktische wijsheid’ en moet begrepen worden in afgrenzing tot twee andere vormen van kennis, namelijk epistèmè en technè. Praktische wijsheid is adaptief en betrokken; zij verenigt een kennis van waarheid en rede met aandacht voor actie in relatie tot het goede (Bass e.a. 2016, 4-6). Miller-McLemore (2016) geeft een uitgebreid overzicht van de ontwikkeling binnen de (praktische) theologie met betrekking tot de waardering van deze praktische wijsheid. Zij concludeert dat het nog steeds moeilijk is om in een academische context waar theoretische kennis prevaleert, voldoende en adequate aandacht voor praktische wijsheid te genereren.

Nadruk op knowhow en praktische wijsheid impliceert dus een specifieke (theologische) pedagogiek. Deze richt zich op het oefenen in praktijken van geloof en kerk, zodat een bepaalde mate van embodied knowledge ontstaat. Niet de protocollen of de voorschriften worden daarbij leidend, maar de geïntegreerde kennis hiervan in het concrete doen in gezamenlijkheid. Dat deze notie niet alleen iets uit de Angelsaksische wereld is, blijkt wat Ulrike Wagner-Rau (2012) schrijft:

‘Tegelijk echter – en dat mag niet vergeten worden – ligt de geestelijke kracht niet alleen in de herhaalde oefening van vormen, maar ook in het uithouden van het falen hierin. Ook en juist daar waar ervaarbaar wordt dat het vertrouwde en overgeleverde niet meer helpend is en nieuwe vormen nog niet zichtbaar zijn, in de liminale en nog vormloze tijd van overgang, ligt de kiem van geestelijke productiviteit. Kun je een ‘permanente onzekerheid’ leren? Dat lijkt mij een centrale vraag voor de kerk van nu te zijn’ (134).

Bovenstaande impliceert dat er rond praktische wijsheid niet alleen een beroepsmatig perspectief moet worden ingebracht. Minstens zo belangrijk is de constatering dat er een diep academisch gesprek over kennis en kennisverwerving gevoerd moet worden. Nog te vaak is een (laat)modern kennisparadigma dominant in academie en werkveld, terwijl tegelijkertijd zowel pastoranten als patiënten, pastores en mantelzorgers een heel ander perspectief omarmen: ervaringskennis als bron van wijsheid. Het doordenken van deze spanning is voor de theologische academische disciplines van groot belang (vgl. Bass e.a. 2016).

Praktische wijsheid in de opleiding

Werkzaam in de opleiding tot voorganger, merken we dat studenten het accent op praktische wijsheid enerzijds als een aanlokkelijk perspectief omarmen, maar er anderzijds ook huiverig voor zijn. De aantrekkingskracht ligt in een vorm van holistisch kennen-voelen-handelen waarbij de vaak gebruikelijke academische dichotomie tussen abstract en concreet min of meer wegvalt. Er is behoefte aan een perspectief op belichaming, zodat trends en accenten die in de cultuur volop aanwezig zijn ook theologisch en academisch verantwoord kunnen worden begrepen en ingezet. Studenten willen graag zelf ook deel uitmaken van de praktijken waarop het aankomt, zonder zich daarbij klakkeloos aan de traditie of de gewoontes en gebruiken van de betreffende praktijk uit te leveren. Het concept van de praktische wijsheid, waarbij reflectie en participatie hand in hand gaan, levert hiervoor zinvolle aanknopingspunten op, omdat het ruimte biedt voor reflectie op een scala aan doorleefde en de totale persoon betreffende leerervaringen.

De terughoudendheid om vanzelfsprekend en volop vanuit participatie in (kerkelijke) geloofspraktijken te willen leren heeft allereerst te maken met het gebruikelijke beeld van de academie, zoals Bonnie Miller-McLemore hierboven beschrijft. Echte academische kennis zou dan toch vooral de abstracte en theoretische kennis zijn zoals deze in boeken, tijdschriften en in het gebruik van abstraherend academisch jargon wordt ingeoefend. Er is nog steeds sprake van een zeker ontzag voor dit soort kennis, hoezeer dat ook aan erosie onderhevig is naarmate het gezag van wetenschap en ratio ondergraven wordt door wat studenten meebrengen aan ervaringen van sociale netwerken, bij elkaar gezochte kennis via internet, of ook door een vorm van koppige eigenwijsheid.

Verder zien we dat met name de studenten die direct vanuit het voortgezet onderwijs aan de opleiding beginnen zich juist ook kritisch verhouden tot de aangeleerde praktijken en tradities. In de derde plaats ontstaat vaak in de loop van de opleiding een zekere afstand tot overgeleverde kerkelijke praktijken. Deze is niet per se het gevolg van het academische paradigma, maar evengoed van een oefening in o.i. ook noodzakelijke kritische afstand tot praktijken. Het klassieke verwijt tegen een communitaristische visie op praktijken is immers dat de externe (en interne) kritiek op de eigen manier van leven geen ruimte krijgt.

Aan de Theologische Universiteit Kampen is bovenstaande reflectie reden geweest om over te gaan tot een vernieuwde vorm van onderwijs, waarbij studenten participeren in kerkelijke praktijken. Waar in het verleden sprake was van twee stagemomenten van resp. twee weken en twee maanden, is nu gekozen voor een ‘praktijklijn’ gedurende het overgrote deel van de driejarige masteropleiding-predikant. Deze praktijklijn loopt parallel aan de verschillende modules van de andere theologische vakken, en wordt bovendien geflankeerd door verdiepende (reflectie)colleges op de verschillende praktijkvelden. Studenten participeren actief in deze velden, en reflecteren hierop met hun mentor uit het werkveld en de (stage-)docenten. Op deze manier wordt een mate van praktische knowhow ‘ingeoefend’.

In het laatste jaar van de opleiding volgt dan nog een periode van twee maanden waarin de student haar vaardigheden om op het geheel van alle kerkelijke praktijkvelden reflectief te acteren verder kan vormgeven en zich kan kwalificeren om als ‘startbekwaam’ de aantekening ‘praktische vorming’ te behalen. Ook achter de terminologie in deze laatste zin schuilen elementen van wat hierboven geschetst is rond het werken met concepten van de praktische wijsheid en de daarbij horende (praktisch-)theologische pedagogiek. De student moet ‘beginnend bekwaam’ zijn tot het werk.

De flankerende reflectiegesprekken hebben tot doel om de hang naar de juiste protocollen en toepassing van kennis te verbreden tot een integrale belichaming van het predikant-zijn op de verschillende praktijkvelden. Dit accent wordt versterkt doordat de opleiding streeft naar een startmoment in de predikantsmaster dat wordt gemarkeerd met een assessment. Hierbij worden persoonsen vaardigheidskenmerken van de student in relatie tot het predikantswerk onderzocht en er wordt gewerkt aan een concreet leerplan. De opleiding beseft heel goed dat zo’n assessment geen garanties biedt, maar evengoed dat het een zinvol instrument kan zijn om de vorming van de studenten richting te geven.

Aan de Protestantse Theologische Universiteit wordt met een min of meer vergelijkbare opzet gewerkt van integratie tussen theorie, praktijken en vorming. Na een intake, waarvoor een ontwikkel assessment voorzien is, volgt een semester waarin theologische vakken geïntegreerd aan bod komen en studenten zich bewust worden van het belang van hun theologische, wetenschappelijke en persoonlijke positionality. Daarna wordt de wetenschappelijke theologische positionering gedurende drie semesters in gesprek gebracht met het opdoen van concrete werkveldervaring in de vorm van stages en exposures. De studenten betreden het werkveld als academisch theoloog. Zij reflecteren op hun leeractiviteiten en ervaringen in het werkveld vanuit een wetenschappelijke benadering; dat wil zeggen, met een onderzoeksmatige insteek en geïnformeerd door theorie en gericht op theorieontwikkeling.

De theorievorming en de concrete theologische positionering wordt aangereikt vanuit een zestal themavelden die direct samenhangen met het handelen als professional: o.a. begeleiden, vieren, leidinggeven en innoveren. Bij elk themaveld hoort een training waarin praktische en reflexieve vaardigheden geoefend worden. Verplichte variatie in minimaal twee stagevelden doorbreekt de vorming van al te ‘vanzelfsprekend’ handelen. Het handelen zelf wordt op die manier telkens gevoed en bevraagd door de aangeboden theorievorming, de praktijken en de reflectie daarop. Supervisie vormt een doorgaande lijn die het persoonlijk leerproces stimuleert en studenten helpt om te leren leren aan en in de praktijk en in de situatie van wisselende praktijken, stagecontexten en te midden van verschillende theologische posities hun eigen beroepsidentiteit en praktische wijsheid als wetenschappelijk opgeleide theoloog te ontwikkelen.

Slotopmerkingen

Ten slotte constateren we dat het nadenken over de vorming van studenten met het oog op hun functioneren in de kerkelijke praktijkvelden inderdaad gebaat is bij nadruk op de praktische wijsheid, maar dat het nauwelijks als zodanig geadresseerd wordt. Praktische wijsheid wordt niet op zichzelf als competentie benoemd, ook al wordt er impliciet naar verwezen in delen van de opleiding. Wij achten dat een gemiste kans in de huidige tijd.

Waar Henk de Roest in het in het vorige nummer van Handelingen besproken ‘Collaborative Practical Theology’ de ‘verzwegen kennis en verzwegen spiritualiteit’ van practitioners vruchtbaar wil maken in gemeenschappelijk onderzoek, (‘research literacy’, De Roest 2020), zien wij aanknopingspunten voor ‘practical wisdom literacy’. Een eerste stap om het concept van praktische wijsheid een zichtbare plek in het curriculum te geven, zou zijn om te thematiseren dat onder het gebruik van bronnen in wetenschappelijk perspectief ook phronèsis een expliciete plaats verdiend. Het zou de pastor wellicht helpen om in situaties van aporie de onzekerheid van het bestaan te aanvaarden, te duiden en op zoek te gaan naar nieuw en betekenisvol handelen.

Ciska (dr. F.) Stark is Directeur Onderwijs en universitair hoofddocent Praktische Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit.
Hans (prof.dr. J.F.H.) Schaeffer is hoogleraar Praktische Theologie aan de Theologische Universiteit Kampen.

Noten

[1] Voor de conceptualisering van het begrip praktische wijsheid wordt graag verwezen naar het artikel van Andries Baart in dit themagedeelte van Handelingen 48(2), juni 2021.

[2] ‘De toekomst open tegemoet’. Beleidskader voor de dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk, bij de visienota ‘Van U is de toekomst’, p. 12. https://www.protestantsekerk.nl/download25287/Beleidskader%20dienstenorganisatie%202021.pdf, 21 februari 2021.

[3] Startnotitie HO Tour 2015. https://boerenwijsheidsite.files.wordpress.com/2017/01/startnotitie-ho-tour.pdf p. 2.

[4] In de volgende paragraaf wordt dit nader uitgewerkt.

[5] Vgl. voor een overzicht van drie belangrijke stromingen (laat-modern, counter-cultural en bevrijdingstheologisch) het artikel van Kathleen Cahalan uit 2005.

Literatuur

Barnard, M., Cilliers, J. & Wepener, C. (2014). Worship in the Network Culture: Liturgical Ritual Studies: Fields and Methods, Concepts and Metaphors. Leuven: Peeters.

Bass, D.C. (red.) (2010). Practicing Our Faith: A Way of Life for a Searching People. San Francisco: Jossey-Bass.

Bass, D.C., Cahalan, K.A., Miller-McLemore, B.J., Nieman, J.R. & Scharen, S. (2016). Christian Practical Wisdom: What It Is, Why It Matters. Grand Rapids: Eerdmans.

Bass, D.C. & Dykstra, C. (2002). ‘A Theological Understanding of Christian Practices’. In: M. Volf & D.C. Bass, Practicing Theology. Beliefs and Practices in Christian Life, 13-32. -Grand Rapids, Mich.: W.B. Eerdmans.

Browning, D.S. (1996). A Fundamental Practical Theology: Descriptive and Strategic Proposals. Minneapolis: Fortress Press.

Cahalan, K.A. (2005). ‘Three Approaches to Practical Theology, Theological Education, and the Church’s Ministry’. International Journal of Practical Theology 9 (1): 63-94.

Fairhurst, R. & Rooms, N. (2021). Crossing Thresholds: A Practical Theology of Liminality in Christian Discipleship, Worship and Mission. Cambridge: Lutterworth Press.

MacIntyre, A.C. (2012). After Virtue: A Study in Moral Theory. Notre Dame: University of Notre Dame Press.

Miller-McLemore, B.J. (2008). ‘Practical Theology and Pedagogy: Embodying Theological Know-How’. In: D.C. Bass & C. Dykstra (red.), For Life Abundant: Practical Theology, Theological Education, and Christian Ministry, 170-90. Grand Rapids, Mich: Eerdmans.

— (2012). Christian Theology in Practice. Discovering a Discipline. Grand Rapids: Eerdmans.

— (2014). ‘Introduction. Contributions of Practical Theology’. In: B.J. Miller-McLemore (red.), The Wiley Blackwell Companion to Practical Theology, 1-20. Chichester: Wiley-Blackwell.

— (2016). ‘Disciplining. Academic Theology and Practical Knowledge’. In: Bass, D.C., Cahalan, K.A., MillerMcLemore, B.J., Nieman, J.R. & Scharen, Christian Practical Wisdom. What It Is, Why It Matters, 175-231. Grand Rapids, Michigan: Eerdmans Publishing Company.

Schaeffer, H. (2020). ‘Theologische opleidingen in relatie tot de toekomst van religieus leiderschap’. In: Leon van den Broeke & Eddy Van der Borght (red.), Religieus leiderschap in post-christelijk Nederland, 77-103. Utrecht: KokBoekencentrum.

Schaeffer, H. & Witte, H. (2020). Kerkleiders over de toekomst van kerkelijk leiderschap. In: Leon van den Broeke & Eddy Van der Borght (red.), Religieus leiderschap in postchristelijk Nederland, 55-76. Utrecht: KokBoekencentrum.

Scharen, C.B. (2008). Learning Ministry over Time: Embodying Practical Wisdom. In: D.C. Bass & C. Dykstra (red.), For Life Abundant: Practical Theology, Theological Education, and Christian Ministry, 265-88. Grand Rapids: Eerdmans.

Wagner-Rau, U. (2012). Auf der Schwelle: das Pfarramt im Prozess kirchlichen Wandels. 2. Aufl. Stuttgart: Kohlhammer.

Ott, B. (2007). Handbuch Theologischer Ausbildung. Grundlagen Programmentwicklung Leitungsfragen. Wuppertal: R. Brockhaus Verlag.

Roest, H. de (2020). Collaborative Practical Theology. Engaging Practitioners in Research on Christian Practices. Leiden/Boston: Brill.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken