Menu

Premium

Preekschets Deuteronomium 28:8

Deuteronomium 28:8

Achtste zondag na Epifanie

Hij zal u zegenen in het land dat hij u geeft.

Schriftlezing: Deuteronomium 28:1-10

Het eigene van de zondag

Quinquagesima is van het rijtje zondagen in de voorvasten de enige zondag waarvan de naam klopt: het is de vijftigste dag voor Pasen. Ontleend aan de psalm voor deze zondag is de andere benaming Esto mihi: ‘Wees mij een God van bescherming’, Psalm 31:3.

Uitleg

Deuteronomium 28 is het langste hoofdstuk van het vijfde bijbelboek. In veertien verzen wordt er gezegend en in vierenvijftig vervloekt. In deze preekschets houden we (dat is een oude domineestruc) op tijd op met lezen!

Naastepad las ooit wel het hele hoofdstuk voor in een leerdienst en liet het volgen door een korte preek onder het motto: ‘Er valt niet aan te denken om de tekst van deze perikoop woord voor woord uit te leggen. Een onweer legt men ook niet uit.’ En dan zegt hij: ‘Maar je zou na de zware donderbui bijna vergeten dat het hoofdstuk begint met zegeningen, twaalf in getal, als een gulle warme zomerse dag!’ Ook als je alleen het zomerse begin leest, moet het hele hoofdstuk toch wel meeklinken.

Zegen en vloek zijn in Deuteronomium geen voorspellingen of dreigementen. Ze dragen een hoog realiteitsbesef in zich: als je leeft naar de richtlijnen die God geeft, dan ben je gezegend; doe je het tegendeel ervan, dan gaat het grondig mis, met jouzelf en met alles en iedereen om je heen. Het is, zegt Schuman, de weg van het horen tegenover de weg van het niet-horen.

Er zijn door de woordkeus van dit gedeelte sterke verwijzingen naar Genesis 25-33, waarin de zegen en de gezegende centraal staan.

Bijzonder is in vers 10: ‘De Naam van de here is over je uitgeroepen’. De Naam, die men begonnen is uit te roepen in Genesis 4:26, die Abram en Isaak hebben geroepen (Gen. 13:4, 26:25), die God zelf in het voorbijgaan heeft uitgeroepen (Ex. 34:5), die wordt hier over ‘jou’ uitgeroepen, over Israël, de aangesprokene in de slothoofdstukken van de Tora.

Aanwijzingen voor de prediking

In Deuteronomium klinkt het woord zegen heel royaal. Dit is wat God het liefste wil, zegt Mozes, dat jullie als gezegenden leven en je best doen. ‘Behoeden en doen moet je alle geboden die ik je van Godswege geef, zegt hij. ‘En al deze zegeningen overkomen jou, en vallen je ten deel (letterlijk: ze halen je in), omdat jij hoort naar de stem van de here, jouw God.’ Dat is mooi: ze overkomen jou en ze halen je in – je bent geheel en al door zegen omgeven. Dan komt er in vers 2 een opmerkelijke zinswending. Bijna alle vertalingen zeggen: ‘De zegeningen overkomen jou en halen je in, wanneer jij hoort naar zijn stem.’

Maar er staat letterlijk toch echt: ‘. omdat jij hoort naar zijn stem’. En verderop (in vs. 9): ‘De here doet jou opstaan, hem tot een heilig volk, zoals Hij je gezworen heeft, omdat jij zijn geboden behoedt en gaat op zijn wegen.’

‘Omdat’ je dat doet? Ons idee is steevast: de zegen is een beloning; God geeft ons die, indien wij handelen naar zijn geboden, als wij doen wat Hij wil. Bij de rooms-katholieken, zo leerden de protestantse kinderen in de geschiedenislessen over de kerkreformatie, ging het om het doen van goede werken. Luther en Calvijn waren daar fel tegen. Zij zeiden: ‘God beloont je niet op grond van je eigen prestaties, maar op grond van zijn genade.’ En ze hadden het nog niet gezegd, of hun navolgers zeiden er achteraan: ‘Als je maar oprecht gelooft in Gods genade, dan ontvang je zijn zegen.’ Dus was er toch weer een duidelijke voorwaarde waaraan men moest voldoen.

En nu zien we in die oude teksten, dat het daar veel ruimer, zonniger en vertrouwelijker toegaat. Je bent gezegend omdat je Gods geboden behoedt en zijn wegen gaat. Want natuurlijk leefje zo als hier in de geboden aangeboden wordt. Je zou wel gek zijn als je het niet deed. Want dit is toch de manier van leven: niet ten koste van anderen, niet tegen elkaar, maar werkelijk samen met elkaar, één, zoals God Een is. Wie zou het niet zo willen hebben?

Het gaat intussen wel anders. Er zijn talloze stoornissen opgetreden. We jagen met grote kortzichtigheid doelen na die op de lange termijn fataal kunnen zijn voor ons leven en voor de wereld. We zaten al opgezadeld met een gewelddadige erfenis van eeuwen, maar we leveren zelf ook flinke bijdragen aan vervuiling en ontmenselijking door het in stand houden van armoede, honger en oorlog.

En daar zitten we bij het tegendeel van de zegen: de vloek. Een onderdeel waar in dit langste hoofdstuk van Deuteronomium meer dan vijftig verzen voor zijn uitgetrokken. Zo zonnig als het begint, met ons dat fiere, vrolijke ‘gezegend’ toe te roepen, ‘gezegend ben jij dat je het doet’, zo in mineur gaat het verder, want – dat is de grote verlegenheid van de Bijbel – het gaat zo anders, en daar komt dan het ‘indien’ om de hoek kijken. ‘Vervloekt ben je indien jij niet hoort.’ Als de mensen het laten afweten, als ze zich niet laten richten door de aanstekelijke vreugde der wet, dan ontspoort het menselijk leven, in het land, op de aarde. Mensen kunnen beesten worden, alle cultuur en beschaving ten spijt. De vloek is een gevolg van het niet willen horen.

Met de zegen is het anders. Die volgt niet op je goede gedrag. Een joods commentaar zegt: ‘De zegeningen worden over de Israëlieten uitgegoten zonder enige prestatie van hun kant.’

Het zou al te naïef zijn te geloven dat wie goed doet, goed ontmoet. Dat zou wel moeten, maar zo is het niet. En God beloont zijn getrouwen ook niet met hoofdprijzen in de lotto of eerste plaatsen bij wedstrijden, of, meer wezenlijk, een goede gezondheid en een lang leven. Ook dat zou wel zo moeten zijn, maar zo gaat het niet. Met een hart vol onrust en pijn staan we bij het bed van iemand die we nog niet kunnen missen, en bij de baar van iemand die we moeten missen. God zegent ons niet in de voorspoed en het vrij zijn van angst en zorgen.

In de berijmde Psalm 25 staan de regels: ‘Wie het heil van Hem verwacht / zal het ongestoord verwerven, / en zijn zalig nageslacht / zal ’t gezegend aardrijk erven.’ ‘Het gezegend aardrijk’… dus deze aarde is gezegend. En de vraag is nu: willen wij dat gezegend aardrijk erven? Het ligt op ons te wachten, het land van belofte, je mag het zo binnengaan. En God kan zich niet anders voorstellen dan dat wij in de lichtkring van die zegen willen stappen: ‘Gezegend ben je, omdat.’

Het gelezen gedeelte eindigt (in vs. 10) met het uitroepen van de Naam des heren: ‘En alle volken van de aarde zien dat de NAAM uitgeroepen is over jou en zij hebben ontzag voor jou.’ De NAAM: Ik ben er voor jou, Ik was, Ik ben, Ik zal zijn. Zijn naam, die zegt dat Hij reddend tegenwoordig is bij de mensen, die naam is uitgeroepen over zijn volk. Dat zien de volken en zij hebben ontzag voor dit volk.

Die hoop heeft de gelovigen alle eeuwen gaande en staande gehouden: alle volken zullen het zien. Alles wat wij meemaken, al onze inzet, onze moeite, is niet vergeefs. God zal het lonen. Niet met de zegen, want wij zijn zijn gezegenden al. Maar met dit uitzicht, dat de geschiedenis tot haar doel zal komen, dat de aarde goede schepping zal zijn, dat onrecht en verdrukking zullen verdwijnen als sneeuw voor de zon.

Liturgische aanwijzingen

Lezing: Lucas 18:31-43, de klassieke lezing voor deze zondag: lijdens- en opstandingswoorden van Jezus en de genezing van de blinde bij Jericho: de opgang naar Jeruzalem is begonnen. Liederen: Psalm 25:4-6, Psalm 31; Gezang 536 (Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk); ‘Laat alleman nu zingen’ (uit Th.J.M. Naastepad, Het lied op onze lippen 99, geschreven bij Deut. 28 én Luc. 18:31 e.v.).

Geraadpleegde literatuur

A. van Ligten, Intussen is het ook weer droog geworden, Vught, 2010; A. Cohen, in: The Soncino Chumash, Londen/Jeruzalem/New York, 1983.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

‘Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken’

Het vijfde boek van Mozes spreekt in hoofdstuk 4 dankbare verbazing uit over Gods verbondenheid met zijn volk in Mozes. In de hele geschiedenis van God met de mensheid kwam zo’n unieke verbondenheid niet voor (Deuteronomium 4:32-33). De beproevingen logen er niet om, maar ook Gods wonderdaden niet (4:34). Jullie boffen dat jullie dit te zien gekregen hebben (4:35) en je hebt zijn woorden ook nog mogen horen (4:36). God zelf heeft jullie bevrijd (4:37). Onderhoud dan zijn geboden, dan is deze band niet kapot te krijgen en zal het jullie goed gaan (4:40).

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Brood genoeg voor iedereen

In het Evangelie van Johannes heeft Pasen een belangrijke plek. ‘De inzichten van na Pasen zijn leidinggevend in dit Evangelie en hebben hun stempel gedrukt op het verhaal van Jezus vóór Pasen,’ schrijft professor Martin de Boer. Je moet dus niet alleen de gebeurtenissen rond Pasen, maar ook de rest van het Evangelie lezen in dat licht. Het teken van het brood in Johannes 6 kan dan ook gelezen worden als een opmaat naar Pasen. En zo is er in de uitleg ook een verbinding te maken naar het eten van het Pesachmaal in Jozua 5.

Nieuwe boeken