< Terug

Preekschets 2 Petrus 1:19 – Bevestiging van ambtsdragers

2 Petrus 1:19

En wij achten het profetische woord (daarom) des te vaster, en gij doet wél, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.

Schriftlezing: 2 Petrus 1:12-21

Het eigene van de zondag

Ambtsdragers hebben de verantwoordelijkheid om de gemeente en elkaar bij de heilsgeheimen te bewaren. Ambtsdragers zijn dus geroepen om de gemeente en elkaar voor te gaan in het spellen (horen én doen) van het bijbels ABC. 2 Petrus 1:12-21 benadrukt de relevantie van het leven bij het Woord.

Liturgische aanwijzingen

Overige lezingen: Psalm 119:97-112; Matteüs 17:1-13. Liederen: LvdK Psalm 86:4; 111; 119:12, 17 en 40; Gezang 100; 101; 305; 313; 326; 340; 341 (!); Zingend Geloven IV, 35; Geroepen om te zingen, 128 (!); Evangelische Liedbundel, 209.

Geraadpleegde literatuur

Zie de literatuur bij de eerste schets in deze reeks. Verder: L. Schellevis, Postille 1981-1982, ’s-Gravenhage 1981; A.F. Troost, Verder als herder, Zoetermeer 2001.

Uitleg

In de schets over de doop is een inleiding te vinden op 2 Petrus. Met name traditioneel rooms-katholieke auteurs tekenen bij de exegese van deze perikoop aan, dat de uitleg van de Schrift slechts veilig is wanneer ze binnen de officiële kerkelijke kanalen blijft. De schrijver van 2 Petrus zou hier dus het kerkelijk leerambt introduceren. We bevinden ons dan in de sfeer van de vroeg-katholieke kerk. Maar de stap van de apostolische traditie naar het ambt wordt in deze brief niet gezet. Men heeft hier dus veel meer willen lezen dan er in feite staat. Het hele probleem van de kerkelijke autoriteit is aan 2 Petrus opgedrongen (zie o.a. Van Houwelingen, 147-150).

Petrus (voor de vragen rondom het auteurschap verwijs ik naar de opmerkingen in de schets voor de Openbare Belijdenis) is doordrongen van het besef dat de gemeente telkens weer teruggeroepen moet worden. Bij het heil bepaald. Het gevaar van geestelijke achteruitgang is steeds aanwezig (vgl. Hebr. 5:11-12). De aanwezigheid van de dwaalleraars maakt de reden om te schrijven alleen maar dringender. Het appèl krijgt extra gewicht door de persoonlijke omstandigheden van Petrus. Hij weet dat hij aan het einde van zijn leven is. Spoedig zal zijn tent worden afgelegd (vgl. 2 Kor. 5: 1). Als de stem van de apostel zwijgt, zal het geschreven woord de boodschap verder dragen. Het woord moet zwart op wit komen te staan, de gemeente moet houvast hebben.

Petrus zet zich af tegen de mythen (1:16) van de gnostische dwaalleraars (vgl. ook 1 Tim. 1:4; 2 Tim. 4:4; Tit. 1:14). De verkondiging van de apostelen hoort niet in de sfeer van de mythen, maar gaat terug op ooggetuigen – dus op feiten! Jezus Christus was een concreet levend mens. En de schrijver zegt ooggetuige geweest te zijn van zijn majesteit, op de berg van de verheerlijking. Een heel bijzondere gebeurtenis, nauwelijks met een pen te beschrijven. Het citaat in vers 17 is verwant aan de synoptische traditie (m.n. Mat.17), maar wijkt daar op bepaalde punten ook van af. De verheerlijking op de berg greep vooruit op de toekomst van Christus. Het beeld, de voorstelling, was voor hen overduidelijk. De christelijke hoop is dus betrouwbaar. De verwachting van Christus’ toekomst mag je nooit prijsgeven. Dat deden de dwaalleraars wel. Daarom is het zaak telkens weer oor en hart te luisteren te leggen bij het getuigenis van profeten en apostelen! ‘Ook als ‘horen en zien’ vergaat, blijft nog het apostolisch getuigenis van de grootsheid en majesteit van Christus’ (Van Houwelingen, 133).

In vers 19 gaat het over het profetische woord. Vaak worden de Schriften als geheel met deze term aangeduid. Waar Gods belofte in vervulling gaat, blijkt het Woord betrouwbaar. De ooggetuigen die op de berg aanwezig waren, hebben kunnen vaststellen dat het Woord betrouwbaar is. Het profetische woord is dus de betrouwbaarheid zelve, zo kunnen we het eerste deel van vers 19 weergeven. Schellevis stelt: ‘Die betrouwbaarheid en geldigheid van het profetische woord wortelen dus in de christologie. Zij vinden hun fundament in de historische verschijning van Jezus Christus zelf’ (Schellevis, 22).

Het beeld van de lamp voor Gods Woord komt uit Psalm 119:105. Het is een dynamisch beeld. De lüchnos is een lamp voor onderweg die ook thuis op een standaard kan worden gezet. Het is een looplamp. Het licht van de lamp schijnt in de duisternis van deze wereld, het is onthullend licht. Vervuiling wordt zichtbaar. De eerste betekenis van auchmerds is ‘droog, dor’. In het oosten betekent dat in de praktijk ook ‘vuil’. ‘Met dit licht is een haarscherpe tijdopname te maken’ (Van Houwelingen, 144). De ‘duistere plaats’ kan betrekking hebben op de wereld waarin we leven, maar het kan ook individueel worden verstaan (het eigen hart). Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. ‘Het individuele wordt opgeroepen door de toekomstverwachting voor heel de wereld, waar de mens zelf deel van is’ (Van Houwelingen, 147).

Het licht van het Woord is als een voorbode van een heldere dag. Dit kan eschatologisch worden opgevat. Het is de toekomst waarnaar we onderweg zijn (een belangrijk thema in 2 Petrus). En het beeld wordt nog uitgebreid met dat van de morgenster (phoosphóros – lichtdrager, lucifer). De morgenster is de voorbode, de belofte van de dag. De beelden worden wat door elkaar heen gebruikt. Maar dat doet er voor de schrijver niet toe. Het gaat hem om de tegenstelling tussen het donkere van de nacht en het lichte van de dag. De morgenster maakt hier deel uit van het totale beeld. Ze is niet, zoals in Openbaring 22:16, het beeld voor Christus.

De perikoop eindigt met een aanwijzing hoe om te gaan met het profetische woord. Als je er eigenmachtig mee omgaat en er je eigen wensdromen in stopt, kun je niet meer in verwachting leven. Profetie maakt altijd deel uit van een groter geheel en is niet los verkrijgbaar. Profetieën zijn de cellen van een honingraat. Uitleg van het profetische woord kan niet zonder het gebed om de Geest.

Aanwijzingen voor de prediking

Dit woord uit 2 Petrus klinkt ons niet bepaald aantrekkelijk in de postmoderne oren. We leven in een tijd dat ieder haar eigen waarheid heeft, leeft bij zijn eigen ervaringen, en gelooft zoals past bij haar eigen gevoel. ‘Wij achten het profetische woord vast’ klinkt als ‘wij hebben het!’ en dat klinkt niet in een cultuur waarin helemaal niets vaststaat, waarin we niets ‘hebben’. De tekst kan dus irritatie oproepen. Het is goed om daar rekening mee te houden en om die irritatie ook te benoemen.

De lezing uit Psalm 119 stel ik voor, omdat het beeld van de lamp uit deze psalm afkomstig is. Bovendien bezingt Psalm 119 het leven bij Gods onderwijzing, zijn Woord.

De evangelielezing uit Matteüs 17 ligt voor de hand omdat daar het verhaal van de verheerlijking op de berg wordt verteld.

Ondertussen neemt de kennis van de bijbel wel zienderogen af, ook onder betrokken gemeenteleden. ‘Je moet mij niet vragen voor ouderling, ik weet niks van de bijbel’, hoor je nogal eens. Het is een serieus probleem. We kunnen in het kerkenwerk enorm actief zijn, bergen werk verzetten, en daar vervolgens ook in vastlopen. Veel ambtsdragers zijn tegen het einde van hun ambtsperiode opgebrand. Omdat er te weinig vuur was, niet voldoende inspiratie, omdat de bron van het Woord nauwelijks werd aangeboord. In zijn boek De terugkeer van de verloren Vader stelt Van Gennep dat ‘waar de hoop ons ontglipt’ telkens weer ‘zwaarlijvigheid, terreur en obsceniteit’ ons dreigen te verstikken (geciteerd bij Troost, 83). En juist onze hoop putten we uit het Woord!

Daarom hamert Petrus ook zo op dat aambeeld van het Woord. Hij zet zich af tegen de dwaalleraars die elke toekomstverwachting ontkennen. ‘De gemeente kan slechts hoopvol naar de vervulling blijven uitzien, als zij zich telkens weer laat gezeggen en inspireren door dit betrouwbare woord’ (Schellevis, 23). Ambtdragers mogen de gemeente daarin voorgaan. Dat vraagt voor alles om een luisterhouding. Als een kerkenraad de tijd neemt om gezamenlijk de bijbel te lezen en te bestuderen, gaat dat nooit ten koste van allerhande ander werk dat ook gedaan moet worden. Integendeel, het werk zal alleen maar aan inhoud winnen. Een advies van de kerkvader Hieronymus luidt: ‘Kiest u een gepaste plaats uit (…) waarin gij u als in een veilige haven kunt terugtrekken. Lees daar ijverig de Heilige Schrift, bid daar dikwijls, denk daar diep na over de toekomende dingen. Wij zeggen u dat (…) opdat gij daar leert en overweegt, hoe gij u het best aan de uwen kunt geven’ (geciteerd bij Troost, 87).

Moet je veel van de bijbel weten om een goede ambtsdrager te zijn? We zijn alsnel geneigd die vraag met een vergoelijkend ‘nee hoor’ te beantwoorden. Anderekwaliteiten zijn ook heel belangrijk. En dat is ook zo. Maar bijbelkennis kan je wel tot een betere ambtsdrager maken. Het profetische woord geeft je bagage. Het geeft licht op je pad. Het biedt spiegels die kunnen bemoedigen, troosten en heilzaam confronteren. De bijbel is de bron, waar je eigen dorst gelest wordt en waaruit je ook anderen van water kunt voorzien. Met het Woord kun je verder.

Woord dat ons oproept om te leven,
woord van de Heer, dat leven geeft.
Licht dat aan ieder is gegeven
die in het spoor van Jezus leeft.
Dat woord wil licht zijn op de wegen
die mensen gaan – hun leven lang.
Dat woord komt telkens ons weer tegen,
houdt ons geloven aan de gang.

Geroepen om te zingen, 128

< Terug