Menu

Premium

Preekschets 1 Samuël 26:17-18 – Vierde Advent

1 Samuël 26:17-18

Vierde Advent

Saul had Davids stem herkend…

En meteen vroeg David: ‘Waarom jaagt u me toch achterna, mijn heer?’

Schriftlezing: 1 Samuël 26

Het eigene van de zondag

Advent komt elk jaar terug. Deze vierde advent zegt: het is opnieuw bijna kerst. Bij herhaling krijgen we een herkansing. 1 Samuël 26 is na 1 Samuël 24 en 25 voor David een herhalingsoefening in het wachten op God, die op zijn tijd recht zal doen en zijn Koninkrijk nabij brengt. Voor Saul een herkansing om de stem te horen: ‘Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?’ Dichterbij een laatste uitnodiging om het Zoon-van-David-feest mee te vieren niet komen.

Uitleg

Ik wil u aanraden u niet te verliezen in de vraag of de twee verhalen 1 Samuël 24 en 26 nu teruggaan op één of twee afzonderlijke historische gebeurtenissen en welk verhaal of onderdeel van het verhaal ouder of jonger is. Het levert niet veel zekere conclusies op. Met Stoebe (430w; 465) en Van Zijl (108) ben ik van mening dat we de verhalen het meest rechtdoen als we ze als twee afzonderlijke en zelfstandige verhalen beschouwen. Herhalingen, overeenkomsten en verschillen zijn juist van groot belang om de boodschap van de teksten op het spoor te komen.

Opvallend zijn de overeenkomsten tussen 1 Samuël 24 en 26. David is nog steeds op de vlucht voor Saul. Nog steeds moet hij zich schuilhouden in verafgelegen grotten. Opnieuw (23:19w) verklikken de Zifieten aan Saul waar David zich verstopt heeft en opnieuw gaat Saul met 3000 supersoldaten (24:3; 26:2) direct op jacht. Opnieuw krijgt David de om Saul te doden, maar opnieuw spaart hij heel bewust het leven van de gezalfde koning. Weer krijgt Saul spijt van zijn klopjacht op David en erkent dat David een door God gezegende koning zal worden.

De herhaling is voor David een test hoe hij, als geplaagde vervolgde, verdergaat na de vorige verzoeking om de kortste weg naar de troon te nemen. Toen bonsde zijn hart (24:6). En nu? David volhardt in zijn overtuiging dat hij God zelf rechter over Saul moet laten blijven en dat hij daarom niet het recht in eigen hand moet nemen.

Voor Saul is er de laatste herkansing om zich werkelijk te bekeren. Maar hij verhardt zich. Dat hij nu minder zegt en minder emotioneel dan in 1 Samuël 24:17 zijn falen en dwaasheid erkent, is daarvan een teken.

Opvallend is in het begin de ‘Haufung der Ausdrücke für Wüste’ (Stoebe, 466; in de NBV helaas wegvertaald). David wordt wel erg diep de woestenij ingedreven. Toch komt hij zelf stoutmoedig (zonder dat het een ‘lichtvaardig bravourestukje’ is [De Jong, 191]) uit zijn hol en neemt het initiatief om ’s nachts met twee mede-helden in het hart van het kamp van Saul binnen te dringen. Als een speer gaat hij recht op de speer van Saul af. Niemand (drie keer! 26:12) heeft het in de gaten. Ondanks het feit dat hij Gods hand achter deze diepe slaap ziet, slaat hij toch niet zijn slag. Ook al lijken de omstandigheden te zingen: ‘Grijp toch de kansen door God u gegeven…’ En het is nog wel zijn neef Abisaï (1 Kron. 2:16) die deze schoon ziet!

David neemt alleen de speer, ‘wapen dat Sauls verbeten machtshandhaving typeert’ (Deurloo, 62), en de waterkruik mee ten bewijze dat hij superdichtbij is geweest. In vers 13 wordt benadrukt dat David vanaf grote afstand een kloof overbrugt met zijn stem. ‘David steekt over naar de overkant en staat stil op de top van de berg, ver weg, – er is veel plaats tussen hen’ (NB). Mij valt het woord ‘plaats’ (makom) op. Temeer daarhet ook voorkomt in de verzen 5 (2x) en 25. (Legerplaats typeert Saul. Liggen, slapen, doofheid, ongehoorzaamheid, gefixeerd raken, op zelfhandhaving uit zijn, pas-op-de-plaats, rust-roest en geen-bekering-in-te-krijgen, horen bij makom. Daarentegen gaat David vastberaden zijn weg (dèrèk; vs. 25). Onderweg luistert hij naar God voordat hij spreekt. Eerst hoont hij Abner, de commandant, weg. Vervolgens ontwaart zelfs Saul de verre stem (drie maal kol in vs. 17!) van David. Krijgt hij van David de klemmende kernvragen te horen: waarom vervolg je mij? Wat heb ik gedaan?

Bitter is de klacht van de getergde vervolgde. Joden in ballingschap (Van Gennep, School, 96) en later de vervolgde christenen (mensen van de Weg!) onder het schrikbewind van Saul van Tarsen en nog weer later de vervolgde kerk en niet-gewenste asielzoekers hebben zich herkend. Het ergst vindt David dat hij uitgesloten is van de cultusgemeenschap (26:19) en dat hij gedwongen wordt zijn heil te zoeken waar het niet te vinden is (opstap naar 1 Sam. 27).

Wie drijft jou, Saul? God of de mensen? Op de derde mogelijkheid dat Saul bij zichzelf te rade moet gaan, wijst hij wijselijk niet. Daar moet Saul nu juist achterkomen! Maar wie achtervolgt nu een nietige vlo of een vliegensvlugge veldhoen? Saul erkent vervolgens zijn diepe dwaasheid.

Nadat Saul ‘psalmentaal’ (Schuman, 64) van David heeft gehoord (26:23-24) zegent hij de vervolgde. Maar betekent dit dat hij David als zijn opvolger erkent? Doet hij echt afstand van de troon? Of neemt hij de speer weer ter hand? De stem van David heeft hij nooit meer gehoord. Wel de stem van de heks uit Endor. En zijn eigen geestdodende stem.

Aanwijzingen voor de prediking

Ik waarschuw u: de exegese van dit lange hoofdstuk in de vele boeken overzien kost veel tijd. Risico is dan dat er te weinig tijd overblijft om keuzes te maken wat betreft de spits van de verkondiging. Wie het al of niet sparen van de messias Saul en het onderkennen van de leiding en wil van God in moeilijke omstandigheden als scopus wil nemen, predike over 1 Samuël 24. Wie inzet met: waarom staat de naam van David bij de geloofsvoorbeelden in Hebreeën 11:32? loopt het risico te veel in één preek te willen. Wie focust op de slapende bewakers van Saul en de relatief lange dialoog met Abner gaat snel aan inlegkunde doen: wil David hen aanzetten tot een keuze vóór hem in de trant van het latere ‘Wie mét Mij niet is, is tegen Mij’ (Luc. 11:23)? Moet Abner met David buiten de legerplaats smaad en vervolging durven lijden (vgl. Hebr. 13:13)?

Mij intrigeert vooral het aspect van herhaling en herkansing, vanwege de link met telkens opnieuw advent en kerst. En de lijn die loopt naar Handelingen 9:1-9. Bamard (76, 515, 528, 547) en Van Gennep {Naam, 95) gaan mij daarin voor. Het is de stem die de kloof overbrugt. Die de aanklacht uitspreekt: waarom vervolg je Mij? Die stem kent de hoorder beter dan dat de hoorder de stem kent en herkent te midden van al die andere stemmen.

Ondanks de grote afstand tussen David en Saul dringt David tot heel dichtbij door, raakt hij hem in de kern van zijn wezen aan (de speer en de waterkruik), is er de stem die afstand overbrugt en is er het antwoord van Saul met het warm klinkende (?) ‘mijn zoon’. Afstand en nabijheid tot de Zoon des mensen spelen met kerst een belangrijke rol. Hoe zullen we Hem ontvangen?

Het belang van het horen wordt onderstreept door verschillende namen waarin het werkwoord ‘horen’ of ‘verhoren’ voorkomt: Saul, Samuël, Je-Simon (26:1, 3).

Verder: Saulus van Tarsen was ook een Benjaminiet. een vervolger een volger worden? Kan Saul een Paulus worden? ‘Wij herkennen dé Gezalfde in David en wij herkennen Saul in onszelf (Bamard, 515). Hoe laten we Hem over ons regeren?

Achter de herkansing die Saul krijgt en die wij elk jaar krijgen met advent en kerst zit het geduld van Jezus met de onvruchtbare vijgenboom (Luc. 13:6-9).

Liturgische aanwijzingen

Eén lange schriftlezing is eigenlijk genoeg. Wie ook vooral de lijn wil laten zien naar Handelingen 9:4 leze ook Handelingen 9:1-9. Lucas 13:9-13 met een toelichting de begintekst zijn op deze vierde advent. In de voorbeden mag men niet vergeten te bidden voor hen tot wie de stem over de kloof niet meer doordringt. En voor de vervolgde christenen en andere opgejaagde vlooien. Wat betreft de liederen valt te denken aan: psalmen van Davids omzwervingen: Psalm 52 tot en met 59; 7:2, 7; 17; 18:8, 9; 75:4 (OB); 85:3, 4 (OB); 61:3; 109:12, 13, 14; 124 en Gezang 117 tot en met 121.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken