Menu

Premium

Preekschets Deuteronomium 8:7a

Deuteronomium 8:7a

Straks brengt de Heer, uw God, u naar een goed land.

Schriftlezing: Deuteronomium 8:7-10

Het eigene van de zondag

Op het platteland is het op veel plaatsen gebruikelijk de dorpsfeesten af te sluiten met een laagdrempelige kerkdienst in de open lucht of in de feesttent. Dergelijke diensten trekken een geheel eigen publiek en bieden een kans om in een heel andere omgeving de Bijbel te openen. De stemming is feestelijk en ongedwongen. Er is vaak weinig tot niets van een kerkelijke sfeer waardoor sommigen zich soms belemmerd voelen; vaste kerkgangers ervaren juist een zekere vervreemding. De hoorders zitten er niet primair als leden van de gemeente, maar als bewoners van het dorp of van de buurt. Men kan de vraag stellen naar de theologische betekenis van de plaatselijke leefgemeenschap.

Uitleg

De perikoop Deuteronomium 8:7-10 bevat veel stereotiepe zinswendingen en lijkt niet erg opzienbarend. Toch is er wel het nodige over te zeggen en is er een exegetisch probleem mee gemoeid. De grondtoon is duidelijk: het volk Israël dient zich te verheugen over en dankbaar te zijn voor het bestaan in een vruchtbaar land als Kanaän. De verzen 7-9 bieden een kort en tegelijk weids panorama over de zegeningen die hier te ervaren zijn. Het eerste vers van de perikoop zet echter theologisch zwaar in met de rol van ‘de Heer, uw God’, die de mensen in een dergelijk land ‘brengt’. Israël heeft dit land niet ontdekt of verdiend, maar het is er gebracht.

De catalogus van producten begint met drie soorten water (7). De vertaling ‘beken, bronnen en waterstromen’ (nbv) is te tautologisch: er worden wel degelijk drie soorten water aangegeven, namelijk altijd stromende beken (in tegenstelling tot waterlopen die een deel van het jaar droog staan), bronnen en grondwater. Deze aanduidingen vormen een crescendo: de overvloed wordt steeds groter en men komt als het ware steeds dichter bij de oerbron van alle water en dus van alle leven. Het laatste woord komt ook voor in Genesis 1:2 en herinnert aldus aan de schepping. Gods scheppende hand is in Kanaän duidelijk merkbaar.

In vers 8 worden zeven producten genoemd die in het latere jodendom zijn aangeduid als ‘de zeven soorten’. Ook hier is sprake van een crescendo. De eerste twee soorten, tarwe en gerst, vormen de basis voor het dagelijks brood, het gewoonste voedsel. Druiven, vijgen, granaatappels, olijven en honing zijn vergeleken daarmee weliswaar luxeproducten, maar voor het leven als geheel toch ook onmisbaar. Wijn en olie geven vreugde en bieden de mogelijkheid voedsel te conserveren. Fruit is onontbeerlijk voor een gezond menu, maar is ook een lekkernij. Honing (de uitleggers verschillen van mening over de vraag of het hier gaat om bijenhoning of om zogeheten dadelhoning) was in de Oudheid het toppunt van zoetheid. Het lijkt niet toevallig dat er geen dierlijke producten worden genoemd (afhankelijk van de status van de honing): we blijven in een paradijselijke sfeer.

De lijn van 7-8 wordt in vers 9 nog eens bevestigd (geen schamel brood, maar rijke overvloed – het woord ‘slechts’ in de nbv suggereert ten onrechte dat een maaltijd van uitsluitend brood ‘schamel’ zou zijn) en doorgetrokken: naast alle producten die nodig zijn om te leven worden ook nog eens de delfstoffen ijzer en koper aangetroffen, wat mogelijkheden opent voor werktuigbouw en handel.

Vers 10 stelt de uitleggers voor de vraag hoe men de syntaxis van de hele perikoop dient op te vatten. Hierbij speelt ook de vertaling van het Hebreeuwse ki aan het begin van vers 7 een rol. Men kan drie opvattingen onderscheiden. Allereerst is het mogelijk de hele perikoop als een reeks hoofdzinnen te beschouwen. Er is dan geen hiërarchisch verband tussen de verschillende uitspraken: de Heer brengt u, u zult eten, u zult verzadigd worden, u zult danken. Ook als men ki met ‘want’ vertaalt (zoals veel oudere vertalingen) licht er niet meteen een zinvol verband op: de voorgaande perikoop prent Israël in dat het de woestijntocht moet interpreteren als een leerweg die het volk moet brengen tot het houden van de geboden. De komst in het beloofde land kan daarvoor nooit als argument worden aangevoerd. Waarschijnlijk daarom vertaalt de nbv met ‘straks’, zodat duidelijk wordt dat het logische verband met het vervolg niet met het voorafgaande dient te worden gelegd.

Wat is echter dat verband? De nbv en vele andere vertalingen vertalen de eerste twee werkwoorden van vers 10 als bijzinnen met ‘wanneer’ (in de nbv zijn ‘eten’ en ‘verzadigd worden’ bovendien samengenomen tot ‘in overvloed leven’) en het derde werkwoord als de hoofdzin die een opdracht bevat: ‘dank dan de Heer, uw God’. Wil men echter ki in vers 7 een duidelijke grammaticale functie geven, dan moet daar de bijzin beginnen en niet in vers 10. Dan ligt het ook voor de hand het eerste werkwoord in vers 10 als begin van de hoofdzin en dus van de opdracht op te vatten: ‘Wanneer de Heer, uw God, u naar dit land heeft gebracht (…) dan moet u eten, verzadigd worden en de Heer, uw God, danken.’ Op deze manier krijgt de perikoop 7-10 een eigen focus: leven, genieten en danken vormen een opdracht van God, omdat God het volk in zo’n goed land heeft gebracht. In het vervolg wordt gewaarschuwd voor het gevaar van God te vergeten en van hoogmoed, dat traditioneel meer theologische en kerkelijke aandacht heeft gekregen. Maar het danken van God is niet alleen een gebod ter vermijding van zelfverheffing, het is allereerst een uitvloeisel van het leven en genieten in overvloed dat wordt gepresenteerd als het primaire doel waarom God zijn volk van Egypte naar Kanaän heeft verplaatst. Wie daar van het goede geniet in overvloed, houdt een gebod.

Aanwijzingen voor de prediking

Het punt van overeenkomst tussen tekst en context is dat men bij dorpsfeesten en dergelijke feitelijk niets anders viert dan dat men samen een bepaald gebied bewoont en dat het daar goed is. Het feit dat men op deze goede plaats woont, geeft aanleiding tot een feest. Deel van het feest is de dankzegging. De perikoop ligt ten grondslag aan het Joodse gebruik voor iedere vorm van maaltijd een zegenspreuk te reciteren die begint met ‘Gezegend Gij’ (dit is zelfs de enige plaats in de Bijbel waar het gebod wordt gegeven God te zegenen) en indirect ook van het christelijke bidden en danken rond de maaltijd. Maar er is dus meer bedoeld dan een Baroech atta of ‘Here, zegen’.

Men kan de preek beginnen met een detail dat de eigen woonplaats in de beleving van de bewoners uniek maakt, een plaatselijk symbool of product. Zoiets is nooit zomaar ontstaan, maar is gegroeid uit de wisselwerking tussen het gebied zoals God het heeft ‘opgeleverd’ (in Nederland met de zegeningen van voldoende water, vruchtbare grond en een gematigd klimaat) en wat de mensen daarmee in de loop van de geschiedenis hebben gedaan. Het kan heel instructief zijn in gedachten op de kerktoren plaats te nemen, rond te kijken en dan de vraag te stellen: hoe zag het er hier vijftig, tweehonderd, vijfhonderd, duizend, tweeduizend jaar geleden uit? Van de eerste onderkomens van plaggen en wilgentenen op hogere gedeelten, via waterbeheersing, ontginning, bouw van schuren en loodsen, mechanisatie en automatisering zijn wij gekomen waar wij zijn en is het land geworden wat het is. Dit is, als wij Israëls geschiedenis ook op onszelf mogen betrekken, niet alleen een kwestie van eigen initiatief en/of toeval geweest, maar een weg waarlangs wij zijn gebracht.

Een andere invalshoek kan zijn dat de verhouding tussen kerk en geloof enerzijds en publieke feesten anderzijds in het rechtzinnig protestantisme vaak moeizaam is geweest. Verscheidene oudere hoorders zullen in hun jeugd nog ingeprent hebben gekregen dat alleen al het fysieke verblijf in het café of op de kermis een vorm van zonde was. Dat komt tegenwoordig al snel als benepen en kleinzielig over, maar daarmee doen we onze voorouders tekort: vanaf 1870 tot zeker 1930 was de sterke drank een duivel die duizenden gezinnen in het ongeluk stortte als de kostwinner verslaafd was geraakt. Op een kermis kwamen velen niet voor de gezelligheid en het plezier, maar om zo snel mogelijk dronken te worden. Alcoholisme is tegenwoordig niet minder erg, maar het tast de directe bestaanszekerheid van huisgenoten niet meer zo dramatisch aan als toen.

Toch mag de vraag wel worden gesteld: hoe is het mogelijk om een feest of kermis met een kerkdienst af te sluiten? Deuteronomium geeft het antwoord: omdat we mogen geloven dat God ons in dit goede land heeft gebracht en dat het zijn bedoeling is dat wij daarvan genieten en Hem daarvoor dan ook danken.

De voorschriften van Deuteronomium, juist in hun aardse concreetheid, zijn niet alleen fundamenteel voor de identiteit van het volk Israël, maar vormen ook de grondwet van Gods koninkrijk dat Jezus heeft opengesteld voor alle mensen. Het is significant dat van Jezus wordt verteld (Luc. 8:1) dat Hij van dorp tot dorp en van stad tot stad trok om dat koninkrijk te verkondigen. Als we bedenken dat het eerste teken daarvan een bruiloftsfeest met ruim voldoende wijn was (Joh. 2), een feest waaraan waarschijnlijk het hele dorp meedeed, mogen we ook geloven dat Jezus’ optreden erop was gericht dat alle inwoners van zo’n dorp waar Hij langskwam feest konden vieren. Daarin kan de kerk opnieuw een kritische functie krijgen: feestvieren is een christelijke bezigheid, maar christelijk feestvieren begint met de inspanning het feestvieren voor iedereen mogelijk te maken.

Liturgische aanwijzingen

De perikoop is enerzijds te combineren met Genesis 1:1-13: de aarde met plantaardig leven zoals God die oplevert. Alleen al de scheppingsarbeid van drie dagen maakt het land tot een goed land. Andere mogelijke combinaties zijn Lucas 8:1-3 of een van de gelijkenissen waarin een feest centraal staat. Passende liederen zijn Psalm 65:5 en 6; elb 218 en 263; T 21 (bij Genesis) en 237 (alleen in de Friese bundel) en Gezang 302. Als de dienst in de nabijheid valt van Pinksteren (ook bekend als ‘het feest van de eerstelingen’ – en de eerstelingen moeten worden gebracht van de zeven soorten die worden genoemd in vs. 8!), is Psalm 104 ook passend.

Geraadpleegde literatuur

Over de betekenis van de ‘zeven soorten’ van vers 8 en de bijbehorende zegeningen is veel informatie te vinden op verschillende internetpagina’s (bijv. www.joodsleven.nl). Over de syntaxis en andere details van de perikoop zie C.J. Labuschagne, Deuteronomium, deel IB, pot, Nijkerk, 1987, 158-162.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken