Preekschets 1 Samuël 4:21
1 Samuël 4:21
Ze noemde haar zoon Ichabod en verklaarde: ‘Israël is van zijn eer beroofd.’ Daarmee doelde ze op het verlies van de ark en op de dood van haar schoonvader en haar man.
Schriftlezing: 1 Samuël 4
Het eigene van de zondag
De zomertijd, juist de vakantietijd, een tijd zijn van bezinning. De drie hoofdstukken uit 1 Samuël over het verlies van de ark lenen zich daar uitstekend toe. Zij zijn ook geschikt als bezinning in het Triduum Sacrum.
Uitleg
Goslinga omschrijft het thema van het boek Samuël als de wording, instelling en vestiging van het ware theocratische koningschap in het volk Israël. Als prelude daarop is de Ladegeschichte, de hoofdstukken 4, 5, 6, later ingevoegd.
In 1 Samuël 4 gaat het om het diepste verlies van Israël. Israël lijdt niet alleen twee keer een nederlaag tegen de Filistijnen, verliest niet alleen veel van zijn volk en zijn priesters, verliest niet alleen de ark, maar bovenal verliest
Daarmee wordt de hele geschiedenis een voorspel van de val van de tempel. Silo houdt als heiligdom op te bestaan. Zie Psalm 78:60-64, Jeremia 7:12, 14 en 26:6. Hoewel er altijd een herinnering aan Silo levend is gebleven en het nooit geheel is verdwenen (1 Kon. 11:29; 14:2). Ook het priestergeslacht van Eli blijft nog waken over de ark (1 Sam. 14:3).
Over de verwoesting van Silo wordt alleen nadien gesproken, maar het gebeuren zelf wordt niet vermeld. De ark keert er niet meer terug. De ark is op weg naar Jeruzalem! In dat perspectief staan de verwoesting en de ondergang. In dit gedeelte (de Ladegeschichte) is Samuël afwezig. Hier is geen richter en geen redder. Het volk is aan zijn eigen inzicht overgelaten. Pas als de hele geschiedenis ten einde is, zal de richter Samuël na jaren onderdrukking Israël de weg naar de verlossing wijzen (7:3, 13). Als er geen woord van de Heer is, handelt het volk naar eigen inzicht. De omgang met de ark maakt zichtbaar hoe oppervlakkig dat inzicht geworden is. Zichtbaar wordt dat Israël niet meer innerlijk aan Hem verbonden is. De uiterlijke rituelen blijken dan niet meer te helpen. Zelfs de aanwezigheid van de ark niet meer. Ikabod: daarmee worden de onheilsprofetieën van 2:27vv en 3:11vv vervuld.
De Filistijnen zijn de macht die over Israël heerst als ze
Het overbrengen van de ark is een beslissing van het volk (ha am) en niet van het leger, zoals de nbv vertaalt: ‘Daarop zond het volk bericht naar Silo’ (vs. 4). Als het volk regeert, kan men tot wonderlijke dwalingen komen. Een wel zeer vroege kritiek op de ‘democratie’: de priesters, zij die het volk de offers des Heren gering hebben doen achten (1:17), doen nu wat het volk wil. Dit is in schrille tegenstelling tot de eerbied waarmee hier (vs. 4) de ark beschreven wordt. Het leven van de priesters en het volk heeft schijnbaar de eer niet weggenomen van de ark; het zal echter anders blijken te zijn. Zo gauw als we horen dat de beide zonen van Eli erbij zijn, weten we al dat het mis zal gaan. Zij zijn het die boven God geëerd worden (1:29, 30 en 34). Zo gaan ze paraderend voor de ark van het verbond, ‘beschermd’ door Hem die op de cherubs woont, de Heer der heerscharen, hun ondergang tegemoet. Men heeft geen enkel inzicht in wat er nu werkelijk gebeurt, integendeel: Israël juicht (vs. 5).
De Filistijnen zijn bezorgd. Zij motiveren hun bezorgdheid door een drietal uitroepen waarvan de laatste de diepste grond heeft: ‘Het is dezelfde God die in de woestijn de Egyptenaren met allerlei plagen heeft getroffen’ (vs. 8). Voor de Filistijnen komt er met de ark een nieuw element in de strijd dat een groot risico met zich meebrengt. ‘Die Anwesenheit der Lade im Lager erweist sich als ein starkes psychologisches Moment’ (Asmussen, geciteerd bij Goslinga). Zij vrezen de macht van Elohiem. Het meervoud duidt waarschijnlijk op de cherubs. De Filistijnen vereenzelvigen het palladium met de Godheid. Daarmee wordt zichtbaar dat Israël eigenlijk hetzelfde doet en als de heidenen geworden is. jhwh beschikt niet over hen, zij beschikken over Hem. Zij ontdekken op pijnlijke wijze dat jhwh niet grijpbaar is, noch dat men over Hem kan beschikken op grond van een ark of verbond. Hij gaat niet ‘in de materie zitten’, in die zin ook niet in de belofte. ‘Als de troon van de Heer weggerukt wordt uit zijn volk, zegt Hij daarmee dat Hij geen schaduwkoning wil zijn’ (Schneider, geciteerd bij Goslinga).
Met de dood van de beide zonen van Eli gaat het woord van de Heer in vervulling (2:34). Maar ook wordt vervuld wat de Heer tot Samuël zei: ‘Let op! Ik ga in Israël iets doen waarvan ieder zo zal ophoren dat zijn beide oren tuiten!’ (3:11). Een totaal onverwachte wending, een ongekend en ongehoord dieptepunt. Wat niemand voor mogelijk had gehouden en waarvan de mogelijkheid als een diepe ontkenning in het onderbewuste leefde, gebeurt. De ark van God wordt buitgemaakt wa aroon elohiem nilkat. Eli sterft dan ook niet als hij hoort over het verlies van zijn zonen (dat was voorzegd), maar als hij hoort over het verlies van de ark (vs. 18). Het hoofdthema: wa aroon elohiem nilkat komt tot vijf maal toe voor in dit hoofdstuk. Een moeilijkheid brengt de vertaling van Ikabod, de naam die de naamloze, levenbarende en stervende, schoondochter van Eli aan haar kind geeft. De meeste vertalingen kiezen voor de bevestigende uitspraak ‘weg is de eer’, of de glorie of de heerlijkheid. Walter Brueggemann leest het als een vraag: ‘Waar is de eer?’ en ziet het antwoord in vs. 22. Het benoemen van verlies en het een naam geven zijn een wezenlijk inzicht en gave van de Joodse traditie, aldus Brueggeman. Het punt in dit hoofdstuk is niet de toekomst van Israël, maar het verlies dat
Aanwijzingen voor de prediking
‘Het moet eerst minder worden voor het beter wordt’, zeggen ze in Friesland. Daarmee wordt het mindere in het perspectief van het betere gezet. In het licht van de hoop. Dat is uiteindelijk ook het perspectief van dit gedeelte. Vanuit deze diepte begint de ark haar weg naar Jeruzalem, vanuit onze diepte gaat God zijn weg. In die zin moet er ook gepreekt worden. Maar daartoe is dan wel nodig dat allereerst benoemd wordt wat die diepte is, echter zonder dat dit een aanklacht wordt. Moeten we niet benoemen hoe de kerk en het geestelijk leven van de gemeente ervoor staan, en ook dat van mijzelf? Moet de graankorrel niet eerst in de aarde vallen en sterven? Kan het geloof in de goede God die nooit loslaat niet als een bezweringsformule gaan functioneren die ons niet langer oproept tot bekering? Met andere woorden: dat het geloof in een liefdevolle God een ontkenning wordt van de werkelijkheid, een wegkijken van wat er werkelijk speelt. Met de woorden van Bonhoeffer: ‘Het grootste psychologische inzicht, de grootste begaafdheid en ervaring zijn niet in staat dat ene te begrijpen: wat zonde is. Menselijk inzicht weet van nood, van zwakheid en mislukken, maar het kent de goddeloosheid van de mens niet. Daarom weet het ook niet dat de mens alleen te gronde gaat aan zijn zonde en dat hij alleen door vergeving kan genezen.’ Israël ontdekt wie het is als de Filistijnen hun macht laten gelden. Dan blijkt dat hun geloof in de ark een holle frase geworden is en dat ze daaraan te gronde gaan. In één keer blijkt: ‘Hij is er niet meer’. Het heiligdom was er, de priesters waren er, de erediensten waren er, maar Hij was er niet meer. Dat is de angstwekkende mogelijkheid die dit gedeelte ons laat zien, ook met betrekking tot onze tijd, onze kerken, ons leven en ons geloven. Als het erop aankomt, blijkt Hij er niet meer te zijn. Hij is ertussenuit geslopen. Zoals tijdens een feest in één keer iemand gemist kan worden. Niet met slaande deuren, maar met stille trom vertrokken. En daardoor zijn wij verzwakt zonder het te weten. Als wij het niet onder ogen durven te zien, zijn het de Filistijnen – als metafoor voor de (maatschappelijke) krachten – die dat zichtbaar maken. Het vizier richt zich echter in dit gedeelte niet op de Filistijnen, maar op Israël! Zij zijn de werkelijke tegenstanders van
Liturgische aanwijzingen
Het is de vierde zondag van de zomer, de zesde na Trinitatis. Als nieuwtestamentische lezing kan men denken aan Johannes 12:20-26. Liederen waaruit een keuze gemaakt kan worden: Psalm 6, 32, 78:21, 22, Gezang 62, 169, 292, 316, 447.
Geraadpleegde literatuur
Walter Brueggeman, Ichabod towardhome, Grand Rapids (Michigan); C.J. Goslinga, Het eerste boek Samuël, Kampen, 1968; Willem Barnard, Stille Omgang, Brasschaat, 1992; D. Bonhoeffer, Leven met elkander, ’s-Gravenhage, 1987; D. Bonhoeffer, Navolging, Baarn, 1972.