Preekschets 1 Petrus 1:3
1 Petrus 1:3
Geprezen zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus: in zijn grote barmhartigheid heeft hij ons opnieuw geboren doen worden door de opstanding van Jezus Christus uit de dood, waardoor wij leven in hoop.
Schriftlezing: 1 Petrus 1:3-12
Het eigene van de zondag
Na de viering van Pasen staan we in drie preekschetsen stil bij de bijbelse hoop. In deze preekschets staat het eigene van de bijbelse hoop centraal. In de volgende de daad van het hopen en in de derde de vraag hoelang we nog moeten blijven hopen.
De nieuwtestamentisch lezingen in deze serie kunnen gecombineerd worden met lezingen uit het boek Ester. In het boek Ester ontdekken we de kracht van het leven uit de hoop, zoals de schrift ons dat wil leren.
Uitleg
In de preekschets van De Ruijter voor Pasen over 1 Petrus 1:3 is veel te lezen over de exegese van 1 Petrus 1:3. In deze schets focus ik me meer op het eigene van de bijbelse hoop zoals Petrus die hier ter sprake brengt.
Petrus gebruikt in vers 3 het meest bekende en het in het Nieuwe Testament meest gebruikte woord voor hoop: elpis. Hij verbindt het hier met het participium van het werkwoord zaō, leven. Het heeft sterk de voorkeur dit leven te betrekken op de hoop (levende hoop), zoals Petrus ook spreekt van het levende woord (1:23) en levende stenen (2:4, 5).
Levende hoop staat tegenover dode hoop, die de apostel Petrus uit eigen ervaring kende. Na de dood van Jezus was er geen reden meer om te hopen (Lucas 24:21). De hoop is met Christus het graf in gedragen. Maar met de opstanding van Jezus werd ook de hoop weer levend. Iets van de impact van deze boodschap voor Petrus proeven we in de weergave van Marcus van het bericht van de engel tot de vrouwen: ‘Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus…’ (Marcus 16:7) In het Nieuwe Testament merken we dat de inhoud van de hoop zich concentreert op Christus. In Hem worden al Gods beloften ja en amen (2 Korintiërs 1:20). Paulus kan Christus Jezus dan ook kortweg noemen ‘onze hoop’ (1 Timoteüs 1:1).
Met de komst van Christus is nog duidelijker geworden dat hoop op de God van Israël niet beschaamd maakt. Daarin sluit deze nauw aan op de prediking van het Oude Testament. In het Oude Testament wordt ons verkondigd dat de hoop van Israël ligt in God zelf. In de ons bekende Babylonische geschriften worden de goden niet aangeduid als ‘onze hoop’ (NIDoNTT). In Israël bad men: ‘U bent mijn enige hoop’ (Psalm 71:5). Jeremia sprak van ‘bron van hoop voor Israël’ (14:8, 17:13). Hieruit blijkt dat voor de Israëliet God het voorwerp van de hoop was en dat in Hem de garantie ligt voor de zekerheid van de toekomst. Ook later bij de Grieken werd de hoop niet zo verbonden met toekomstige zekerheid, meer met (onzekere) verwachting.
De hoop in het Oude Testament strekt zich veel verder uit dan alleen persoonlijk welbevinden. Het omvat Gods komen in heerlijkheid, herstel van zijn Koninkrijk, de bekering van Israël en de volken, het nieuwe verbond gefundeerd op de vergeving van zonden.
Door Jezus’ optreden, waarin Hij het Koninkrijk dichtbij brengt, lijkt de hoop van Israël in vervulling te gaan. Begrijpelijker is de teleurstelling als het optreden van Jezus lijkt te eindigen aan het kruis (Lucas 24:21). Als het daarbij gebleven was, zou er geen enkele reden meer zijn het geloof en de hoop op Hem te vestigen (1 Korintiërs 15:17-19).
Maar nu Christus wel is opgestaan, is alles waarop in het verleden gehoopt werd werkelijkheid geworden voor wie gelooft: rechtvaardiging, een persoonlijke relatie met God, de uitstorting van de Heilige Geest, de gemeente van God, bestaande uit gelovigen in Israël én de volken. Dit ‘heden van de toekomst’ wordt het sterkst benadrukt door Johannes. Het woord ‘hoop’ kom je bij hem ook niet meer tegen! Maar naast dit ‘reeds’ blijft er ook nog een ‘nog niet’. Binnen deze spanning functioneert het nieuwtestamentische spreken over de hoop. Naast geloof en liefde, blijft de hoop een van de drie meest fundamentele zaken van het christelijke geloof.
In het Woordenboek voor Bijbellezers geeft G.C. den Hertog meer informatie over het spreken over de hoop in het Oude en Nieuwe testament.
Aanwijzingen voor de prediking
Het spreken over hoop zal zowel voor gemeenteleden als voor gasten zeer herkenbaar zijn. In de Nederlandse spreekwoorden en gezegden zijn verschillende uitdrukkingen over hoop te vinden: ‘hoop doet leven’, ‘zolang er leven is, is er hoop’, ‘op hoop van zegen’. Hoop is zeker niet expliciet christelijk. J.P. Versteeg haalt in zijn Bijbelwoorden op de man af een Griekse mythe aan die vertelt dat Zeus aan de mensen een vat schonk dat gevuld was met allerlei goede gaven: ‘De mensen mochten alleen dat vat niet zelf openen. Ze moesten wachten tot zou blijken welke goede gaven Zeus hun geschonken had. De mensen waren evenwel zo nieuwsgierig, dat ze niet konden wachten. Ze openden het deksel van het vat. De gevolgen waren verschrikkelijk. De goede gaven ontsnapten aan het vat en keerden terug naar de godenwereld. Haastig deden de mensen het deksel weer op het vat. Daardoor kon één gave bewaard blijven die nog in het vat was. Die éne gave was de hoop. De hoop werd de mensen gelaten.’
Maar wat betekent deze hoop? Ook de Grieken waren zich ervan bewust dat deze hoop op zichzelf een schrale troost is. De hoop biedt nog geen zekerheid voor de toekomst. Later noemt de Romein Seneca hoop als de definitie van ‘een onzekere zaak’. (Andere en meer heel diverse citaten over hoop zijn te vinden op http://www.citaten.net/zoeken/citaten-hoop.html?page=1).
Veel mensen zullen perioden van hopeloosheid in hun leven herkennen. In de geschiedenis zijn verschillende situaties te noemen waarin elke hoop verdwenen lijkt. Ester 3 is daar een duidelijk voorbeeld van in het Oude Testament. Als je dit hoofdstuk op zichzelf leest, lijkt alle hoop weg. Koning Ahasveros heeft Haman vrijbrieven gegeven: ‘… alle Joden moesten worden gedood en volledig uitgeroeid, jong en oud, vrouwen en kinderen inbegrepen, en dat hun bezittingen mochten worden buitgemaakt’ (3:13). En toch: juist hier zien we dat hoop in bijbelse zin is als een springveer (Den Hertog); hoop ontwikkelt zijn kracht pas echt waar de omstandigheden druk op hem uitoefenen. Mordechai komt in actie en brengt zijn hoop in hoofdstuk 4 onder woorden: ‘wie weet of u niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke waardigheid gekomen bent’ (4:14, HSV). Hoewel de naam van God niet in het boekje Ester voorkomt, proef je in heel het geschrift op de achtergrond de hoop op de God van Israël die het voortbestaan van zijn volk zal veiligstellen.
In het Nieuwe Testament wordt onderstreept dat het eigene van de christelijke hoop ligt in het handelen van God. Christus kan dan ook genoemd worden: de hoop der heerlijkheid (Kolossenzen 1:27). Als beeld voor de hoop kan daarom ook het anker gebruikt worden. Zoals een anker wanneer het vastzit in goede grond, ervoor zorgt dat het schip niet wegdrijft, zo is de christelijke hoop betrouwbaar omdat die vastzit bij God (Hebreeën 6:19). Hierbij kunnen we ook nog het teken van de regenboog noemen (teken van hoop). De regenboog wordt in de bijbel in Genesis 9:15-17 verbonden met de woorden van het verbond dat God sluit met deze aarde. De zekerheid van de bijbelse hoop is niet gericht op de toekomst zelf, maar op wat God zegt over deze toekomst. Daarom is alleen de hoop die gevestigd wordt op God en op wat Hij zegt een hoop die grond heeft (Versteeg).
Op deze manier spreekt ook Petrus over de hoop. Een christen mag leven vanuit de hoop, vanwege de opstanding van Christus. God heeft in het laatst der dagen tot ons gesproken door zijn Zoon (Hebreeën 1:2). Hij heeft laten zien dat de dood niet meer het laatste woord heeft. Er is bij Hem vergeving van zonde te vinden en nieuw leven. Petrus kan daar uit eigen ervaring over meepraten. Drie keer heeft hij Jezus verraden. En toch heeft de Here hem niet afgewezen. Integendeel, Petrus mocht de vernieuwende kracht van de vergeving leren kennen.
Daartegenover kent de bijbel ook lege hoop. Hoop die je bouwt op aardse goederen (Matteüs 6:19-21), of macht en invloed van mensen (Psalm 146), Haman in Ester 3! Zij geven geen vaste grond onder de voeten, omdat ze volstrekt onzeker zijn voor de toekomst.
Vanuit onze tekst mag gewezen worden op de vernieuwende kracht die ligt in Jezus’ opstanding. Petrus noemt dat zelfs ‘een nieuwe geboorte’. Het leven van een gelovige mag in een volledig nieuw perspectief komen te staan door de opstanding van Christus. Van een leven zonder hoop, wordt je leven ineens vol van hoop! (Efeziërs 2:12-13). Het maakt het verschil tussen dood en leven. Hierbij mag de hoop aangewezen worden als het middel om een weg te vinden in de spanning tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’, zoals de gelovigen levend in de ‘verstrooiing’ in Petrus’ dagen ook zullen hebben ervaren (1 Petrus 1:1). De dood ís overwonnen (Christus’ opstanding), maar zal voor de gelovigen pas straks ten volle ervaren worden. Om het vol te houden in deze spanning brengt de hoop ons steeds weer terug bij God en zijn beloften. Hij maakt alle dingen nieuw.
Liturgische aanwijzingen
Naast de lezing vanuit 1 Petrus, kan als oudtestamentische lezing gekozen worden voor Ester 3, omdat ook in de volgende preekschetsen Ester een rol speelt.
In de diverse psalmen en liederen speelt de hoop een belangrijke rol. Wie zoekt op het kernwoord ‘hoop’ en ‘hopen’ krijgt veel resultaten. Ik noem er een paar: Psalm 27, 42, 130, 147:4, Gezang 118, 403.
Geraadpleegd
J.P. Versteeg, Bijbelwoorden op de man af, Kampen 1982.
Preekschets voor Pasen C.J. de Ruijter.
New International Dictionary of New Testament Theology, volume 2, Hope, Grand Rapids 1986.
P.H.R. Van Houwelingen, 1 Petrus, CNT, 2e druk, Kampen 1997.
K.H. Schelkle, Die Petrusbriefe, Herder 1976.