Menu

Premium

Preekschets 1 Samuël 25:32 – Derde Advent

1 Samuël 25:32

Derde Advent

David antwoordde: ‘Ik dank de Heer, de God van Israël, dat hij u vandaag op mijn weg heeft gestuurd.’

Schriftlezing: 1 Samuël 25

Het eigene van de zondag

Bij advent hoort het gebed om wijsheid. Hoe houden we het anders vol om niet van de messiaanse weg af te dwalen? Bij advent hoort ook expliciete aandacht voor vrouwen, die een cruciale rol vervullen in de heilsgeschiedenis. In 1 Samuël 25 komen deze twee lijnen samen. Abigaïl komt David echt tégen en profeteert dat hij een vredevorst moet zijn, die het recht niet in eigen hand neemt en geen bloedschuld op zich laadt. De tekst is ook geschikt voor een dienst van Nabetrachting Heilig Avondmaal. En vanwege vers 6 zou dit hoofdstuk bruikbaar zijn voor een dienst met Oudjaar of Nieuwjaar.

Uitleg

Dit is een uitermate goed verteld verhaal. De verzen 2-42 ‘geiten als aus einem Guss und als Kabinettstück hebraischer Erzahlkunst’ (Stoebe, 414). Het mooie van de NBV is datje de draad van het verhaal goed oppakt en vasthoudt. Opvallend zijn de herhalingen van sleutelwoorden. Die kun je echter alleen opsporen in het Hebreeuws en in de StV en de NB. Het zou een misser zijn als je die over het hoofd ziet. Verder maakt het veel uit of je de verzen 1 en 44 als zwerfstenen beschouwt of dat je ze wezenlijk acht voor de juiste uitleg van het hele lange hoofdstuk. ‘Dit bericht staat eenzaam en geïsoleerd’ {Tekst voor tekst, 147) zet me daarom op het verkeerde been. Het toch niet zonder zin zijn dat het kader, de buitenste schil van dit hoofdstuk, de namen Samuël en Saul behelst? De profeet Samuël is gestorven. Wie zal David nu profetisch de messiaanse weg wijzen? Zal David op Saul gaan lijken door bloedschuld op zich te laden, zoals Saul deed door de moord op de inwoners van Nob (1 Sam. 22)? Saul is de donkere achtergrond van dit gebeuren. Nabal is ‘een type van Saul’ (Van Zijl, 97). Een dwaas die de gezalfde David niet (er)kent en er zo geen blijk van geeft rekening te houden met God.

De spannende hoofdvraag van dit lange hoofdstuk is dan ook: zal David in het hem tegemoet komen van Abigaïl de stem der profetie horen of blijft hij daar doof voor? Het werkwoord ‘horen’ (sama: 24, 35) is essentieel in het profetische boek Samu-ell

David, de steppesheriff, moet zorgen dat er voor zijn mannen te eten is. Zonder te vragen of dat goed is, bewaakt hij de kudden van één van de bedoeïenenvorsten, Nabal. Maar hij stuurt wel een delegatie om te vragen om te mogen delen in de feestvreugde. Dit is een veredelde vorm van bedelen! Daar dit toen gebruikelijk was, moet de heftige reactie van Nabal (10-11) niet alleen als krenterigheid uitgelegd worden. Het is niet simpel een rijke, die bezeten van zijn bezit een ‘rechtse’ oneliner neerzet over die slaven van tegenwoordig, die bij hun meester weglopen. Er is meer aan de hand. Met de botte bijl hakt hij die scheut uit de wortel van Isaï om: ‘Wie is die David? Wie is die zoon van Isaï?’ Ook al zou hij hem kennen, hij wil hem niet erkennen.

Opvallend is dat twee keer nadrukkelijk wordt vermeld dat de knechten van David ‘uit Davids naam’ (6, 9) komen. Zo is Nabal een vertegenwoordiger van het volk (en nog wel een nakomeling van Kaleb en Juda!), die zijn stamgenoot David als een hond (Kaleb = hond) uitblaft en zich dus een handlanger toont van Saul. Hij maakt een keuze voor de verworpen messias en heeft daarom ook geen leven meer. Abigaïl, de andere vertegenwoordigster van het volk, kiest voor David, ziet hem reeds als koning zitten (30) en biedt zich al aan als één van zijn dienaressen (31) en later als de koningin-dienstmaagd (41).

Nabal miskent David. Hij ziet geen stralenkrans om het hoofd van David maar hij ziet klauwen aan zijn handen. Hij trapt David op zijn hart. Daarmee beledigt hij ook God, zo blijkt later uit zijn plotselinge sterven (38, 39). David is diep gekwetst, beledigd, gesmaad (39).

De agressie overmeestert hem. Drie keer zwiept het woord ‘zwaard’ (13). Het slaat de shalom (vier keer achter elkaar in de verzen 5 en 6) en Davids goede bedoelingen aan diggelen. David gebruikt grove taal, die alleen door de NB wordt gehandhaafd in de vertaling van de verzen 22 en 34. Zelfs de GBS-uitgave van de StV kuist ‘tegen-de-wand-pisser’. David neemt het niet dat hij stank voor dank krijgt en zal die ‘bal van een Nabal’ mores leren. Hij zal Nabal en zijn herders zonder pardon doden. Hij gaat zich wreken. Zo neemt hij in het geding (39), dat gaande is tussen David en Saul, nu zélf het recht in eigen hand en zal er bloed aan zijn handen gaan kleven. Zo loopt hij het grote risico te veel op Saul te gaan lijken, die zijn agressie botviert op het priesterdorp Nob (1 Sam. 22). Zo zal hij niet de vredevorst worden zoals God hem bedoelt. Zo laat hij zich trekken in het spoor van kwaad (ra’ vier keer in de verzen 28, 34 en 39) en verlaat hij het rechte spoor van het goede (tof in vs. 30) doen, dat hoort bij de messias, de goede herder.

Het is aan het snelle tegemoet (20, 32, 34) komen en het heilzame tegenover van Abigaïl te danken dat David ervoor bewaard wordt om te moorden en zichzelf (letterlijk ‘door zijn hand’) te bevrijden (drie keer in de verzen 26, 31 en 33). Hier klinkt het belangrijke werkwoord wehosjea, waar de naam Jezus van afgeleid is! Abigaïl bevestigt de beloften die God aan David gaf. Je zou de verzen 24-31 bijna de lofzang van Abigaïl kunnen noemen.

Zo bevestigt ze hem in het ambt van gezalfde koning. Dankzij Abigaïl is het laatste woord toch weer shalom (35)! Maar David ziet achter Abigaïl de Here. Daarom barst hij uit in een lofprijzing als antwoord op de belijdenis van Abigaïl. In één adem wordt zowel God als Abigaïl gedankt: ‘Gezegend de Ene, gezegend jouw inzicht (mameek betekent discernment; iets doorzién en dan goede raad geven; dit raakt mijns inziens aan de nieuwtestamentische gave van de profetie) en gezegend jijzelf.’ Baroek(a) klinkt drie keer in 32-33. Drie keer is Gods recht, dat leidt tot vrede op aarde. De Enige, bij wie wraak rechtvaardig en veilig is, is God zelf. Als wij, mensen, het ter hand nemen, loopt het spoedig uit de hand en is de vrede ver te zoeken.

Aanwijzingen voor de prediking

Advent is spannend. Het heil komt, botst en landt in de concrete werkelijkheid. Midden in het dagelijks (over)leven van mensen. Als er gegeten moet worden. Zet die mensen daarom in de preek zo concreet mogelijk neer. Speel met de namen en woorden die de tekst zelf aanreikt om hoorders mee te nemen in het verhaal. Bijvoorbeeld zo: wie noemt zijn zoon nu Nabaü Dat betekent: nul van een knul; onbenul; nietsnut; man van niks; dwaas. Zijn bezit gaat voor zijn naam uit. Hij heeft veel, maar is niets. Bij de afsluiting van het boekjaar wordt hij beproefd op zijn offervaardigheid. Dan komt zijn dwaasheid goed aan het licht. Abigaïl betekent: vader verheugt zich. Bij haar geboorte? Bij haar huwelijk? Ze is in haar huwelijk echter diep ongelukkig, omdat er met haar man niet te praten valt. Toch toont ze de Here te vrezen (Spr. 19:14; 31:30), omdat ze het lef heeft de schuld van haar man op zichzelf te laden (28). Ze is mooi. Vanbinnen en vanbuiten (3). Zie Noordmans (224w). ‘Haar wijsheid maakt haar aantrekkelijk’ (Schuman, 61). En die vrouwe wijsheid wordt Davids echtgenote (39-42)! David staat – na een vernederende behandeling – rechtop met het zwaard in de hand. Boosheid en agressie ervaren is niet direct zonde, maar wordt wel spoedig zonde. David alleen met de grootste moeite en met veel wijsheid van het spoor van het kwaad afgehouden en op het spoor van de vrede gehouden worden. Alles hangt ervan af of hij hoort naar de stem. ‘Het is goed dat er profeten zijn, vooral als de profeet een vrouw is of als de profeet jouw vrouw is’ (Van Gennep, School, 94).

Liturgische aanwijzingen

De schriftlezing is lang. Wie per se een nieuwtestamentische lezing wil: Lucas 12:13- plaats daarvan kan men ook aan het begin van de dienst, in verband met de drie hoofdpersonen, drie lijnen trekken naar het Nieuwe Testament door middel van de volgende beginteksten: Jakobus 1:5 (Abigaïl) en 1:19-20 (David) en Lucas 12:21 (Nabal). In de voorbeden mag men niet vergeten te bidden voor diegenen die hun heilzaam ‘tegenover’ verloren hebben door ziekte of dood en diegenen die dit nooit gekend hebben of die een ongelukkig huwelijk hebben. En voor diegenen die lijden onder de agressie of dwaasheid van anderen. Wat betreft de liederen valt te denken aan: Psalm 14; 19:7; 75:1, 4; 143:9, 10; 146:2, 3; 147:3 (OB); 18:5, 15; 37:2, 3; 111:6; Gezang 294; 350; 427:5, 6, 7; 445:3.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken