Menu

Premium

Preekschets Deuteronomium 27:9

Deuteronomium 27:9

Zevende zondag na Epifanie

Wees stil en luister, Israël.

Schriftlezing: Deuteronomium 27:1-10

Het eigene van de zondag

Kenmerkend voor de zondagen van de voorvasten is dat ze met nogal rasse schreden naar Pasen toe tellen; elke week zijn ze tien dagen verder: zeventigste, zestigste, vijftigste dag. Misschien is dat ook de reden dat ze in de liturgische aanpassingen na het Tweede Vaticaans Concilie zijn komen te vervallen, nota bene juist in de periode dat de protestantse kerken de rijkdom van de oude liturgie ontdekten: de telling klopte niet. De aanduidingen klinken ook eerder kinderlijk opgetogen dan hard feitelijk. Zoals een kind nauwelijks kan wachten tot het grote feest is aangebroken en wenst dat de tijd met reuzenstappen voorbijgaat, zo is het hier gerealiseerd: elke week tien dagen dichter bij Pasen. ‘Wanneer gij komt in het land dat God u geven zal’ is de leidende zin gedurende deze zondagen. Vandaag toegespitst op de geboden die het volk meekrijgt.

Uitleg

‘Behoed heel het gebod dat ik jullie vandaag gebied’, luidt de letterlijke vertaling van Mozes’ aanhef tot het volk. Behoeden is van een andere orde dan het bewaken, onderhouden en naleven waar de gangbare vertalingen ons op trakteren. Bij behoeden denk je aan iets kwetsbaars, iets wat verzorging nodig heeft. En naleven, ja dat zul je zeker doen, ‘heel dit gebod’, lees: alle geboden die Mozes geeft om van het leven in het land, op deze aarde geen aanfluiting te maken, maar een goede uitvoering van wat God bedoeld heeft. Legt Mozes dit gebod op, zoals de NBG-vertaling zegt? Of geeft hij het gebod (nbv, wbv)? Letterlijk ‘gebiedt hij het gebod’. Dat klinkt hier dus met veel nadruk, zoals ‘wakende de nachtwake’ en ‘vrezen met grote vreze’ uit Lucas 2: het zijn woordherhalingen om een sterke nadruk te leggen.

Het karakter van de geboden is dat ze niet worden opgelegd, maar aangeboden: de mens kan er in volle vrijheid ja tegen zeggen. Er wordt niets bevolen, maar wel sterk aanbevolen. Er wil iets gedaan worden, en het is ons geboden dat dan ook te doen. En goed graag!

Opnieuw een zin met grote nadruk: er moeten grote stenen worden opgericht – het Hebreeuws gebruikt hier het woord van Pasen: ‘doe ze opstaan’ – en dan: ‘bekalk ze met kalk en schrijf alle woorden van deze Tora daarop’ (in vs. 2, en nog eens in vs. 4). Sommige commentaren leiden hier het voorlopige karakter van de oudtestamentische geboden uit af: kalk regent na verloop van tijd van de stenen af en dan zijn de woorden weg. Een sterk contrast met de tien woorden die in steen gegraveerd staan. Die zijn dus blijvend, de rest niet. Volgens deze interpretatie dan. Het zou kunnen, maar het lijkt me eerlijk gezegd een nogal platte uitleg, ingegeven door de overtuiging dat de geboden voor de christelijke wereld een gepasseerd station zijn.

Je zou echter bij het voorlopige karakter van de op kalk geschreven woorden ook kunnen zeggen: het wil met vaart ter hand worden genomen, het doen van de geboden, voor ze onleesbaar worden. Ze zijn Gebot der Stunde, dus laat ze niet te lang op jouw inzet wachten. Ze staan er nu, ‘duidelijk en goed’, zoals de Naardense Bijbel het slot van vers 8 vertaalt, ‘klaar en duidelijk’ (nbg): ga er per omgaande mee aan de slag.

Dan komen we bij het altaar en prompt wordt de taal muzisch: er zit een sterke melodie in de Hebreeuwse zinnen van de verzen 6 en 7. Die muziek wordt niet verstoord door gehak in steen met voorwerpen van ijzer. Want ijzer staat voor zwaarden, en zwaarden betekenen oorlog. Dit hier worden stenen van vrede (vs. 6): shelemot zijn de stenen, met het woord shalom erin verwerkt. ‘Hele, ongehakte’ stenen dus, zoals de vertalingen melden. Maar om dit vredeswoord hier met ‘onbehouwen’ of ‘ruw’ weer te geven, zoals sommige vertalingen doen, dat zegt toch meer over de onbehouwenheid en de ruwheid van de vertalers dan over deze stenen.

Aanwijzingen voor de prediking

Jezus’ opgang naar Jeruzalem begint in de kerkelijke vieringen bij de veertigdagentijd. Wij richten onze blik al die kant op, bij het lezen uit Deuteronomium, waar het volk op de drempel staat van zijn opgang naar Jeruzalem. Jezus’ opgang zal uitlopen op zijn opstanding met Pasen. Het volk in Deuteronomium krijgt van Mozes aanwijzingen hoe te leven in het beloofde land. Het gaan van de wegen Gods, het leven van Gods genade, daarvoor moeten mensen toegerust worden.

Wat krijgen ze mee? Geen bevelen, opdrachten, strakke leefregels. Maar geboden die ze op het hart gebonden krijgen, om er ernst mee te maken, opdat het leven een feest wordt.

Het zijn vrolijke klanken. Die merkwaardige verzen over ‘kalken met kalk’ kunnen we lezen als aanmaning om er niet alleen ernst, maar ook haast mee te maken. Stel je voor dat ze verregenen, dan moet je ze je tijdig eigen gemaakt hebben.

De stenen worden ‘opgericht’. Maar dat is meer een woord voor verenigingen en afdelingen van politieke partijen. Er staat in de grondtekst dat de Israëlieten de stenen ‘zullen doen opstaan’. Groot, liggend gesteente, dood en koud materiaal, staat op. Is het een overinterpretatie van de tekst om er Pasen in te horen meeklinken? Het dode materiaal dient om ‘alle woorden van deze Tora’ op te schrijven.

Er zit muziek in de geboden, en ook in de woorden van dit boek dat in het Hebreeuws ‘Woorden’ heet, Debarim. De taal klinkt speels en swingend als het over de offers op het altaar gaat. Die muziek wordt niet verstoord door gebeuk van ijzeren gereedschap op steen. Deze stenen worden stenen van vrede. Ze staan op, en zo licht hier iets op van de taal van de evangeliën, waarin het woord van God, dat vrede brengend is verschenen, opstaat in ons midden, als een levende.

In de laatste verzen van de lezing staat een opmerkelijke variant op het ‘Hoor Israël’, Shema Jisraeel. Dat vinden we in Deuteronomium 6, en het wordt weleens de geloofsbelijdenis van Israël genoemd: ‘Hoor, Israël, de here is onze God; de here is één’ (6:4). Vijf keer komt de aanhef ‘Hoor, Israël’ in Deuteronomium voor, en alleen hier gaat hij vergezeld van een andere gebiedende wijs: ‘Zwijg en hoor, Israël’.

Waarom staat dat er? Welk zwijgen wordt hier geboden? Een van de commentaren zegt dat dit weergeeft hoe wij uiteindelijk voor God staan, namelijk met lege briefjes. We weten niet wat we moeten zeggen. We staan bedremmeld voor Hem. Dat geeft een zeer ongemakkelijke stilte. Is het dat?

Er is ook een ander zwijgen. Geen pijnlijk zwijgen, maar een zwijgen om in te keren tot jezelf. Willem Barnard heeft eens gezegd dat wij ons maar al te graag uiten, maar dat wij niet meer innen. ‘Er is geen woord naar ons toe, want wij overstemmen het met ons groepsgesprek’, moppert hij. ‘Er is geen openbaring, wij leggen barreziels onze gevoelens bloot.’

Staat daarom hier dat ‘Zwijg, Israël’? Je moet ‘innen’, ontvankelijk zijn voor het woord dat naar je toekomt. Is alles wat Mozes gezegd heeft ook niet iets om stil van te worden, om te beseffen wat het allemaal betekent? En is het zwijgen ook niet aanbidding? Zwijgen vol ontzag voor het grote dat God aan de mensen meedeelt, dat Hij met ze deelt? Ontzag vanwege het besef dat Hij zichzelf meedeelt in dit grote en ontzagwekkende woord?

Zwijgen moeten we ook om goed te kunnen horen. Zwijgen is de voorwaarde voor het luisteren. ‘Als de Ziele luistert/ spreek’ et al een taal dat leeft’ (Guido Gezelle). In de stilte van het hart kun je horen wat er tot je gesproken wordt.

Na het zwijgen en horen is er ten slotte een laatste fase in het stil zijn. Dan zijn er woorden, maar niet de eigen woorden. Dan is er het instemmen en samenstemmen met de woorden van het lied, oude woorden die nieuw zijn omdat ze nu, ‘heden’, om met Mozes te zeggen, opnieuw klinken.

Liturgische aanwijzingen

Als tweede lezing kan het gedeelte uit Matteüs 5:33-48, de in het oecumenisch leesrooster genoemde lezing, gekozen worden. Liederen: Psalm 62, 65; ‘Komen ooit voeten mij melden de vrede’ (T 216); Gezang 478:4, 7 (Lvdk); Gezang 362 (Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk).

Geraadpleegde literatuur

J. Heller, in: Amsterdamse Cahiers 10, Kampen, 1989; W. Barnard, in: Nog stillere omgang, P.N. Holtrop (red.), Kampen, 1994.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken