Menu

Premium

Preekschets 1 Samuël 1:9

1 Samuël 1:9

Achttiende zondag na Pinksteren

Na de maaltijd stond Hanna op en ging naar het heiligdom van de Heer waar de priester Eli op een bankje bij de ingang zat.

Schriftlezing: 1 Samuël 1:1-20

Het eigene van de zondag

‘Jouw wereld – mijn wereld’: jaarthema in een kleine, levendige dorpsgemeente.

Een ‘missionair’ thema, bedoeld om de blik naar buiten te richten en zicht te krijgen op zin en onzin in je eigen verwarrende bestaan. Enerzijds is de wereld een dorp geworden, anderzijds is in het dorp de wereld aanwezig. De leefwereld van de een is die van de ander niet, zelfs al ben je buren of zit je naast elkaar in de kerk.

Het bijbelboek 1 Samuël is gekozen als rode draad. In de verhalen gaat een wereld open die een ander licht kan werpen op de onze, in alle seizoenen. De herfst bepaalt ons bij de veelkleurigheid en vergankelijkheid van het bestaan.

Uitleg

In de inleiding op 1 Samuël in de nbv wordt de manier waarop motieven zijn uitgewerkt ‘bijna modern’ genoemd. Door de verteller wordt nauwelijks commentaar geleverd. Het wordt aan de lezer overgelaten zich een oordeel te vormen. Dat past bij moderne mensen. Men zoekt ruimte om zelf met de tekst in gesprek te gaan, juist ook in de preek.

En het geschiedde. In deze eerste zeven verzen klinkt het drie keer. Zo begint de geschiedenis van Samuël, priester, profeet en richter tegelijk. Dat het een bijzondere geschiedenis zal worden blijkt uit de manier waarop hij wordt geïntroduceerd, in maar liefst drie hoofdstukken. Samuël is een overgangsfiguur in een harde wereld, waarvan bij herhaling wordt gezegd ‘er was geen koning in Israël; ieder deed wat in zijn eigen ogen goed was’ (bijv. Recht. 17:6). In zo’n wereld gold – en geldt – het recht van de sterkste. Dit loopt uit op gebeurtenissen zoals in Rechters 19-21. Zo kan het niet langer. Het volk heeft een leider nodig. Maar wat voor een?

In vers 1-7 wordt ingezoomd op een microkosmos: een gezin ergens in een gehucht in het noorden, een man als hoofdpersoon, zijn naam is Elkana (God brengt voort), zoon van, et cetera. Dit roept verwachting op. Het gaat om de geboorte van een zoon in een situatie van crisis, van ballingschap (waarin dit verhaal mogelijk werd verteld en opgeschreven): het voortbrengen van kinderen als teken van hoop. Messiaans verlangen naar een andere wereld. Meteen horen we dat er een probleem is.

De man heeft twee vrouwen. Peninna heeft kinderen, Hanna niet. De vertellermaakt meteen al duidelijk: bij de God van Israël draait het niet om potentie en vruchtbaarheid.

Hoe vaak komt dat thema niet terug, ook in het geboorteverhaal van Jezus (Luc. 1-2). God neemt niet de route die voor de hand ligt, maar gaat via omwegen en schijnbaar doodlopende sporen ons voor op de weg van menswording. In deze inleiding is sprake van een religieuze gewoonte (van feestdag tot feestdag, vs. 3): opgaan om te aanbidden en te slachten voor de Heer der heerscharen. Juist daar, in de tempel, wordt Hanna door haar naasten geconfronteerd met de harde feiten. Getreiter van haar rivale (sjana be sjana, vs 7) en onbeholpen troost van Elkana: ‘Waarom huil je? Waarom ben je zo bedroefd? Beteken ik niet meer voor je dan tien zonen?’ Egocentrisch klinkende woorden. Hij heeft haar lief, maar lijkt zijn geduld te verliezen. En in zijn onmacht slaat hij de plank mis, directe aanleiding voor Hanna om op te staan (vs. 9), in contrast met de zittende Eli (‘Mijn God!’) bij de deurpost van de tempel. De zittende religieuze macht wordt hier geïntroduceerd. Wie God zoekt, krijgt met zijn grondpersoneel te maken. Hij heeft vanuit die positie goed zicht op de gebeurtenissen, binnen en buiten. Maar hij komt nauwelijks van zijn stoel en heeft geen gezag over zijn zonen die zich misdragen. Ze verrijken zichzelf. Hij sterft zelfs door van zijn stoel te vallen (4:18). Er is echter een uitzondering: in 1 Samuel 1:28 zal hij knielen voor de Heer in reactie op het gedrag van Hanna. Maar dat duurt nog een jaar. Eerst moet er nog heel wat gebeuren. Gebeurtenissen die beginnen met de ‘opstanding’ van Hanna (vs.9). Eli is ooggetuige. Wat hij ziet, zal hij niet direct goed interpreteren.

Wat is in dit alles de rol van de Heer? In vers 5 en 6 klonk tot twee maal toe: ‘De Heer had haar moederschoot gesloten.’ Dat klinkt hard. Haar kinderloosheid wordt theologisch verklaard. Hiermee klinkt tegelijk hoop door: als de Eeuwige kan sluiten, dan zal Hij toch ook kunnen openen? Met de moed der (wan)hoop stort Hanna zich huilend in stil gebed. Haar stem was (voor Eli) niet te horen (vs. 13). Al biddend doet zij een gelofte die herinneringen oproept aan Simson (Recht. 13) en diens moeder, maar ook aan Abraham (Gen. 22). In de verzen 17-18 worden standaarduitdrukkingen gebruikt: ‘Ga in vrede’ en (letterlijk) ‘laat uw dienares genade vinden in uw ogen’. Als dat laatste lukt, hervindt zij, Hanna, zichzelf. In hetzelfde vers blijkt dat zij veranderd is. Ten slotte wordt in twee verzen verhaald hoe haar gebed verhoord wordt. In vers 19 blijkt dat er iets hersteld is in de familierelatie: handelingen in de derde persoon meervoud. In vers 20 is Hanna de handelende persoon. Ze wordt zwanger, baart, geeft haar zoon zijn naam, en zegt ‘ik’, zoals ze dit deed tijdens haar gebed.

Aanwijzing voor de prediking

Hanna als identificatiefiguur is bemoedigend: een mens in een harde wereld, die wel heel dichtbij kan komen. Het kan namelijk je eigen familie zijn. Hoe eenzaam kan een mens zijn, ook al zit je met elkaar aan tafel bij offerfeest of kerstdiner; ook al ben je in tempel, moskee of kerk. Zo kun je jarenlang de schijn ophouden, vroom zijn, flink doen. Het jaarlijkse offer brengen is een godsdienstoefening: leren geven en ontvangen. Dat is leren wat mens-zijn is. Hanna betekent ‘genade’, maar haar leven lijkt genadeloos, toekomstloos. Ze is als het ware opgesloten in haar verdriet. Er kan daarom weinig sprake meer zijn van communicatie.

Elkana probeert haar te troosten. Onbeholpen klinkt het. Wat is dat toch moeilijk: iemand troosten, je echt inleven in de ander, zelfs in diegene van wie je het meeste houdt. Hoe vaak sla je daarin niet net de plank mis? ‘Waarom huil je?’ vraagt hij. Olie op het vuur. Snapt hij dat dan niet? Zijn laatste vraag doet voor Hanna de deur dicht, ze voelt zich misschien wel eenzamer dan ooit. Dan rest haar nog maar een ding: Hanna staat op. Huilend en wel. Als God er dan echt mee te maken heeft, dan krijgt Hij met haar te maken, dan is Hij nog niet van haar af! Een vrouwelijke Job. Hij moet en zal haar zien: ‘Heer, ontferm u, vergeet mij niet, gedenk mij, geef mij een zoon.’

‘Moederschoot’ en ‘ontferming’: hetzelfde woord. Met heel haar verlangende moederschoot, met hart en ziel huilt ze zich leeg voor God. Ze spuwt haar gal, haar bitterheid. Zij wil ook kunnen geven. Zij wil zich ook kunnen ontfermen. Want pas dan leef je. Al biddend gaat Hanna open. Een wonder. Ze schenkt God haar tranen. En ze doet haar gelofte: schenk mij een zoon en ik zal hem aan U geven. Al de dagen van zijn leven.

En dan is daar Eli nog. Als hij Hanna’s verhaal hoort, is hij zo te horen de kwaadste niet. Hij bedoelt het vast goed – net als Elkana – en hij spreekt de woorden die passen bij de situatie en bij zijn rol als priester. Ook hij wil troost bieden aan deze wanhopige vrouw. ‘Ga in vrede. De God van Israël zal u geven waar u om gevraagd hebt.’ Eli weet het wel. Niet hijzelf, niet ‘mijn God’, maar de God van Israël is de Bevrijder die kleine mensen hoop geeft en leven schenkt. Maar Eli zelf maakt een nogal uitgebluste indruk. Weinig missionair, zo zittend op zijn stoel. Ook wel erg herkenbaar, voor menig predikant (en gemeentelid): pastoraat dat nooit ophoudt en steeds maar weer al die gebeden voor de wereld dichtbij en veraf. Het is de kunst en de opdracht om werkelijk om ons heen te zien en onze ogen te openen voor mensen als Hanna. Dan gaat er een andere wereld open, de wereld van het koninkrijk van de hemel, waarvan Hanna zong en waarover Jezus spreekt.

Liturgische aanwijzingen

In deze dienst kan een Nederlandstalige popsong(tekst) klinken, als eigentijdse, ‘wereldse’ echo van het lied van Hanna. Het lied ‘Heel andere wereld (Huub van der Lubbe, De Dijk, cd ‘Brussel’, 2008) bijvoorbeeld klinkt hard en juist daarom erg raak. Een fragment:

Deze wereld met al zijn pijn en
Leed en gelazer, zijn vuil en verdriet
Deze wereld die je voelt schrijnen
Deze wereld is mijn wereld niet
Ik heb een heel andere wereld in mijn hoofd
Een heel andere wereld
Duizend keer mooier
Waar de mensen proberen
Om het niet te verklooien
Ik heb een heel andere wereld in mijn hoofd
[…]

Als evangelielezing Matteüs 5:1-10: rebelse, troostende woorden van Jezus; de vrede en vreugde in Psalm 122 en/of ‘Vrede voor jou, hierheen gekomen’ (Gezang 15 GoZ), en natuurlijk Gezang 9 (Lvdk).

Geraadpleegde literatuur

Th. J.M. Naastepad, Verborgen Midden, deel 1. Uitleg van de boeken Samuël: 1 Samuël, Kampen 2004; K.A.D. Smelik, Verklaring van de Hebreeuwse Bijbel, 1 Samuël 1, Kampen 2002.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken