Menu

Premium

Preekschets 1 Samuël 22:2 – Tweede Advent

1 Samuël 22:2

Tweede Advent

Ook allerlei mensen die in moeilijkheden zaten, schulden hadden of verbitterd waren, sloten zich bij hem aan. David werd hun aanvoerder.

Schriftlezing: 1 Samuël 22:1-9

Het eigene van de zondag

Met advent mogen we dromen van het vrederijk dat komt. In 1 Samuël lijkt dat gaandeweg een ver doel. Tussen de zalving van David en zijn kroning ligt een lange weg. Er ontstaat zelfs een burgeroorlog rond ‘twee messiassen’, van wie de eerste steeds meer de laatste wordt. Saul wordt zelfs een ‘anti-messias’. Wie zijn de handlangers van Saul en wie komen er naar David toe? Met wie ben je loyaal? Wie royaal op je vertrouwen rekenen? Bij wie ben je echt veilig? David trekt aan, Saul stoot af. Maar wil je daar wel bij horen, bij die asielzoekers rond David? De tekst is erg geschikt voor een dienst waarin het Avondmaal gevierd wordt.

Uitleg

De ‘Saulsverduistering’ neemt toe. Davids ster rijst. De tegenstelling tussen Saul en David groeit. De twee gezalfden kunnen niet met elkaar door één deur van de hoop. Saul wordt gaandeweg een ‘anti-messias’. Dat is tragisch en tegelijk is het ongehoorzaamheid van Saul tegenover God. Saul verhardt in zijn wantrouwen tegenover the coming man. Als zelfs zijn zoon Jonatan, de kroonprins, en zijn dochter Michal de kant van David kiezen, rukt de eenzaamheid snel op. Saul vindt zichzelf zielig. Niet zozeer schuldig. En als de depressie toeslaat ligt de agressie eronder. De speer gaat er met hem vandoor. Ieder die met ‘de zoon van Isaï’ (drie maal in 22:7, 8, 13; Saul blijkbaar de naam van zijn trouwste knecht en schoonzoon David niet over de lippen krijgen!) heult, krijgt met Saul als beul te maken. Voorlopig is David vluchteling. Bij twee buitenlandse koningen klopt hij aan in 1 Samuël 21 en 22. ‘Deze twee verhaaltradities worden ingekaderd door wat er in Nob gebeurt’ (Van Zijl, 67). Soms blijken zijn vluchtwegen ontoelaatbare zijpaden te zijn waardoor hij zich veel moeilijkheden op de hals haalt. Hij geeft zichzelf de schuld van het vele getob in Nob (22:22). Via zijn voorouder Ruth heeft hij wat met . Ontroerend is zijn zorg voor zijn vader en moeder, maar of het nu zo wijs is om zijn ouders in onder te brengen (22:3w) blijft een niet hardop gestelde vraag.

Maar gelukkig keert hij telkens terug tot het horen naar de stem der profetie. Hij is verlegen om Gods Weisung. Hij leeft niet bij brood alleen. Hij eert zijn vader en moeder niet alleen door hen in in tijdelijke relatieve veiligheid te brengen, maar nog meer door de actuele en levende stem van God – via de profeet Gad – te gehoorzamen. Die zegt tegen hem: ‘David, jij hoort thuis in Juda.’ ‘Juda’ (22:5) klinkt als een wachtwoord. ‘Dat Adullam in Juda ligt behoeft niet uit te sluiten dat David naar het land Juda moet trekken’ (Tekst voor tekst, 146). Voortgaande rivaliteit tussen de stammen Benjamin (waar Saul bij hoorde) en Juda, ook achter deze tekst zitten (22:7; 1 Kron. 11 en 12). Bovendien: Adullam ligt te dicht bij de grens met de Filistijnen. En David moet niet naar de Filistijnen… Maar stuurt de profeet hem niet het bos, het Cheretbos, in? Wacht hem daar niet de speer van Saul? (22:6) Als God maar met hem is.

De grot van Adullam biedt David tijdelijk asiel. Het is wellicht zelfs lange tijd een schuilplaats en vesting van David geweest. Een oase voor een vervolgd hert. Waar hij op krachten komen. Een plaats om te koesteren. Er gaat aantrekkingskracht van uit.

Al spoedig horen zijn broers en familieleden ervan. Ze vluchten ook naar dit asielzoekerscentrum. En spoedig wordt het vol daar! Kijk eens wie er allemaal op af komen! Van de aanblik van al die vreemde gasten word je niet vrolijk. Het is een vreemde mengeling van omlaag gevallen rijken en armen die toch niets meer te verliezen hadden. Er zit een luchtje aan velen. Ze worden ook achtervolgd. Onder andere door schuldeisers. Ze hebben zelf schulden gemaakt of ze zijn door gemene praktijken in de rode cijfers terechtgekomen. Ze zijn verbitterd door ruzies, waarbij ze aan het kortste eind trokken.

Wat is de oorzaak van die toestroom van malcontents (Keil/Delitzsch, 222) naar David? Omdat er eigenlijk een burgeroorlog aan de gang is ontstaat er een economische crisis.

De samenleving verhardt. Mensen worden wolven voor elkaar. Velen verarmen en raken in de schulden. De familieleden van David zijn hun leven niet meer zeker. Wie bij David hoort, wordt door Saul vervolgd. David wordt aanvoerder van een vreemde mengelmoes van kneuzen en reuzen, van losers en hen die de tirannie van Saul niet slikken. Valt er eer aan zulke manschappen te behalen? Toch wordt met trots vermeld dat David een leger van zo’n 400 man opbouwde! Voor die tijd niet gering!

Wat opvalt is het contrast tussen David en zijn manschappen, en Saul en zijn knechten. Saul zit zielig te doen. Hij heeft zelfmedelijden (zie de diepe meditatie van Noordmans, 222w).

Is slachtoffer, geen dader. Drie keer klinkt ‘niemand’ (22:8). Saul wordt steeds eenzamer. Vier keer hij de naam van David niet over zijn lippen krijgen. Hij noemt hem ‘de zoon van Isaï’. Bovendien klampt hij zich vast aan slechte raadgevers als Doëg, de Edomiet. ‘’ klinkt in de Bijbel als een vloek. Hij pakt de overlopers uit Nob hard aan als afschrikwekkende maatregel. Tiranniek (ons volkslied Gez. 411:8 noemt hem een tiran!), hard, onredelijk en onrechtvaardig. Opvallend is dat hier niet naar 3:13w verwezen wordt. Naar Achimelechs eerlijke verdediging luistert Saul niet. Hij kent geen pardon. Toch: zijn knechten weigeren dienst (vs. 17) en Doëg laadt een nog grotere vloek op zich door wél te moorden in naam van de koning, die dol van woede is en bol staat van jaloezie.

Hoe durft David zo zeker te zeggen tegen priester-nazaat Abjatar: ‘Bij mij bent u veilig’?

Het is indirect een belijdenis van zijn geloof in God als zijn bewaarder die niet sluimert noch slaapt (Ps. 121). Als het om schuilen gaat trekje graag zo veel mogelijk anderen mee onder de beschermende vleugels van je God.

Aanwijzingen voor de prediking

Allereerst moet u kiezen tussen een preek waarin u het hele hoofdstuk 1 Samuël 22 recht wilt doen of dat u de preek toespitst op 1 Samuël 22:2. Wie in dezelfde dienst ook het Avondmaal bedient zal niet genoeg tijd hebben voor een preek over het hele hoofdstuk. Ik blijf het echter verleidelijk vinden om de laatste woorden van 1 Samuël 22:23 (‘Bij mij bent u veilig’) als parapluthema te nemen. In dat geval maak je ook volop gebruik van het contrast tussen de twee messiassen, dat in dit hoofdstuk aan het licht komt. Daarbij is het zaak niet bij voorbaat Saul zwart en David wit af te schilderen, want beiden zijn gezalfde van de Heer en hun beider roeping staat onder dit teken. Wie naar beiden kijkt vraagt zich af waar zij transparant zijn en het messiaanse licht doorlaten en waar zij dat licht verduisteren.

Wie focust op vers 2 krijgt de gelegenheid om op een bepaalde manier lijnen te trekken naar en vanuit het Nieuwe Testament, zodat bijbelse figuren over en weer zich aan elkaar spiegelen. Zat er aan de herders ook geen luchtje (Luc. 2:8-11)? De wrede Herodes (Mat. 2:13-18) valt niet uit de toon bij Saul. Jezus moet spoedig met zijn vader en moeder vluchten naar Egypte. Wie komen er naar Jezus toe tussen zalving en kroning tijdens zijn omzwervingen als dakloze (Luc. 9:58) in Israël? Met wie zat Jezus aan tafel? Gaan hoeren en tollenaren ons voor in het Koninkrijk Gods (Mat. 21:31b; Luc. 15:1-2)? Wie (er)kennen hun Heer? De os en de ezel (sjoorwechamoor in Jes. 1:3) eerder dan het godsdienstige volk?

Gaat het ‘schorriemorrie’ voor? En nodigt Jezus het gespuis naast Hem aan het kruis om het paradijs binnen te komen? Dat stoot nette kerkmensen af, maar het trekt mensen aan die niet veel anders zijn dan zij die de toevlucht nemen tot David in de grot van Adullam. De kerk een stichting met de mooie symbolische naam ‘Adullam’ financieel steunen, maar is de gemeente van Christus zelf zo’n spelonk van Adullam? Een herberg voor gestrande asielzoekers onderweg?

In verzuchtten we wel eens: spoelt er nu alleen maar wrakhout aan bij de kerk? Desperado’s en aso’s? Je krijgt er als christelijke gemeente een heleboel werk mee: de gemeente als herberg voor onderweg, als trash voor gecrashten, als gezinsvervangend tehuis en als centrum voor rehabilitatie. De energie en de diaconiepot raken op. Het is een hele klus voor David geweest om aanvoerder te zijn van deze 400 man! En hoe kon Jezus het aan? Liefde voor de gebeukten en gebukten, voor mensen met zielenpijn (Mat. 4:23-25; 9:36; 11:28) is ook kenmerkend voor de gemeente die advent viert. En wij blijven onderweg. In het oude zendingshuis in Oegstgeest zongen we vaak: ‘Wonen overal, nergens thuis… Wonen overal, even thuis… Wonen overal, bijna thuis…!’ Wat trekt ons toch aan in het Koninkrijk van God?

Liturgische aanwijzingen

Het zal niet moeilijk zijn voorbeden te formuleren en ze bij God als het ware op de avondmaalstafel te leggen. Wat betreft de liederen valt te denken aan: Psalm 4:3; 56; 57; 59:6, 7; 61:3, 4, 5; 72:4; 98:4; 142:3, 6, 7. Verder Gezang 127; 411:7, 8, 14; 427:5, 6, 7; GvL Lied 551.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken